23 949
Goedkeuring van de op 21 maart 1994 te Noordwijk tot stand gekomen verdragen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en, respectievelijk, de Republiek Benin, het Koninkrijk Bhutan en de Republiek Costa Rica inzake duurzame ontwikkeling

nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 juni 1995

Tijdens de behandeling van de Verdragen inzake Duurzame Ontwikkeling werd met betrekking tot Bhutan gevraagd of Nederland had geweigerd een electrificatieproject te financieren omdat de hoogspanningsmasten horizonvervuilend zouden zijn, aldus de Volkskrant. Ter toelichting op het betreffende artikel moge het volgende dienen.

De overheid van Bhutan heeft in 1994 een voorstel ingediend voor de financiering van de electrificatie van een aantal dorpen in twee districten. De ontvangst van dit voorstel was aanleiding tot inschakelen van een consultant die in januari 1995 in Bhutan aanwezig zou zijn.

De voornaamste vraag was of uitbreiding van het electriciteitsnet de meest kosteneffectieve methode was om aan de energiebehoeften van de bevolking van die dorpen te voldoen, gezien de verspreide ligging van de woningen. Tevens werd van belang geacht na te gaan in hoeverre electrificatie zou bijdragen aan het terugdringen van het gebruik van brandhout. Op deze vragen is inmiddels antwoord verkregen.

Tijdens het bezoek van de betreffende consultant werd door de verantwoordelijke Bhutaanse instantie op eigen initiatief besloten tot herformulering van het voorstel waarbij er voor werd gekozen een ondergronds systeem aan te leggen in het dorp Talo. Dit dorp wordt beschouwd als een nationaal monument omdat het een uitzonderlijk mooi dorp is dat één van de belangrijkste kloosters herbergt. Toen het electrificatie-voorstel voor de eerste keer werd ingediend, was Nederland niet op de hoogte van de bijzondere omstandigheden in Talo.

Bescherming van het dorpsgezicht door aanleg van een ondergronds systeem kwam dan ook niet aan de orde in of en marge van het beleidsoverleg met Bhutan, noch was er aanleiding om dit op te nemen als onderdeel van de opdracht aan de bovengenoemde consultant.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk

Naar boven