23 972
Bestrijding (langdurige) werkloosheid

nr. 89
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 november 2006

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 12 oktober 2006 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Hoof van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de brief van de staatssecretaris d.d. 1 september 2006 over de bestrijding van (langdurige) werkloosheid (23 972, nr. 85).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Bussemaker (PvdA) wijst allereerst op het nut van het luiden van de noodklok door Hans de Boer van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Er is een substantiële groep jongeren die niet aan het werk komt en die moeilijk te bereiken is. De oproep tot het instellen van prep camps en de noodzaak van een handen-uit-de-mouwenmentaliteit heeft velen de ogen geopend. Wat er vervolgens is gebeurd, is echter teleurstellend. Er kwam een uitgebreid onderzoek door Berenschot, terwijl het probleem allang duidelijk was. Er zijn experimenten die nog (wetenschappelijk) getoetst zullen worden. Het is te laat en te weinig.

Er zijn al veel goedlopende projecten, zoals De Uitdaging in Soest, Herstelling in Amsterdam en MaasJeT in Rotterdam. Er wordt maatwerk geleverd en het bieden van perspectief staat centraal. Het gaat om de combinatie van bed, baan en beroep. Jongeren wordt perspectief en toekomst geboden. Sommigen kunnen worden geholpen door zorg, aandacht en discipline, stap voor stap. De projecten kampen echter met financiële problemen en met bureaucratische belemmeringen. Het kabinet dient de projecten alle ruimte te geven en te ondersteunen. Het mag niet zo zijn dat projecten stagneren, terwijl de noodklok wordt geluid over een groep onbereikbare jongeren. Projecten die zich bewezen hebben, moeten zich kunnen ontwikkelen. Er wordt gewerkt aan nieuwe projecten, zoals de veelbelovende BOP-academie in Deventer en Campus Nieuwe Kans in Rotterdam. Bij de ontwikkeling van dit soort nieuwe projecten moet gebruikgemaakt worden van bestaande kennis en initiatieven. Steeds moet sprake zijn van een integrale benadering. De staatssecretaris dient de gemeenten aan te sporen om dergelijke samenwerking te bewerkstelligen. Verkokering moet op gemeentelijk niveau worden voorkomen, maar ook de landelijke afstemming is voor verbetering vatbaar. Er is een projectdirectie Leren en Werken, maar wellicht kan worden gekomen tot een projectdirectie Jongeren. Een volgend kabinet zal mogelijk een coördinerend minister voor jeugdzaken kennen.

De staatssecretaris dient ervoor zorg te dragen dat het voor werkgevers aantrekkelijker wordt om aan dit soort projecten mee te doen en jongeren een tweede kans te geven. De no-riskpolis lijkt te werken, maar er kan in meer algemene zin iets worden gedaan aan premieverlichting en het aanpakken van de stageproblemen. Hoe is de stand van zaken rond de middelen die tijdens de werktop zijn gereserveerd? Er moet een volgende stap worden gezet: bedrijven moet worden gevraagd op elke 100 werknemers één structurele stageplek te bieden. De overheid kan het goede voorbeeld geven door op elke 50 werknemers één stageplek te bieden.

Het plan «help, ik vind een baan» kan mogelijkheden bieden. Het is precies het gewenste maatwerk en de gewenste lokale, regionale aanpak. Extra regelgeving is niet nodig. Het gaat vooral om politieke wil. Hoe lang zal de Taskforce Jeugdwerkloosheid hiermee blijven werken? Wat is overigens de opinie van de staatssecretaris over de lage opkomst van jongeren bij recente banenmarkten? Als jongeren zich niet melden, als zij niet meewerken aan het vinden van werk, moet dat consequenties hebben voor hun uitkering.

De heer Van Hijum (CDA) spreekt er zijn tevredenheid over uit dat de staatssecretaris na enige aarzeling een brief aan de Kamer heeft gestuurd. Met de huidige aanpak worden niet alle jongeren bereikt. Er wordt ingezet op onderwijs en de aanpak van voortijdig schoolverlaten, maar desondanks lukt het niet om bepaalde jongeren te bereiken. Er is een groep jongeren die zonder diploma van school gaat en die ook geen beroep doet op bijstand. Deze groep is bij de overheid niet in beeld en dat moet veranderen, want het risico van afglijden naar de criminaliteit is groot. De overheid mag geen jongere kansloos laten op de arbeidsmarkt. Het is niet voldoende dat op projectmatige basis een aantal experimenten wordt gefinancierd, er moet een wettelijke basis worden gelegd. De staatssecretaris moet de ambitie uitspreken om in een periode van vier jaar een sluitende aanpak gerealiseerd te krijgen. Dat houdt onder meer in dat sluitende afspraken met gemeenten moeten worden gemaakt.

De staatssecretaris dient helderheid te verschaffen over de omvang van de doelgroep. De Taskforce Jeugdwerkloosheid schat die omvang op 40 000 jongeren. In het rapport van Berenschot wordt gesproken van 12 000 tot 14 000 jongeren. Zowel de Taskforce Jeugdwerkloosheid als het rapport van Berenschot geeft aan dat met de huidige instrumenten een substantiële groep jongeren zonder kans aan de kant blijft staan.

De opvangvoorziening moet het sluitstuk worden van een intensieve aanpak van probleemjongeren. Dat begint bij goed onderwijs en het voorkomen van schooluitval. Het huidige wettelijk instrumentarium is echter nog niet toereikend om jongeren die buiten de boot vallen, aan te pakken, vooral als zij ouder dan 18 jaar zijn. Rotterdam probeert reboundvoorzieningen in het mbo te creëren, maar mist daarvoor een wettelijke steun in de rug. Een leer-werkplicht tot 23 jaar betekent dat gemeenten de ruimte krijgen om jongeren zonder startkwalificatie en zonder uitkering alsnog te verplichten een startkwalificatie te halen. Als jongeren daar niet op ingaan, moet de wet een sanctiemogelijkheid bevatten die het mogelijk maakt om hen naar een scholingsfaciliteit door te geleiden. Te denken valt aan een voorziening die vergelijkbaar is met de reeds bestaande reboundvoorzieningen, met langere dagbestedingstrajecten van bijvoorbeeld twaalf of zestien uur. Het moet gaan om een intensief traject van scholing, regelmaat in de dagbesteding en werkervaring. De voorziening is bedoeld voor jongeren zonder perspectief die dreigen af te glijden naar de criminaliteit. Gemeenten zullen hier een soort indicering voor moeten toepassen.

In het hele proces moeten de gemeenten de regie voeren. Het kan een van de criteria zijn die de staatssecretaris koppelt aan subsidieverlening voor lokale projecten. De projecten moeten in ieder geval aan de eis voldoen dat aan het eind van het traject de jongeren weer naar school gaan of naar een leerbaan. Daarnaast moet sprake zijn van een integrale aanpak van de problematiek in samenwerking tussen scholen, gemeenten en instellingen, bijvoorbeeld op het terrein van schuldhulpverlening. Een dergelijke subsidieregeling moet nog dit jaar van start kunnen gaan. Deelt de staatssecretaris de ambitie om de sluitende aanpak de komende jaren landelijk uit te rollen?

De heer De Wit (SP) is tevreden over de toon van de brief van de staatssecretaris, zeker na de provocerende uitlatingen van Hans de Boer, die daarmee overigens wel de aandacht heeft weten te mobiliseren. De staatssecretaris heeft helder uiteengezet wat de huidige mogelijkheden zijn. Het lijkt van groot belang om de projecten die nu al mogelijk zijn, alle ruimte te geven. Zinvolle initiatieven mogen niet stranden door geldgebrek. Het hiervoor beschikbare bedrag is overigens nog wat onhelder. Dwang werkt niet. Het gaat om overreding en om overtuigingskracht. Het moet de jongeren duidelijk worden gemaakt dat het voor de samenleving, maar ook voor henzelf beter is om in zo’n traject te participeren.

De aanpak is gericht op jongeren van wie gevreesd wordt dat zij afglijden naar ongewenst gedrag. Daarbij gaat het ook om jongeren die geen uitkering hebben, maar die wel een groot risico lopen. Een leer-werkplicht tot 23 jaar blijkt problemen op te leveren. De juridische houdbaarheid wordt ook in het rapport van Berenschot niet groot geacht. Is het in de visie van de staatssecretaris mogelijk dat degenen die de leer-werkplicht ontduiken voor de rechter worden gebracht en dat de rechter oriëntatie op zo’n traject als voorwaarde oplegt? Het opsluiten van jongeren kan in dit verband niet aan de orde zijn.

In de brief wordt ook gesproken van dwang om deel te nemen aan een intensief traject gericht op heropvoeding en scholing. Het is al met al niet geheel duidelijk waar het kabinet zich op richt. Gaat het om een wettelijk te regelen intensief scholingstraject, om de leer-werkplicht tot 23 jaar of om iets nieuws?

Overigens past ook een zekere nuancering van het zwart-witbeeld dat in de discussie is ontstaan. Ook aan werkgeverszijde ontbreekt het nog wel eens aan begrip voor de moeilijke situatie waarin veel jongeren verkeren.

De heer Van der Sande (VVD) spreekt zijn waardering uit voor de manier waarop Hans de Boer het onderwerp van de onwillige jongeren op de agenda heeft geplaatst. Het is wel te betreuren dat het beeld van prep camps dat hij heeft geschetst, een eigen leven is gaan leiden. Het gaat niet om kazernes, het gaat erom jongeren duidelijk te maken dat zij door deel te nemen aan dit soort intensieve scholingstrajecten hun kansen vergroten. Het is helder dat daar enige drang en dwang bij nodig kan zijn. De vormgeving daarvan is vandaag aan de orde. Het is duidelijk dat het niet alleen gaat om het bieden van kansen aan jongeren. Het is ook van belang dat de maatschappij behoed wordt voor een groep van mensen die tot in lengte van jaren afhankelijk is van een uitkering. Helder is dat een eerdere aanpak wenselijk is. Daartoe worden gelukkig ook voorstellen ontwikkeld. Vandaag gaat het echter om het sluitstuk.

De toon van de brief van de staatssecretaris is goed. Het belang van intensieve scholingstrajecten wordt terecht benadrukt. Helaas blinkt de brief niet uit in duidelijkheid over de juridische titels die in het hele proces gehandhaafd moeten worden.

Goede lokale initiatieven moeten worden ondersteund. Lokale verantwoordelijkheid is essentieel. Landelijke kampen zijn niet aan de orde. Het gaat erom rust, regelmaat en reinheid in het leven van de jongeren te krijgen. Het gaat om ritme en structuur. Op het moment dat jongeren daarin begeleiding krijgen, kunnen zij een klik maken.

De eerste juridische titel om naar een intensief scholingstraject gestuurd te kunnen worden, wordt gevonden in de ontduiking van de leerplicht. Het moet mogelijk zijn dat een leraar dit initieert. Is de staatssecretaris bereid om over de vormgeving hiervan in overleg te treden met zijn collega’s?

De tweede titel is een maatregel door de rechter opgelegd. Rechters moeten jongeren, van welke leeftijd dan ook, kunnen aangeven dat het verstandig is om na hun straf een intensief scholingstraject te volgen.

De derde titel kan gevonden worden binnen de Wet werk en bijstand. Is het juist dat binnen deze wet een gemeente eenieder die een uitkering aanvraagt, ongeacht de leeftijd, naar een intensief scholingstraject kan sturen?

De vierde titel kan de gedragsaanwijzing van de burgemeester zijn. Het is zeer wel voorstelbaar dat het volgen van een intensief scholingstraject een van die aanwijzingen is.

Bij de doelgroep voor intensieve scholingstrajecten moet alleen gedacht worden aan jongeren die overtredingen begaan of een beroep doen op de maatschappij. Jongeren zonder baan, moeten gaan werken of leren. Het is niet de bedoeling om dergelijke jongeren een uitkering te weigeren zonder scholing aan te bieden. Als jongeren een intensief scholingstraject weigeren, is het denkbaar dat de rechter ingeschakeld wordt. Overigens moet het ook mogelijk zijn om op basis van vrijwilligheid het intensieve scholingstraject te volgen.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) erkent dat er problemen zijn, maar ziet vooralsnog niet veel heil in een leer-werkplicht tot 23 jaar. Het onderwerp dat aan de orde is, verdient behandeling met een minister van jeugdzaken, want het gaat nadrukkelijk om de aansluiting tussen onderwijs, zorg en werk. Jongeren met multiproblematiek verdienen een brede aanpak. Er moet veel meer over de scholen, over de ouders, over de sociale omgeving en over de niet op de vraag aansluitende hulpverlening gesproken. Een een-op-eenbenadering van een coach kan heel belangrijk zijn: iemand die een arm om je heen slaat, maar je ook in je nekvel kan pakken. 50 000 leerlingen per jaar verlaten vroegtijdig de school. Soms is dat omdat zij geen stageplek kunnen vinden. Bij het vinden van stageplekken is vaak sprake van discriminatie. 13 000 jongeren hebben werk, opleiding noch uitkering. Deze groep moet hoognodig in kaart worden gebracht, opdat hem een aanbod kan worden gedaan.

Drang is geen taboe. In onderwijs, jeugdhulpverlening en in de aansluiting tussen school en werk zijn echt nog steeds grote verbeteringen te realiseren. Ook moet worden gedacht aan het oplossen van het probleem dat de jeugdhulpverlening stopt bij 18 jaar. Stoere woorden over prep camps zijn in dit verband niet de oplossing. Een bedrag van 10 mln. voor een paar experimenten is hooguit symbolisch.

De motie van de heer Verhagen over de leer-werkplicht tot 23 jaar had als insteek dat het gaat om mensen die een beroep op de overheid doen. Van die mensen moet ook iets worden gevraagd. Mensen zonder startkwalificatie die de wet niet overtreden noch een uitkering aanvragen, kunnen door de overheid niet worden gedwongen iets te doen. De overheid kan deze mensen hooguit verleiden met een goed aanbod.

De staatssecretaris dient zijn energie niet te stoppen in het juridisch afdekken van de mogelijkheden van een leer-werkplicht tot 23 jaar, met name voor mensen die geen gebruikmaken van overheidsvoorzieningen. Het is veel zinvoller de aandacht te richten op het oplossen van multiproblematiek, gezamenlijk met collega’s in het kabinet.

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris merkt allereerst op dat hij verheugd is dat het beeld van militaire kampen langzamerhand verdwenen is. De zorgen over het gedrag van een groep jongeren en over de invloed daarvan op hun toekomst worden gelukkig breed gedeeld. Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende groepen. De groep van jongeren die werken noch leren, maar niet in de justitiële sfeer terechtkomen, staat vandaag niet ter discussie. Voor deze groep zijn er al diverse trajecten.

Uit het debat bleek welke vragen rond dit onderwerp zijn te stellen. Die vragen zijn ook aan de orde geweest in het kabinet en in de gesprekken met de Taskforce Jeugdwerkloosheid, bureau Berenschot en de juridische deskundigen die door Berenschot zijn ingeschakeld. De belangrijkste vraag is: wat kan op welke basis gedaan worden? Er zit een gat tussen de bestaande regels voor onderwijs en alles wat op dat gebied nog in de maak is, en het strafrechtelijke deel.

De Taskforce Jeugdwerkloosheid komt tot een schatting van 40 000 jongeren, terwijl Berenschot komt met 12 000 tot 14 000. In zijn onderzoek van vorig jaar noemt de taskforce een aantal van 40 000 jongeren onder de 23 jaar die niet werken en geen startkwalificatie hebben. Dat cijfer is gebaseerd op CBS-cijfers uit 2003. Op dit moment gaat het CBS uit van 26 000 jongeren. Als daarvan worden afgetrokken de jongeren die ziek zijn en die een niet-volledige dagopleiding volgen, resteren 12 000 tot 14 000 jongeren. Deze groep omvat jongeren die om onbekende redenen niet werken, en jongeren die zorgtaken hebben, onder wie de tienermoeders.

Jongeren onder de 18 jaar vallen onder de leerplicht c.q. de uitbreiding van die leerplicht voor 16- tot 18-jarigen. Op dit moment ligt bij de Raad van State een wetsvoorstel voor een leer-werkplicht voor de groep van 18- tot 23-jarigen. Is dat voldoende, biedt dat aanknopingspunten? Aansluitend kan de vraag worden gesteld welk aanknopingspunt het aanvragen van een uitkering biedt. De gemeenten dienen de leer-werkplicht te handhaven. Zij hebben daarmee een instrument in handen om jongeren met drang te leiden naar zo’n specifieke voorziening. Er zijn sancties aan verbonden in de vorm van geldboetes dan wel detentie. Stel dat een jongere de boete betaalt. De leer-werkplicht biedt dan verder geen aanknopingspunt om jongeren anderszins te dwingen tot werk. Met de huidige instrumenten lijkt het erg moeilijk om jongeren in de richting van een intensief scholingstraject te krijgen. Het kabinet beziet of in dit kader een aanvullend instrumentarium nodig is.

Een van de problemen is dat de doelgroep nogal verschillend van aard is. De Campus Nieuwe Kans in Rotterdam richt zich op een andere doelgroep dan Herstelling in Amsterdam en de BOP-academie in Deventer. Crossroads in Tilburg zit veel meer in de justitiële sfeer. Wyldemerk in Friesland richt zich op jongeren die aan de onderkant van het vmbo rondzwerven en die geen diploma op niveau 1 kunnen halen vanwege problemen na vijven. Het gaat vaak om jongeren met meerdere problemen. Als voor hen iets gedaan moet worden, is het niet slim om alleen te focussen op het halen van een startkwalificatie. Een integrale aanpak ligt voor de hand.

In de discussie van de afgelopen maanden is gebleken dat verschillend gedacht wordt over wat goed is in welke situatie. Het kabinet heeft er dan ook niet voor gekozen, een blauwdruk voor een traject te presenteren. Een aantal diverse initiatieven zullen worden ondersteund, opdat ze tot bloei kunnen komen. Nieuwe initiatieven worden positief bejegend, maar voorkomen moet worden dat elke keer opnieuw het wiel wordt uitgevonden. Daartoe is onder meer met de wethouders van Rotterdam en van Amsterdam gesproken over een integraal plan. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voert niet de regie, maar creëert de randvoorwaarden. Daaronder moeten onder andere worden verstaan het verspreiden van best practices en het bieden van financiële ondersteuning. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan de financiering van andere partijen. De eerste paar jaar zal gewerkt worden aan het verwerven van inzicht in de effectiviteit en de mogelijkheden van de trajecten.

In het slot van de brief wordt ingegaan op de juridische aspecten. Het kabinet zoekt naar mogelijkheden om in het gat tussen drang en strafrechtelijk handelen faciliteiten te creëren. De minister van Justitie is begonnen met de voorbereiding van een nieuwe wettelijke regeling. Gedacht moet worden aan een civielrechtelijke maatregel voor jongvolwassenen die niet verdacht worden van strafbare feiten, maar die naar de mening van de rechter niet in staat zijn om op eigen kracht hun toekomst in de samenleving te organiseren. Het gaat om een kleine categorie jongeren voor wie zelfs de nieuwe leerplicht en leer-werkplicht onvoldoende blijkt te zijn. Het is vanzelfsprekend dat hierbij rekening wordt gehouden met internationale verdragen, individuele vrijheid, privacy enzovoorts. Het is heel moeizaam om mensen op te pakken die niet leren of werken, maar die ook geen overlast bezorgen. Met deze nieuwe wetgeving moet het een sluitend geheel worden.

Het is duidelijk dat de gemeenten mensen die een uitkering aanvragen, naar een intensief scholingstraject kunnen sturen. Het is aan de gemeente om invulling te geven aan de verschillende varianten van re-integratie. Onder omstandigheden kan het zo’n intensief scholingstraject zijn. Daar is overigens geen nieuwe wetgeving voor nodig.

De gedragsaanwijzing zit in de pijplijn en wordt mogelijk volgend jaar verder uitgewerkt. De gemeente heeft daarmee een nieuw instrument om jongeren naar zo’n traject te sturen.

Een overtreding in het kader van de leer-werkplicht leidt in eerste instantie tot een bestuurlijke boete. Vervolgens kan de vraag gesteld worden wat er gebeurt als de boete niet betaald wordt. In eerste instantie kan dan gedacht worden aan hechtenis, gevolgd door een traject waarvoor de eerdergenoemde nieuwe wetgeving nodig is.

Zolang jongeren leerplichtig zijn, is er registratie via het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC). Wanneer de leer-werkplicht er is, is er een aanknopingspunt voor registratie tot 23 jaar of tot het bereiken van de startkwalificatie. In de huidige situatie is registratie van deze groep erg moeizaam.

De financiering bedraagt in eerste instantie 10 mln. tot en met het schooljaar 2007–2008, verdeeld over vijf pilots. Er is sprake van cofinanciering vanuit verschillende bronnen. De ontwikkelingen zullen worden bezien. Eventueel worden nieuwe pilots in de beschouwingen betrokken. Het kabinet weet zich gesteund door de financiële ruimte in het kader van de motie-Verhagen over de leer-werkplicht. Over een en ander wordt intensief gesproken met de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Tilburg en Deventer en met de provincie Friesland. In de lopende pilots is sprake van een heel intensieve begeleiding.

In het kader van de opkomst bij banenmarkten gaat het om jongeren die onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen. Overigens is bij gemeenten duidelijk sprake van een veranderend perspectief in dezen.

Bij de werktop is besloten 20 mln. uit te trekken voor stages en 15 mln. voor simulatieplaatsen voor 20 000 moeilijk plaatsbare mbo’ers. Het voortouw in dezen ligt bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De staatssecretaris zal haar vragen of hierover recente cijfers beschikbaar kunnen worden gesteld.

In de huidige werkwijze wordt steeds geschakeld tussen de ministeries van OCW en SZW. Het is aan een volgend kabinet om eventueel een minister voor jeugdzaken aan te stellen.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Bussemaker (PvdA) is het eens met de staatssecretaris over het belang van een sluitende gemeentelijke aanpak en regie rond de terreinen van onderwijs, werk en zorg. Daarmee is het de vraag of een bedrag van 10 mln. voldoende is. Deventer kan tien tot twintig jongeren een kans geven, maar heeft een doelgroep van 150 jongeren. De extra middelen van de algemene politieke beschouwingen moeten onmiddellijk vrijgemaakt worden. Daarnaast is maatwerk van belang. Gemeenten klagen nogal eens over overbodige regels en bureaucratie tussen de verschillende instellingen. Drang is het sleutelwoord. Als jongeren niet willen, is het erg moeilijk om ze een kans te bieden. Soms is misschien dwang nodig. Een uitzonderingsgrond kan mogelijk worden gevonden in een partiële onderwijsplicht. Er moet veel meer worden gedacht aan maatregelen en voorzieningen in de lijn van het vroegere Jeugdwerkgarantieplan (JWG).

De heer Van Hijum (CDA) zegt dat een sluitende aanpak begint aan de voorkant en met verleiden en drang. Bij een sluitende aanpak hoort echter ook een goede vangnetvoorziening. Dwang moet daarbij tot de mogelijkheden behoren. Terecht verkent het kabinet daartoe de mogelijkheden, aansluitend bij het lokale maatwerk. De leer-werkplicht kan gemeenten een extra instrument in handen geven. Over de uitwerking daarvan zal nog volop gediscussieerd moeten worden. Voor het opleggen van een leer-werkplicht is selectie noodzakelijk. Er is gesproken over de bestuurlijke boete als sanctie. Opsluiten als sanctie in het kader van een leer-werkplicht is buiten proportie. Een scholingstraject ligt dan veel meer voor de hand. De gemeente moet dat kunnen opleggen, maar misschien kan alleen de rechter zoiets op objectieve gronden vaststellen. Het gaat erom dat de titel in de wet wordt opgenomen. Wat de financiën betreft is het adagium: goede plannen moeten uitgevoerd kunnen worden.

De heer De Wit (SP) is blij dat de staatssecretaris afstand heeft genomen van het idee van prep camps. Hij legt terecht de nadruk op intensieve scholingstrajecten. Als de leer-werkplicht niet wordt nageleefd, kan gedacht worden aan een bestuurlijke boete. Detentie kan in dit verband niet aan de orde zijn. De rechter moet de voorwaarde van het volgen van een traject kunnen opleggen. Daarvoor zijn nieuwe wetten met dwangmaatregelen niet nodig. De jongeren moeten zover gebracht worden, dat zij instemmen met het volgen van intensieve scholingstrajecten.

De heer Van der Sande (VVD) sluit zich aan bij de woorden over een sluitende aanpak en bij de mogelijkheid van een gedragsaanwijzing door de burgemeester om een intensief scholingstraject te volgen. Op het moment dat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd, moeten jongeren in alle gevallen naar een intensief scholingstraject worden gestuurd. In andere gevallen kan dat slechts door gerechtelijke uitspraken. Volwassen mensen die niets verkeerd doen en die geen beroep op de maatschappij doen, kan niet op gemeentelijk niveau een verplichting worden opgelegd. Een leer-werkplicht kan pas gelden op het moment dat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks) vindt dit de cruciale vraag: kunnen mensen zonder werk en zonder startkwalificatie die de wet niet overtreden, door de overheid in een leer-werktraject worden geplaatst? Berenschot heeft al verklaard dat dit niet mogelijk is. Het zou zeer verbazingwekkend zijn als de Raad van State het wél mogelijk acht. De 13 000 jongeren zonder startkwalificatie die zich niet voor een uitkering melden, moeten worden benaderd. De overheid moet zich richten op de jongeren die wel wat willen. Het gaat niet om geldboetes of detentie. Er moet perspectief op een baan worden gecreëerd. Bij de uitwerking moet dieper ingegaan worden op de aanpak van de multiproblematiek.

De staatssecretaris begrijpt het ongeduld dat in sommige bijdragen doorklinkt, maar wijst erop dat een sluitende aanpak niet van de ene op de andere dag gerealiseerd kan worden. Het kabinet is bezig met de uitwerking van de pilots door met de betrokken gemeenten te overleggen en te onderzoeken wat wel en wat niet nodig is, zowel qua financiën als qua regelgeving. In de huidige pilots is overigens nog niet gebleken van grote problemen. Het bedrag van 10 mln. is het startbedrag. Als het nodig blijkt, kan nog eens 10 mln. worden ingezet. Daarnaast zijn er, zoals gezegd, andere financieringsbronnen.

Er is een leerplicht, die wordt aangevuld met een kwalificatieplicht. Daarnaast wordt gewerkt aan de leer-werkplicht. Als niet aan die leer-werkplicht wordt voldaan, kent het wetsvoorstel een sanctie, die neerkomt op een boete dan wel detentie. Het gaat nu om het zoeken naar een mogelijkheid om mensen die niet voldoen aan de leer-werkplicht, in het kader van de sluitende aanpak alsnog in de richting van een intensief leertraject te krijgen. Daarvoor wordt op dit moment gezocht naar een basis. Wanneer het wetsvoorstel naar de Kamer wordt gestuurd, zal daarbij nog eens heel overzichtelijk worden aangegeven wat de doelgroepen en wat de bestaande en de nieuwe instrumenten zijn. In de inventarisatie worden de volgende groepen onderscheiden:

1. jongeren jonger dan 18 jaar die de Leerplichtwet overtreden;

2. jongeren jonger dan 18 jaar die de Leerplichtwet overtreden en die daarnaast andere problemen kennen;

3. jongeren jonger dan 18 jaar die de Leerplichtwet overtreden en die daarnaast strafbare feiten hebben gepleegd;

4. jongeren tussen de 18 en 23 jaar die leren noch werken en die geen startkwalificatie hebben;

5. jongeren tussen de 18 en 23 jaar die leren noch werken, die geen startkwalificatie hebben en die niet op eigen benen kunnen staan;

6. jongeren tussen de 18 en 23 jaar die leren noch werken, die geen startkwalificatie hebben en die strafbare feiten hebben gepleegd.

Toezeggingen

– De staatssecretaris zal de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verzoeken, de meest recente cijfers over de werktopmiddelen beschikbaar te stellen.

– De staatssecretaris zal bij de presentatie van het wetsvoorstel inzake de leer-werkplicht een helder overzicht verstrekken van de doelgroepen en de bestaande en nieuwe instrumenten.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Smits

De griffier voor dit verslag,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Bibi de Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), voorzitter, Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Varela (LPF), Eski (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Hermans (LPF), Van Hijum (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Sande (VVD) en Willemse-van der Ploeg (CDA).

Plv. leden: Depla (PvdA), Koşer Kaya (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Özütok (GroenLinks), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Azough (GroenLinks), Omtzigt (CDA), Meijer (PvdA), Nijs (VVD) Visser (VVD), Algra (CDA), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Hessels (CDA), Aptroot (VVD), Griffith (VVD) en Van Dijk (CDA).

Naar boven