23 970
Vereenvoudiging van de Handelsregisterwet en wijziging van enige andere wetten (Handelsregisterwet 199.)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 8 mei 1995

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Met genoegen heb ik kennisgenomen van het feit dat de in het verslag aan het woord zijnde fracties kunnen instemmen met de doelstellingen van het wetsvoorstel en daarbij uitdrukkelijk hebben uitgesproken verheugd te zijn over de bijdrage aan de vermindering van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven.

2. Vervanging van het stelsel van meervoudige inschrijving door een stelsel van enkelvoudige inschrijving

De leden van de PvdA-fractie zouden willen zien aangegeven hoe, door meer uitwisseling van gegevens en meer stroomlijning, de samenwerking tussen een aantal instanties die gegevens verzamelen kan worden verbeterd ter vermindering van de administratieve lasten- en enquêtedruk. Het wetsvoorstel heeft tot doel enkelvoudige inschrijving van ondernemingen in het handelsregister mogelijk te maken en tevens de papieren dossiers te vervangen door elektronische opslag van gegevens. Met dit wetsvoorstel wordt niet beoogd het bevorderen van de uitwisseling van gegevens door verschillende instanties of meer stroomlijning door het terugbrengen van het aantal loketten. Wel worden langs andere weg verschillende acties ondernomen om vermindering van de administratieve lasten- en enquêtedruk tot stand te brengen. De Kamers van Koophandel hebben inmiddels een autorisatieprocedure gestart bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken om een koppeling van het handelsregister met het GBA (Gemeentelijke Basis Administratie Persoonsgegevens) mogelijk te maken. Voorts zijn er besprekingen gaande tussen de Kamers van Koophandel en het Ministerie van Financiën (Belastingdienst) om te komen tot een geautomatiseerde uitwisseling tussen de gegevensregistratie van de Belastingdienst en het handelsregister. Deze besprekingen vinden vooral plaats vanuit een oogpunt van fraudebestrijding. Tevens is op initiatief van het Centraal Bureau voor de Statistiek een eerste inventarisatie gemaakt van instellingen die zouden willen samenwerken op het gebied van registraties van bedrijven. In eerste instantie wordt onderzocht in hoeverre een nauwere samenwerking tussen de Kamers van Koophandel, het CBS en de Belastingdienst leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de registers. Een groot probleem bij het koppelen van registers vormt de identificatie van eenheden in de verschillende registers. Elk register heeft zijn eigen doelstelling en gebruikt eigen definities en begrippen. Zo gebruikt de Belastingdienst het begrip fiscale eenheid, het CBS statistische eenheid en het handelsregister de rechtsvorm. Een vermindering van de lastendruk is afhankelijk van de mate waarin begrippen kunnen worden afgestemd en gegevens kunnen worden uitgewisseld. Omdat elke instantie andere gegevens nodig heeft, die zijn afgeleid van de taak die de desbetreffende instantie uitoefent, leidt de enkele koppeling van bestanden op zichzelf gezien niet tot vermindering van de administratieve lasten- of enquêtedruk. Overigens wordt in dit kader nader onderzocht hoe de verschillende enquêtes beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Vóór de zomer zal aan de Tweede Kamer een overzichtsnotitie «Aanpak administratieve lasten» worden toegezonden, waarin ook op deze aspecten zal worden ingegaan. Wel kan de koppeling tot gevolg hebben dat de zogenaamde «NAW»-gegevens (naam, adres en woonplaats) maar bij één instantie, de «hoofdinstantie», behoeven te worden gemeld. De voorgenomen samenwerking tussen Belastingdienst en Kamers van Koophandel zal ertoe kunnen leiden dat een ondernemer die een opgaaf doet voor het handelsregister niet ook nog eens naar de Belastingdienst hoeft. Deze opgaaf wordt onmiddellijk aan de Belastingdienst doorgegeven en na verwerking van de gegevens aldaar besluit de Belastingdienst of met de ondernemer contact moet worden opgenomen. Bij voorbeeld bij een enkele adreswijziging zal dat niet het geval zijn. Voorts gaan de Kamers van Koophandel meer en meer over op zogenaamde omgekeerde enquêtes. Bij deze enquêtes zijn de bij de enquêterende instantie bekende gegevens reeds op het enquêteformulier ingevuld en behoeven slechts mutaties en ontbrekende gegevens te worden opgegeven.

De herziening van de Handelsregisterwet is in nauw overleg met de Vereniging van Kamers van Koophandel tot stand gekomen. De Kamers zullen uiteraard, dit in antwoord op een door de leden van de fractie van de PvdA gestelde vraag, het bedrijfsleven tijdig en uitgebreid informeren over het nieuwe systeem van inschrijving, waarbij de meervoudige inschrijving wordt vervangen door een systeem van enkelvoudige inschrijving. Vooral deze systeemwijziging levert voor het bedrijfsleven een lastenverlichting op. Tevens wijzigt de opbouw van de dossiernummers. Ondernemingen krijgen in het nieuwe systeem een uniek dossiernummer dat is opgebouwd uit het huidige nummer en het tweecijferig nummer van de Kamer van Koophandel waar de onderneming is ingeschreven. Omdat het nummer op het briefpapier van een onderneming dient te worden vermeld, betekent een nieuw nummer ook nieuw briefpapier. Om ondernemingen niet onnodig op kosten te jagen is in een ruime overgangstermijn voor het vermelden van het nieuwe nummer voorzien. Hoewel op dit moment nog niet een concreet voorlichtingsplan voor handen is, zal de door de Kamers uitgegeven Kamerkrant die aan iedere in het handelsregister inschrevene wordt toegezonden, uitgebreide informatie bevatten over de nieuwe wet.

Het verenigingen- en het stichtingenregister komen inderdaad te vervallen, zoals de leden van de CDA-fractie veronderstelden. Dit is echter niet een gevolg van de enkelvoudige inschrijving, maar omdat genoemde registers worden samengevoegd met het handelsregister. Het samenvoegen van de registers leidt weliswaar tot een efficiëntere manier van werken, maar zal niet van dien aard zijn dat van aantoonbare kostenbesparingen gesproken kan worden. Als het een inschrijving betreft van een vereniging of stichting die ook een onderneming drijft, vindt de inschrijving thans plaats in het verenigingen- of het stichtingenregister én in het handelsregister. Die twee inschrijvingen worden in de nieuwe opzet samengevoegd tot één. Naar het zich laat aanzien zal het voor bij voorbeeld notarissen mogelijk zijn via een on-line verbinding met een Kamer van Koophandel een naamloze en besloten vennootschap, vereniging of stichting te doen inschrijven.

Voor ondernemingen met nevenvestigingen in meerdere regio's wordt de inschrijving vergemakkelijkt doordat opgave kan worden gedaan – ook van nevenvestigingen – bij de Kamer in het gebied waar de hoofdvestiging is gelegen. Ook het ambtshalve wijzigen van gegevens, zoals thans op grond van de huidige Handelsregisterwet alleen mogelijk is voor ondernemingen, zal in de nieuwe wet mogelijk zijn voor verenigingen en stichtingen. Bij de Kamers kunnen de papieren dossiers worden vervangen door gegevens voor zover nodig op te slaan op bij voorbeeld beeldplaat. In hoeverre dit bij de ingeschrevenen het geval zal zijn kan ik moeilijk beoordelen. Immers, ieder bedrijf houdt er een eigen wijze van dossiervorming op na. Een vergelijkend overzicht van de wet- en regelgeving in de EU-lidstaten terzake van de voorgestelde vereenvoudiging en de nieuwe systematiek van registratie is niet voorhanden. De voorgestelde vereenvoudigingen en verbeteringen vloeien overigens niet voort uit de Europese regelgeving doch uit de mogelijkheden die de techniek in Nederland thans biedt.

Met de leden van de VVD-fractie verwacht ik dat de integratie van het verenigingen- en het stichtingenregister in het handelsregister niet tot hogere werkdruk bij de Kamers van Koophandel zal leiden. In de huidige situatie beheren de Kamers van Koophandel naast het handelsregister reeds het verenigingen- en het stichtingenregister. Integratie van genoemde registers zal wat betreft de te verrichten handelingen niet veel verschil maken, maar het geautomatiseerde systeem wordt wel eenvoudiger.

3. Elektronische en geautomatiseerde gegevensopslag en -verwerking

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie inzake het op elkaar afstemmen van geautomatiseerde gegevenssystemen, verwijs ik naar hetgeen ik daarover in paragraaf 2 heb geantwoord op een vraag van de fractie van de PvdA.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de VVD-fractie of er voldoende geavanceerde beveiligingssystemen beschikbaar zijn om de veiligheid c.q. privacy te waarborgen, wijs ik er op dat er reeds in vergaande mate gebruik wordt gemaakt van beveiligingssystemen bij het in stand houden van registers. Voorbeelden zijn: het gebruik van wachtwoorden die periodiek worden gewijzigd, het opstellen van autorisatielijsten voor verschillende categorieën gebruikers of bij datacommunicatie het gebruik maken van terugbelmodems. Ook thans kunnen abonnementhouders op «KvK-On line» (het geautomatiseerde handels-, verenigingen- en stichtingenregister) niet zoeken op personen omdat daar een beveiligingscode aan is gekoppeld.

4. Wijziging van de Handelsregisterwet op een aantal juridische aspecten

Met de leden van de VVD-fractie hecht ik aan de inzichtelijkheid van regelgeving die is beoogd met de samenvoeging in één besluit van het Handelsregisterbesluit en het Besluit bijdragen handelsregister. Er is geen reden om twee afzonderlijke besluiten in stand te houden. Ook de leden van de fractie van de SGP vroegen wanneer samenvoeging van genoemde besluiten zijn beslag zal krijgen. Het streven is om in 1996 de herziene Handelsregisterwet en het nieuwe Handelsregisterbesluit tegelijkertijd in werking te laten treden. Overigens spelen op zichzelf gezien bij die samenvoeging de beperkingen die voortvloeien uit de EG-richtlijnen betreffende de registratie van NV's en BV's geen rol.

II. ARTIKELSGEWIJS

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN (ARTIKELEN 1 T/M 4)

De leden van de PvdA-fractie vroegen om uitleg waarom in het wetsvoorstel is vastgehouden aan het niet registreren van landbouw en visserij, vrije beroepen en overheidsbedrijven. Het voorliggende wetsvoorstel beoogt de enkelvoudige inschrijving en het papierarm handelsregister te regelen. Daarnaast zijn ook enkele technische wijzigingen meegenomen. Een meer omvattende wijziging van de Handelsregisterwet al dan niet samen met de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963, is thans niet aan de orde. Daarom is ook niet ter discussie gesteld of bij voorbeeld vrije beroepsbeoefenaren in het handelsregister zouden moeten worden opgenomen. Bij die discussie rijzen vele vragen die niet zo eenvoudig zijn te beantwoorden. Overigens is het mij niet bekend dat er problemen zijn met de rechtszekerheid bij vrije beroepsbeoefenaren. In veel gevallen zijn vrije beroepsbeoefenaren al geregistreerd maar vanuit een andere doelstelling en door een andere instelling die dikwijls niet tot het bedrijfsleven wordt gerekend, zoals het register van registeraccountants van het NIVRA of het register van medisch specialisten van de KNMG. Om de enkelvoudige inschrijving en het papierarm handelsregister zo spoedig mogelijk te kunnen realiseren, zijn geen andere onderwerpen die vertraging zouden kunnen opleveren, in de verdere overwegingen betrokken. Los van dit wetsvoorstel onderzoeken momenteel enige registerhouders, waaronder het CBS, of en zo ja hoe een landelijk dekkend bedrijvenregister tot stand kan worden gebracht waaronder ook landbouw en visserij, vrije beroepsbeoefenaren en overheidsbedrijven vallen.

HOOFDSTUK 2. DE INSCHRIJVING IN HET HANDELSREGISTER (ARTIKELEN 5 T/M 13)

De leden van de PvdA-fractie merkten op ervan uit te gaan dat zij in een later stadium nog de gelegenheid krijgen meer inhoudelijk op het nieuwe Handelsregisterbesluit te kunnen reageren. Hiervan zie ik echter de noodzaak niet in. Met het wetsvoorstel wordt immers geen wezenlijke wijziging beoogd van de door de leden van deze fractie genoemde in het nieuwe Handelsregisterbesluit te regelen onderwerpen. Het gaat als gezegd om een samenvoeging in één besluit van het huidige Handelsregisterbesluit en het Besluit bijdragen handelsregister. Uitbreiding van de inschrijfverplichtingen wordt daarbij niet overwogen. Voor de goede orde zij erop gewezen dat ten aanzien van de gegevens die bij voorbeeld van naamloze en besloten vennootschappen moeten worden geregistreerd en gepubliceerd, de nationale wetgever door EG-richtlijnen is beperkt in zijn regelingsvrijheid.

Deze leden drongen voorts aan op de registratie van vrouwelijke ondernemers. Ook de leden van de VVD-fractie achtten registratie van de aanduiding M/V wenselijk. Het handelsregister is een register waarin ondernemingen worden geregistreerd met als belangrijkste functie de bevordering van de rechtszekerheid in het economisch (handels)verkeer. Het is geen persoonsregister. Dat neemt niet weg dat er personen in het handelsregister staan ingeschreven, maar het gaat dan om personen die een onderneming mogen vertegenwoordigen, tekeningsbevoegdheid hebben en dergelijke. Voor de rechtszekerheid is het volstrekt niet van belang of een tot vertegenwoordiging bevoegde persoon man of vrouw is. Voor onderzoek naar vrouwelijke ondernemers zou de registratie van de sexe natuurlijk een gemak betekenen, maar met behulp van voornamenregisters is een dergelijk onderzoek ook goed te doen. Ik ben niet voornemens de geslachtsaanduiding als verplicht handelsregistergegeven op te nemen als daarvoor slechts als reden het vergemakkelijken van onderzoek kan worden aangevoerd. Een dergelijke uitbreiding van inschrijfverplichtingen zou ook niet passen in het streven naar vermindering van administratieve lasten.

In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie welke gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie voor de Kamers ter inzage zijn, kan ik meedelen dat het de bedoeling is dat de Kamers van Koophandel met ingang van 1 januari 1996 een aansluiting krijgen op het GBA. De autorisatie van de Kamers op dat systeem houdt in dat de Kamers van Koophandel mogen beschikken over al die gegevens uit het GBA, waarover de Kamers op grond van de hun wettelijk toegedeelde taken kunnen beschikken. Met name kan hier worden gedacht aan de zogenaamde «NAW»-gegevens die onder meer krachtens de Handelsregisterwet dienen te worden opgegeven.

De leden van de VVD-fractie vroegen wie in het kader van de overdracht van gegevens, bedoeld in artikel 13, aansprakelijk zal zijn voor het niet of onnauwkeurig uit- dan wel inschrijven door een Kamer van Koophandel. In het nieuwe systeem van enkelvoudige inschrijving en geautomatiseerde en elektronische gegevensopslag en -verwerking zal bij wijziging van een bevoegde Kamer geen sprake zijn van uitschrijving bij de ene en inschrijving bij de andere Kamer. De onderneming of rechtspersoon is immers reeds in het handelsregister ingeschreven. Artikel 13 spreekt dan ook van de overdracht van «het beheer van de gegevens en bescheiden van een ingeschreven onderneming of rechtspersoon». Zoals in de memorie van toelichting wordt opgemerkt gaat het hier ook om de situatie van verplaatsing van de hoofdvestiging of -nederzetting van een onderneming.

In antwoord op een vraag van de leden van de D66-fractie, hoe de Kamers van Koophandel geacht worden kennis te dragen van zo'n verplaatsing, merk ik op dat dit moet blijken uit de opgave van de op grond van artikel 5 daartoe verplichte personen. Deze personen zijn op grond van artikel 8 verplicht de opgaven te doen die de Kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister zijn ingeschreven.

Voor onrechtmatig handelen of nalaten terzake van het beheer van de gegevens en bescheiden kan de desbetreffende Kamer overigens aansprakelijk worden gesteld.

