23 963
Intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 april 1995

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel VIII komt te luiden:

ARTIKEL VIII

1. De eisen, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Drank- en Horecawet gelden niet ten aanzien van personen, die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, als bedrijfsleider of beheerder staan vermeld op een krachtens de Drank- en Horecawet geldende vergunning.

2. De eisen, bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Drank- en Horecawet gelden voorts niet ten aanzien van personen die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, voldoen aan de krachtens artikel 7 van de Drank- en Horecawet gestelde eisen van handelskennis of beschikken over een ontheffing van die eisen of van de eisen van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 42 van die wet, en die binnen een jaar na dat tijdstip een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van die wet indienen.

B

Artikel XI wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Ten aanzien van de beslissing op die aanvraag blijven de eisen van handelskennis van toepassing zoals die voor dat tijdstip golden krachtens artikel 7 van de Drank- en Horecawet.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «Een aanvraag om een verklaring als bedoeld in artikel 41 van de Drank- en Horecawet» vervangen door: Een aanvraag om een verklaring van handelskennis als bedoeld in artikel 41 van de Drank- en Horecawet.

3. Na het derde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

4. Ten aanzien van de beslissing op een aanvraag om een verklaring van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 41 van de Drank- en Horecawet waarop voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet niet is beslist, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.

TOELICHTING

A

De wijziging van artikel VIII beoogt te voorzien in een tweetal bepalingen van overgangsrecht in verband met de krachtens artikel 5, vierde lid, van de Drank- en Horecawet te stellen eisen ten aanzien van kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne.

Het eerste lid regelt dat die eisen als zodanig niet kunnen leiden tot de intrekking van vergunningen van personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet als bedrijfsleider of beheerder staan vermeld op een krachtens de Drank- en Horecawet geldende vergunning. Het in dit verband relevante artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de Drank- en Horecawet heeft alleen betrekking op het intrekken van een vergunning op grond dat niet langer wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 5 en 6 van de Drank- en Horecawet geldende eisen. Het overgangsrecht dient echter eveneens toegepast te kunnen worden indien een bedrijfsleider of beheerder die op een rechtsgeldige vergunning staat vermeld, overstapt naar een andere horeca-onderneming of slijterij. Daartoe is het eerste lid in die zin gewijzigd dat in vorenbedoelde situatie ten aanzien van deze personen de eisen van sociale hygiëne evenmin gelden.

Het toegevoegde tweede lid heeft betrekking op personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet als bedrijfsleider of beheerder op een krachtens de Drank- en Horecawet geldende vergunning staan vermeld. Ingevolge deze bepaling gelden de eisen betreffende sociale hygiëne onder bepaalde voorwaarden niet voor die personen wanneer zij binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet aanvragen. Die voorwaarden zijn dat die personen op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voldoen aan de krachtens artikel 7 van de Drank- en Horecawet tot dan toe geldende eisen van handelskennis of op dat tijdstip beschikken over een ontheffing van die eisen of van de eisen van vakbekwaamheid op grond van artikel 42 van die wet. Deze bepaling heeft geen betrekking op personen die beschikken over een bewijsstuk waaruit blijkt dat aan de voor de inwerkingtreding van deze wet geldende eisen van vakbekwaamheid zou worden voldaan. Een dergelijk bewijsstuk zal op grond van artikel 5, vijfde lid, namelijk worden aangewezen als bewijsstuk waaruit het voldoen aan de eisen betreffende sociale hygiëne blijkt.

B

Artikel XI heeft betrekking op onder meer de behandeling van aanvragen om beschikkingen op grond van de Drank- en Horecawet waarop nog niet is beslist op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

De in het eerste lid voorgestelde wijziging beoogt de mogelijkheid veilig te stellen dat op een aanvraag die is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, een voor het nieuwe vestigingsregime geldige vergunning kan worden verleend. De verwijzing naar de «oude» eisen van handelskennis is vereist in verband met de zwaardere nieuwe eisen van algemene ondernemersvaardigheden.

De in het tweede lid voorgestelde wijziging doet de desbetreffende bepaling in technische zin beter aansluiten bij de nieuwe vestigingseisen.

Het voorgestelde nieuwe vierde lid beoogt de mogelijkheid te scheppen dat op een daartoe strekkende aanvraag waarop nog niet is beslist op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, nog een verklaring van vakbekwaamheid kan worden afgegeven. Dit is van belang in verband met de waarde die een dergelijke verklaring kan hebben doordat die verklaring wordt aangewezen als bewijsstuk waaruit blijkt dat voldaan is aan de eisen betreffende sociale hygiëne. Hiervoor wordt overigens verwezen naar de desbetreffende beschouwing in paragraaf 3 van de nota naar aanleiding van het verslag.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven