24 025
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op de studiefinanciering, houdende aanpassing van de collegegeldbepalingen en de afschaffing van verblijfsduurbeperkingen

nr. 6
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 29 maart 1995

Graag informeer ik u thans over het navolgende.

Op 15 februari 1995 heeft de vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen haar verslag over bovengenoemd wetsvoorstel vastgesteld. De inhoud daarvan heeft mij aanleiding gegeven mij nader te beraden op de relatie van het wetsvoorstel met de kabinetsvoornemens betreffende de verhoging van het collegegeld voor het hoger onderwijsen op het tijdpad dat zou moeten leiden tot een goede uitvoering.

Het is mijn voornemen de nota naar aanleiding van het verslag vergezeld te doen gaan van een nota van wijziging, waarin de evengenoemde kabinetsvoornemens zijn verwerkt. Ik verwijs naar de brief van de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen – mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij – van 27 januari 1995 (Kamerstukken II, 1994–1995, 23 900 VIII, nr 67), waarover op 15 februari 1995 met de Tweede Kamer van gedachten is gewisseld (Handelingen II, 1994–1995, blz. 48–3047 e.v.).

Tevens heb ik het voornemen in die nota van wijziging voor te stellen de inwerkingtredingsdatum te verplaatsen naar 1 september 1996.

Het ontwerp van de bedoelde nota van wijziging is inmiddels ter advisering aan de Raad van State voorgelegd, met het verzoek daarop op zo kort mogelijke termijn te adviseren.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Naar boven