Naar aanleiding van een vraag van de leden van de fractie van D66 omtrent de beëindiging van de inschrijving van ondernemingen die lijken opgehouden te hebben bestaan, wijs ik er op dat ingevolge artikel 20 van de huidige wet de Kamer van Koophandel ambtshalve de opheffing van een onderneming registreert indien de opgaafplichtige nalatig is daarvan binnen een week na de opheffing opgave te doen. Deze ambtshalve bevoegdheid zal in het nieuwe Handelsregisterbesluit worden opgenomen.

Naar aanleiding van de vraag van dezelfde leden wat te doen met zogenaamde lege BV's merk ik het volgende op. Met ingang van 1 september 1994 hebben de Kamers van Koophandel op grond van artikel 19a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de bevoegdheid gekregen niet-actieve rechtspersonen te ontbinden. Deze regeling geldt niet alleen voor besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid maar ook voor naamloze vennootschappen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen, verenigingen en stichtingen. De Kamers van Koophandel moeten tot ontbinding van deze rechtspersonen overgaan indien een aantal duidelijk omschreven, voor de Kamer eenvoudig vast te stellen, omstandigheden zich voordoet.

HOOFDSTUK 3. OPENBAARHEID EN EXTERNE WERKING VAN HET REGISTER (ARTIKELEN 14 T/M 19)

De leden van de PvdA-fractie vroegen of uitbreiding van de gratis informatieverstrekking aan Belastingdienst en bedrijfsverenigingen en/of uitvoeringsinstanties sociale zekerheid niet zal leiden tot een ongeremde vraag naar informatie, waardoor de Kamers van Koophandel op kosten worden gejaagd. Hoe kan dit worden voorkomen en welke lastenverzwaring brengt deze uitbreiding mee voor de heffingplichtigen, zo vroegen deze leden. Ook de leden van de VVD-fractie vroegen naar de financiering van de kosten van gratis informatieverstrekking. Onder het huidige regiem worden mededelingen en uittreksels uit het handelsregister kosteloos verstrekt aan het Rijk, de provincies en de gemeenten. Bij benadering moet hierbij worden gedacht aan ruim f 4 miljoen. De kosten van deze gratis verstrekking worden gedekt door de heffing die alle ingeschreven ondernemingen jaarlijks dienen te betalen. Met andere woorden, het bedrijfsleven betaalt de gratis informatieverstrekking voor genoemde organen van de overheid. In de brief aan de Tweede Kamer waarin de toekomstvisie op de taak en werkwijze van de Kamers van Koophandel wordt uiteengezet (Kamerstukken II 1993/94, 23 400 XIII, nr. 23), is als uitgangspunt genomen dat de tarieven van de Kamers kostendekkend moeten zijn en dat voor iedereen het profijtbeginsel geldt. Vanuit deze zienswijze moet ook de overheid voor gemaakte kosten betalen. Met name vanuit een oogpunt van fraudebestrijding, speerpunt van het beleid van dit kabinet, is in het wetsvoorstel bij wijze van uitzondering bepaald dat de Belastingdienst, de bedrijfsverenigingen en de uitvoeringsinstanties sociale zekerheid kosteloos mededelingen en uittreksels moeten kunnen krijgen. Inmiddels is door meerdere overheidsinstanties een verzoek gedaan om kosteloze informatieverstrekking. Ik beraad mij nog op dit verzoek en de wijze waarop hieraan bij nota van wijziging gevolg zou kunnen worden gegeven. Overigens ben ik wel van mening dat een eventuele gratis informatieverstrekking uitdrukkelijk gekoppeld moet worden aan werkzaamheden die in het kader van fraudebestrijding worden verricht. De kosten van het gratis verstrekken van informatie zullen immers uit de in Hoofdstuk 4 geregelde algemene inkomstenbron van de Kamers, de jaarlijkse handelsregisterbijdrage, gefinancierd moeten worden. Het komt mij overigens vooralsnog onwaarschijnlijk voor dat er een ongeremde vraag naar gratis informatie zal ontstaan.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom in het kader van artikel 17 «voorhands wordt gedacht aan speciale bepalingen ten aanzien van bepaalde categorieën van ondernemingen» en welke bepalingen en categorieën dat zijn. De wens tot privacybescherming is naar voren gekomen toen personen waarvan het privé-adres via het handelsregister te traceren was, geconfronteerd werden met bedreigingen en afpersingen. De afweging van het belang van openbaarheid en het belang van privacybescherming zal naar mijn mening in verband met de rechtszekerheidsfunctie van het handelsregister in beginsel ten gunste van de openbaarheid moeten uitvallen. In uitzonderlijke gevallen dient echter de privacybescherming voorop te staan. In denk daarbij aan bestuurders en commissarissen van banken en verzekeringsmaatschappijen. De privé-adressen van deze functionarissen zouden op verzoek als niet openbaar gegeven in het handelsregister kunnen worden opgenomen.

