nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 22 februari 1995
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. Na onderdeel C wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
CA. Aan artikel 19 wordt, onder vernummering van het enige
lid in eerste lid, een nieuw lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing als de schorsing binnen drie
maanden eindigt.
b. Na onderdeel I wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
IA. Na artikel 35 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 35a. Indien de voor een motorrijtuig geldende schorsing
als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 eindigt
binnen drie maanden na de aanvang van de schorsing, anders dan bedoeld in
artikel 68, eerste lid, onderdeel c, van die wet, wordt de belasting waarvan
krachtens artikel 20, tweede lid, teruggaaf is verleend alsmede de te weinig
geheven belasting nageheven.
c. Onderdeel J wordt vervangen door:
J. Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd.
J.1. Onderdeel b van het eerste lid wordt geletterd c.
J.2. Na onderdeel a van het eerste lid wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd,
luidende:
b. als bedoeld in artikel 35a nihil;.
J.3. Het tweede lid alsmede de aanduiding van het eerste lid vervallen.
B
Na artikel XVII wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel XVII A.
Bij ministeriële regeling worden per 1 januari 1997 wijzigingen aangebracht
in de wetgeving en in de daarop gebaseerde bepalingen teneinde voor de motorrijtuigenbelasting
voor een motorrijwiel, een personenauto of bestelauto waarvoor een kenteken
is opgegeven, in de gevallen waarin door de houder opdracht is gegeven tot
automatische incasso, betaling in maandelijkse termijnen mogelijk te maken.
Toelichting
Onderdeel 1 van deze nota van wijziging regelt dat de verplichting tot
betaling van motorrijtuigenbelasting bij schorsing van de geldigheid van het
kentekenbewijs per saldo alleen wordt opgeschort als de schorsing ten minste
drie maanden duurt. Dit is als volgt gerealiseerd. Tijdens een schorsing wordt
ingevolge artikel 19 geen belasting geheven over tijdvakken die aanvangen
tijdens de schorsing. Er vindt krachtens artikel 20, eerste lid, teruggaaf
plaats van eventueel reeds betaalde belasting over nog niet aangevangen tijdvakken
en, indien aan de voorwaarden genoemd in het tweede lid van dit artikel is
voldaan, ook van een deel van de belasting over het lopende tijdvak.
Wordt de schorsing op initiatief van de houder binnen drie maanden beëindigd –
de houder krijgt dan weer een geldig kentekenbewijs –, dan wordt krachtens
het nieuwe tweede lid van artikel 19 alsnog de belasting geheven over een
eventueel tijdens de schorsingsperiode aangevangen tijdvak. De belasting wordt
dan nageheven krachtens artikel 35a. Als op de voet van artikel 20, tweede
lid, teruggaaf van belasting heeft plaatsgevonden over het bij de aanvang
van de schorsing lopende tijdvak, wordt ook dat bedrag begrepen in de naheffing.
Er wordt geen boete opgelegd (artikel 37, eerste lid, het nieuwe onderdeel
b). Het voor de schorsing betaalde tarief wordt niet teruggegeven.
Dit geval moet worden onderscheiden van het geval dat de schorsing eindigt –
dit kan ook binnen drie maanden zijn – door gebruikmaking met het motorrijtuig
van de openbare weg, de mogelijkheid genoemd in artikel 68, eerste lid, onderdeel
c, van de Wegenverkeerswet 1994. De houder is dan niet in het bezit van een
geldig kentenbewijs en mag dus geen gebruik worden gemaakt van de openbare
weg. In dit geval wordt de belasting krachtens artikel 35, eerste lid, in
samenhang met artikel 37, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting
1994 nageheven met een boete van honderd percent.
Onderdeel 2 van de nota van wijziging strekt ertoe met ingang van 1 januari
1997 bij ministeriële regeling de maatregelen in wet en lagere regelgeving
te treffen die noodzakelijk zijn om te bereiken dat met ingang van dat tijdstip
de motorrijtuigenbelasting voor onder het houderschapsstelsel vallende motorrijtuigen
in maandelijkse termijnen kan worden voldaan door middel van automatische
incasso.
Wijziging van de wettelijke bepalingen is noodzakelijk omdat de wet voorschrijft
dat bij de aanvang van een tijdvak de belasting over dat tijdvak moet zijn
betaald. Bij een automatische incasso in maandelijkse termijnen vindt de betaling
voor een deel plaats in de loop van het tijdvak. Aangezien bij de ontwikkeling
van de regeling voor de automatische incasso tot uiting kan komen dat, naast
de uitzondering op de verplichting tot volledige betaling bij de aanvang van
het tijdvak, er behoefte dan wel noodzaak bestaat tot aanpassing van andere
bepalingen, heb ik gekozen voor een zodanige formulering dat de desbetreffende
wijzigingen kunnen worden aangebracht bij ministeriële regeling.
Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is opgemerkt kan een
dergelijk systeem eerst per 1 januari 1997 worden ingevoerd in verband met
de noodzakelijke aanpassingen van het geautomatiseerde systeem. De invoering
van de automatische incasso brengt eenmalige kosten in verband
met automatisering en voorlichting mee. Deze kosten bedragen in totaal f 5,3
mln., waarvan f 2 mln. in 1995 en f 3,3 mln. in 1996.
Voorts zullen door de invoering van de automatische incasso niet onaanzienlijke
kasverschuivingen ontstaan.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend