23 969
Wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 28 december 1994

De vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek, brengt van haar bevindingen als volgt verslag uit.

Onder het voorbehoud dat de regering de in dit verslag gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling genoegzaam voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben in grote lijnen met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen voor te leggen.

Als het gaat om het creëren van een reserveringsmogelijkheid zijn deze leden van mening dat een dergelijke voorziening dient te worden getroffen. Zij hebben echter vragen bij de vormgeving die in het voorliggende voorstel is gekozen. Evenals de Raad van State zijn deze leden benieuwd naar de reden waarom geen maximering is verbonden aan de reserveringsmogelijkheid. Weliswaar is er een maximering aan het jaarlijkse percentage, maar over de jaren heen zou een aanzienlijke reserve kunnen worden opgebouwd.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke de reden is dat niet nader in de tekst van de wet wordt vermeld voor welk doel gereserveerd kan worden. Niet helder is bovendien of op instellingsniveau ook een reserveringsbevoegdheid bestaat en op welk niveau een financiële verantwoordelijkheid rust: zoals bij voorbeeld ten behoeve van investeringen in gebouwen. Deze leden wensen ook duidelijkheid over de vraag wie kan worden aangesproken op eventueel achterstallig onderhoud aan gebouwen.

Met betrekking tot het tweede onderdeel van het wetsvoorstel stemmen de leden van de PvdA-fractie in met het ontkoppelen van plaatsende instantie en voorziening voor pleegzorg. Zij wensen te worden ingelicht over de stand van zaken met betrekking tot de vorming van voorzieningen voor pleegzorg, zoals voorgesteld in het rapport «Voorzien in pleegzorg».

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening. Zij denken dat met deze wijzigingen de eerste aanzet is gegeven tot uitvoering van de doelstel-lingen van «Regie in de Jeugdzorg». Deze leden hebben echter nog enige vragen.

De Raad van State constateert – volgens de staatssecretaris terecht – dat in het thans voorgestelde artikel 13, vijfde lid, de mogelijkheid van terugvordering niet is gerelateerd aan de overschrijding van het maximum van de reservering van 5 procent. De staatssecretaris vermeldt echter geen reden, waarom niet is gekozen voor eenzelfde systeem als bij de Wet op de bejaardenoorden is gehanteerd. De leden van de D66-fractie verzoeken de staatssecretaris hierop alsnog nader in te gaan.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd over het opheffen van de koppeling tussen de plaatsende instantie en de voorziening voor jeugdzorg. Wel vragen zij of met deze zeer noodzakelijke ontkoppeling de communicatie – en meer specifiek de «feedback» tussen de plaatsende instantie en de voorziening voor jeugdzorg ook zal zijn gegarandeerd.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een controle-functie van provinciale ambtenaren met betrekking tot de door de provincie verstrekte subsidies van cruciaal belang is. Zij willen echter graag vernemen op welke wijze de staatssecretaris het verstrekken van gegevens door de instellingen denkt te verbeteren, op een zodanige wijze dat de overheid een beter inzicht krijgt in de uitvoering van het beleid dan tot nog toe het geval is.

Met belangstelling nemen de leden van de RPF-fractie kennis van de onderhavige wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening, betrekking hebbend op de artikelen 13, 27 en 55. Met deze wijzigingen wordt uitvoering gegeven aan enkele onderwerpen, die zijn opgenomen in het Convenant Decentralisatie Jeugdhulpverlening uit december 1991. Artikel 13 betreft de mogelijkheid voor provincies om vanuit doeluitkeringen financiële reserves te vormen, terwijl artikel 27 de automatische koppeling opheft tussen het zijn van plaatsende instantie en voorziening van pleegzorg. Artikel 55 betreft de mogelijkheid voor het instellen van provinciale ambtenaren die bestedingen van door de provincie verstrekte subsidies kunnen controleren.

Met betrekking tot de tijdsduur vragen de leden van deze fractie waarom zolang is gewacht met het indienen van deze wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening, terwijl het om enkele, tamelijk eenvoudige, aanpassingen gaat. Ook willen zij een nadere uiteenzetting inzake de mogelijkheid om doeluitkeringen voor een klein deel aan te wenden voor de vorming van financiële reserves. Gaat het hier om een incident? Of betreft het een koerswijziging van het beleid, waardoor het voor provincies mogelijk wordt ook bij andere doeluitkeringen financiële reserves op te bouwen? Eveneens vragen deze leden naar een nadere onderbouwing van de vermelde vijf procent. Is alleen gekeken naar de Wet op de bejaardenoorden? Of zijn ook andere wetten in ogenschouw genomen?

Ten aanzien van de ambtenaren, die door colleges van burgemeester en wethouders, respectievelijk gedeputeerde staten worden aangewezen, informeren deze leden naar de bevoegdheden, die deze ambtenaren verkrijgen. In hoeverre verschillen de bevoegdheden van gemeentelijke ambtenaren van de bevoegdheden van de provinciale ambtenaren?

Tevens willen deze leden een toelichting op de veronderstelling dat bij een concentratie van voorzieningen voor pleegzorg meer gerichte aandacht aan een kwalitatieve verbetering van de uitvoeringsprocessen wordt besteed. Hoe wordt een dergelijke kwalitatieve verbetering gemeten?

De leden van de GPV-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij kunnen instemmen met het opheffen van de automatische koppeling tussen het zijn van plaatsende instantie en voorziening voor pleegzorg. Daardoor kunnen een aantal problemen in de pleegzorg die samenhangen met de huidige structuur worden opgelost. In verband met deze structuur vragen de leden van de GPV-fractie overigens aandacht voor de positie van de landelijke plaatsende voorzieningen. Als gevolg van de decentralisatie is de erkenning van de plaatsende instanties overgedragen aan de provincies. Dit heeft tot gevolg dat instanties die landelijk op grond van een eigen identiteit opereren, ieder jaar bij alle provincies erkenning moeten aanvragen. Niet alleen brengt dit veel rompslomp voor zowel de provincies als de instellingen met zich mee, maar bovendien staat ten onrechte de erkenning van de landelijke instelling elk jaar weer ter discussie omdat zij niet altijd voldoen aan de minimumeisen die provincies stellen. De provincies hanteren immers criteria (bij voorbeeld op het gebied van aantallen plaatsingen) die op de provinciale situatie zijn toegesneden en dus geen rekening houden met een landelijke spreiding. De leden van de GPV-fractie vragen daarom of de bewindslieden bereid zijn hiervoor een oplossing te creëren, bij voorbeeld door het treffen van een afzonderlijke voorziening voor deze identiteitgebonden landelijke instellingen.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Van der Windt


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Dees (VVD), Lansink (CDA), Schutte (GPV), De Korte (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M. M. H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (AOV), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66) en Van Vliet (D66).

Plv. leden: Cornielje (VVD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Essers (VVD), Ter Beek (PvdA), Esselink (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksman (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), Vreeman (PvdA), Rouvoet (RPF), Boogaard (AOV), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), De Jong (CDA), vacature (CD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Hirsch Ballin (CDA) en Bakker (D66).

Naar boven