Met deze leden ben ik van mening dat de inschrijf- en publikatieplicht terughoudend moet worden toegepast. Het is dan ook de bedoeling in het nieuwe Handelsregisterbesluit de in te schrijven gegevens zoveel mogelijk te beperken. In dit verband heeft ook de notitie van de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf betreffende het verstrekken en publiceren van gegevens door ondernemers op basis van de Handelsregisterwet ertoe geleid dat in het nieuwe Handelsregisterbesluit bij voorbeeld de verplichting tot het opgeven van gevolmachtigden komt te vervallen. Gevolmachtigden zullen slechts worden ingeschreven indien de volmachtgever dit wenst.

Naar aanleiding van de opmerking die deze leden maakten met betrekking tot artikel 18, vierde lid, wijs ik er op dat dit artikel overeenkomt met artikel 30a, derde lid, van de huidige wet. Via artikel 18, vierde lid, kunnen gegevens worden uitgezonderd van publikatie. Deze gegevens worden thans in de wet genoemd. In de nieuwe wetsopzet worden de betreffende gegevens opgenomen in het Handelsregisterbesluit.

Op de vraag waarom publikatie plaatsvindt in de Staatscourant merk ik op dat artikel 3, vierde lid, van de «Eerste richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 maart 1968, strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschapppen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken» (PbEG L 65), voorschrijft dat gegevens betreffende vennootschappen bekend moeten worden gemaakt in «het door de Lid-Staat aangewezen nationale publikatieblad». In Nederland is dit op dit moment de Staatscourant. Gelet op de strekking van deze richtlijn is het derhalve niet mogelijk, zoals de leden van de PvdA-fractie voorstelden, de ondernemingen ten aanzien van de publikatieplicht een keuzevrijheid te geven. Overigens merk ik nog op dat met de uitgever van de Staatscourant, de Sdu, besprekingen gaande zijn om de kosten van publikatie van gegevens zo laag mogelijk te houden.

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de regering oordeelt over het soms gehoorde verwijt dat de Kamers van Koophandel concurrentie-vervalsend optreden door het wettelijk voorgeschreven registratiesysteem te exploiteren. In het meergenoemde kabinetsstandpunt over de toekomst van de Kamers van Koophandel heb ik een aantal uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de ruimte die Kamers hebben om zich op de markt te begeven. Volgens deze uitgangspunten is dit slechts acceptabel voorzover het commerciële bedrijfsleven niet in een bestaande behoefte voorziet of kan voorzien. Voorzover Kamers en hun instellingen diensten op de markt aanbieden, moeten deze daarbij zoveel mogelijk het profijtbeginsel hanteren; dat wil zeggen dat de Kamers de gemaakte kosten doorberekenen aan de gebruiker, zonder dat daarbij winst wordt gemaakt.

Deze leden vroegen voorts of de verwerking en openbaarmaking van sexe-specifieke gegevens van individuele natuurlijke personen mogelijk en toegestaan is. De leden van de fractie van D66 hadden een soortgelijke vraag, namelijk of private personen geen gegevens over individuele natuurlijke personen opvragen. In antwoord op deze vragen wil ik nogmaals onderstrepen dat het handelsregister een ten behoeve van het handelsverkeer ingesteld openbaar register is van gegevens van ondernemingen en rechtspersonen en geen register van individuele natuurlijke personen. Ingeschreven worden aan het handelsverkeer deelnemende, aan een of meer – al dan niet onder gezamenlijke noemer optredende – natuurlijke of rechtspersonen toebehorende ondernemingen. Het register strekt er niet toe om gegevens op persoonsniveau te verstrekken. Voor de in artikel 15, tweede lid, bedoelde overzichten is dat in het derde lid met zoveel woorden bepaald. De in het tweede lid bedoelde overzichten bevatten geen rangschikking van gegevens naar individuele natuurlijke personen. Hiermee is het belang van de privacybescherming benadrukt. Weliswaar is hierop gelet op het belang van in het bijzonder de fraudebestrijding voor bepaalde overheidsdiensten een uitzondering gemaakt, doch deze uitzondering bevestigt juist de regel: geen informatie op persoonsniveau.

HOOFDSTUK 4. FINANCIËLE BEPALINGEN (ARTIKELEN 20 T/M 23)

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er al meer duidelijkheid gegeven kan worden over de nieuwe financieringsstructuur van de Kamers van Koophandel, de kosten en tarieven voor inschrijving in het handelsregister. Eerder is al aangegeven dat het onderhavige wetsvoorstel een beperkte herziening betreft van de Handelsregisterwet. Zaken als een nieuwe financieringsstructuur komen in een later stadium bij de nieuwe wet op de Kamers van Koophandel aan de orde.

Deze leden vroegen voorts of de prejudiciële vragen die het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft gesteld over de verenigbaarheid van de handelsregisterbijdrage met EG-richtlijn 69/336/EEG reeds door het Hof van Justitie zijn beantwoord. Dit is niet het geval. Ik verwacht de uitspraak van het Hof in de loop van dit jaar. De Nederlandse regering heeft als haar standpunt aan het Hof kenbaar gemaakt dat de regeling van de handelsregisterbijdrage buiten de werkingssfeer van de richtlijn valt. Het gaat te ver om hier alle argumenten daarvoor weer te geven, maar het betoog komt in hoofdzaak op het volgende neer. De richtlijn heeft betrekking op belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal voor kapitaalvennootschappen. De handelsregisterbijdrage daarentegen is verschuldigd door ondernemingen (ongeacht de rechtsvorm van de eigenaar van de onderneming) aan een bepaalde Kamer van Koophandel voor het gevestigd zijn in het gebied van een Kamer van Koophandel en dient ter financiering van de activiteiten van de Kamers van Koophandel. De Europese Commissie deelt het standpunt van de Nederlandse regering. Ook van Deense, Griekse en Britse zijde ondervindt het Nederlandse betoog bijval. Een en ander geeft mij geen aanleiding – dit in antwoord op een desbetreffende vraag van de leden van de VVD-fractie – te anticiperen op een mogelijke negatieve uitspraak.

De leden van de SGP-fractie vroegen aandacht voor de jaarlijkse heffingen die betaald moeten worden door ondernemingen die in onroerende goederen handelen of beleggen. De huidige grondslag voor de bepaling van de heffing voor deze ondernemingen zou naar de mening van deze leden vaak onredelijk uitvallen omdat vrijwel altijd met geleend geld in de vorm van hypotheken wordt gewerkt. Indertijd is gekozen voor het in de onderneming gestoken kapitaal als grondslag voor de handelsregisterheffing. Ook schulden met een looptijd van langer dan een jaar vallen daaronder. Navraag bij Kamers van Koophandel heeft overigens niet aan het licht gebracht dat schommelingen in de handelsregisterbijdrage tot problemen aanleiding geven. Dit wetsvoorstel is als gezegd beperkt van opzet. In een nieuwe Wet op de Kamers van Koophandel zal een nieuw financieringssysteem worden opgenomen. Hierop wordt thans niet vooruitgelopen.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEPALINGEN (ARTIKELEN 24 T/M 29)

In antwoord op een desbetreffende vraag van de leden van de fractie van D66 merk ik op dat de gegevens van ondernemingen inderdaad bij elke Kamer van Koophandel opvraagbaar zijn onder het nummer waaronder de desbetreffende onderneming of rechtspersoon in het handelsregister is ingeschreven.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven