23 900 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 1995

nr. 80
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT, VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN EN VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rijswijk/Den Haag, 15 september 1995

Hierbij bieden wij u – mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken – «Preventieve en curatieve jeugdzorg, beleidskader 1996–1999» aan.1 Dit kader is een stap verder in de ontwikkeling van de voormalige Rijksplannen Jeugdhulpverlening naar een in het regeringsstandpunt «Regie in de Jeugdzorg» zo geheten richtinggevend Macrokader jeugdzorg.

Van rijksplan jeugdhulpverlening naar beleidskader jeugdzorg

Doel van deze nieuwe opzet is in een breed verband de ontwikkelingen en veranderingen in kaart te brengen in die beleidsterreinen, die van belang zijn voor de zorg voor jeugdigen. In het huidige beleidskader is de verbreding van de gebruikelijke reikwijdte (jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugdgezondheidszorg) met het preventieve lokale jeugdbeleid en het (lokale) onderwijsbeleid, dat zich ondermeer richt op achterstandsgroepen, nog beperkt aan de orde. Uiteindelijk zal het beleidskader dienen te functioneren als een richtinggevend en toetsend kader voor alle bij de jeugdzorg betrokken partijen. «Richtinggevend» wil zeggen dat de betrokken partijen op hoofdlijnen overeenstemming bereiken over de gewenste koers en prioriteitsstelling. Onder «toetsend» verstaan wij dat met die overeenstemming elke bestuurslaag een kader heeft, waarmee activiteiten binnen de jeugdzorg kunnen worden beoordeeld.

Ondanks deze gewijzigde opzet, moet dit beleidskader overigens blijven voldoen aan de vereisten die in de Wet op de jeugdhulpverlening worden gesteld. Deze wet eist in artikel 8 een jaarlijks, telkens voor vier jaren vast te stellen, plan ten aanzien van de jeugdhulpverlening. In artikel 7 van deze wet wordt een jaarlijks, tegelijk met de begrotingsvoorstellen, in te dienen verslag vereist. Om enerzijds te kunnen voldoen aan de wettelijke verplichtingen en anderzijds aan de nieuwe opzet vorm te kunnen geven, kent het huidige beleidskader de volgende indeling:

* Deel 1, Hoofdlijnen van beleid;

* Deel 2, Het terrein van de jeugdzorg;

* Deel 3, Verslag over de periode 1994–1995.

Deel 1 geeft de beleidsuitgangspunten en voornemens weer. Deel 2 geeft een overzicht van ontwikkelingen in vraag en aanbod. Deze twee delen vormen te zamen het wettelijk verplichte rijksplan. Deel 3 is het gebruikelijk verslag.

Extra middelen voor de jeugdzorg

De afgelopen maanden hebben we geconstateerd dat de bestaande verhouding tussen vraag naar en aanbod van jeugdzorg serieuze problemen geeft. We verwijzen u daarvoor met name naar de beleidsbrief plaatsingsproblematiek jeugdzorg van 19 mei 1995 en het Algemeen Overleg dat daarover op 21 juni 1995 met u is gevoerd. Bij de voorbereiding van de begroting 1996 heeft het kabinet vervolgens besloten extra middelen voor de jeugdzorg beschikbaar te stellen voor capaciteitsverhoging en voor verbetering van de kwaliteit en het functioneren van de jeugdzorg. Het gaat om een bedrag dat oploopt van f 57,3 mln. in 1996 naar f 72,6 mln. in 1999. Bij de inzet van deze extra middelen staan wij de volgende uitgangspunten voor:

* een contractuele, gerichte inzet zowel in functioneel als geografisch opzicht;

* een evaluatie/verantwoording van het gebruik van deze middelen na 4 jaar;

* nadere planvorming en realisering in goed overleg met IPO en werkgevers.

In overleg tussen partijen is afgesproken dat een centraal kader van beleidsinhoudelijke doelen, uitgangspunten en randvoorwaarden wordt bepaald. Binnen dat kader stellen de provincies/grote steden intensiveringsplannen op. Wij hebben het voornemen bij de verdeling van deze middelen een relatie te leggen met de eerder beoogde 2e fase herspreiding. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de resultaten van het verdeelsleutelonderzoek dat door het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven (IOO) in dat kader wordt uitgevoerd.

Over de inzet van deze middelen zult u voor de behandeling van de VWS-begroting nadere informatie ontvangen in de vorm van een verdelingsplan.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlemen- taire Documentatie.

Naar boven