nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 29 september 1995
Naar aanleiding van de openbare behandeling van wetsvoorstel 23 989
op 27 september jl. wil ik hierbij mijn bezwaren tegen het ingediende amendement
nr. 11 nader toelichten.
In het onderhavige wetsvoorstel wordt de rechter de keuze gelaten tussen
de mogelijkheid om na veertien dagen een verkort vonnis te wijzen, dan wel
om aanstonds een volledig vonnis te wijzen, waarbij hij de mogelijkheid heeft
om de uitspraak op ten hoogste 28 dagen te stellen. Het verkorte vonnis dient
te worden uitgewerkt indien er een rechtsmiddel wordt ingesteld of de officier
van justitie of de verdediging daartoe een vordering onderscheidenlijk een
verzoek heeft gedaan. Indien aanstonds voor een volledig vonnis wordt gekozen
heeft de verdediging uiterlijk na 28 dagen de beschikking over een volledig
vonnis.
In het amendement wordt voorgesteld dat de uitspraak niet later dan veertien
dagen na sluiting van het onderzoek mag plaats vinden. Bij de uitspraak kan
de rechter bepalen op welk ogenblik het vonnis en het proces-verbaal van de
terechtzitting beschikbaar zullen zijn. De beschikbaarstelling zal niet later
mogen plaatsvinden dan drie maanden na de uitspraak. Gedurende het debat is
aangekondigd dat het amendement zal worden gewijzigd in dier voege dat de
genoemde termijn van drie maanden zal worden vervangen door «zo spoedig
mogelijk».
Tegen het amendement rijzen naar mijn mening een aantal bezwaren.
Als eerste bezwaar zou ik willen noemen dat uit het voorgestelde amendement
niet blijkt wat de rechter geacht wordt bij zijn uitspraak mede te delen.
De wet gaat uit van de gedachte dat de rechter uitspraak doet van een
vonnis.
Dit zal ingevolge het wetsvoorstel zijn of het verkorte vonnis of een
volledig vonnis. De ratio van de in het wetsvoorstel geboden mogelijkheid
om bij een volledig vonnis de uitspraak op achtentwintig dagen te kunnen stellen
is geweest dat de rechter in ingewikkelde zaken niet altijd binnen veertien
dagen in staat zal zijn om zijn vonnis gereed te hebben. Bij het amendement
wordt niet duidelijk wat de rechter in zijn uitspraak zal dienen mede te delen.
Dit zal kunnen leiden tot verschillende interpretaties in den lande omtrent
hetgeen in de uitspraak dient te worden meegedeeld en zou het in het wetsvoorstel
neergelegde streven naar uniformiteit deels weer te niet doen. Zo rijst de
vraag of bedoeld is dat er altijd een verkort vonnis moet zijn. Dit lijkt
niet aannemelijk omdat dan het amendement overbodig zou zijn. Het wetsvoorstel
voorziet immers al in de mogelijkheid van een verkort vonnis na veertien dagen,
met een verplichte uitwerking binnen door de wet gestelde termijnen indien
er een rechtsmiddel wordt aangewend of de officier van justitie of de verdediging
dit wensen. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat de rechter wordt geacht
na veertien dagen een mondeling vonnis uit te spreken. Deze laatste optie
lijkt evenmin aannemelijk, aangezien de wet het mondeling vonnis tot op heden
heeft gereserveerd voor zaken die bij de kantonrechter of de politierechter
worden aangebracht en dusdanig eenvoudig zijn dat de rechter aanstonds mondeling
zijn uitspraak kan doen. Toepassing van een dergelijk vonnis in ingewikkelde
en megazaken ligt niet voor de hand en zal in de praktijk ook niet goed mogelijk
zijn. Het uitspreken van een vonnis brengt met zich mede dat er van wordt
uitgegaan dat de rechter in staat is binnen veertien dagen zich een verantwoord
oordeel over de zaak te kunnen vormen, waarbij alle punten van de artikelen
348 en 350 aan de orde zijn geweest. Indien men wel een mondeling vonnis voor
ogen staat heeft dit tevens als nadeel dat hiermee voor de meervoudige kamer
nog een variant aan de modaliteiten van vonnissen wordt toegevoegd en de afbakening
naar het verkorte vonnis niet duidelijk is.
Als tweede bezwaar wil ik noemen dat de in het amendement genoemde termijn –
waarbij ik er van uitga dat de drie maanden vervangen zullen worden door «zo
spoedig mogelijk» – de verdachte geen zekerheid biedt op welk
moment hij over een vonnis en uitgewerkt proces-verbaal zal kunnen beschikken.
Hierbij dient tevens in ogenschouw te worden genomen dat de termijn waarbinnen
een rechtsmiddel moet worden aangewend aanvangt nadat de uitspraak is gedaan
en de verdachte binnen de termijn van veertien dagen op basis van de hem ter
beschikking gestelde stukken zijn beslissing omtrent het al dan niet instellen
van een rechtsmiddel zal moeten nemen. In het wetsvoorstel heeft de verdachte
de zekerheid dat hij bij de keuze voor een verkort vonnis op het moment van
de uitspraak een verkort schriftelijk vonnis heeft dat, behoudens de in artikel
138b genoemde onderdelen, voldoet aan alle wettelijke eisen en bij de keuze
voor een volledig vonnis dat hij na maximaal achtentwintig dagen bij de uitspraak
over een volledig vonnis beschikt.
Als derde bezwaar noem ik dat het verkorte vonnis niet meer is opgenomen
in de redactie van artikel 345, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Uit de toelichting van het amendement blijkt niet of hiermee wordt beoogd
het fenomeen verkort vonnis te laten vervallen, dan wel of men juist voorstaat
dat er in alle gevallen na veertien dagen een verkort vonnis moet zijn. In
beide gevallen zouden ook de andere voorgestelde wettelijke bepalingen waarin
dit vonnis voorkomt dienen te worden aangepast. Bij het verlaten van het verkorte
vonnis zou weer afgeweken worden van de bestaande praktijk, waarin in het
merendeel van de gevallen het verkorte vonnis wordt toepast.
Tijdens het plenair debat is gewezen op de zogenaamde megazaken. In deze
zaken worden, zoals ik tijdens het plenair debat al heb opgemerkt, vaak vooraf
maatregelen getroffen. Rechters worden vrijgesteld en er worden meerdere griffiers
en gerechtssecretarissen ingeschakeld. Ook in deze zaken moet het mijn inziens
mogelijk zijn om in achtentwintig dagen een uitgewerkt vonnis gereed te hebben.
Het is ook thans geen uitzondering dat in deze zaken na veertien dagen al
een volledig vonnis gereed is.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager