nr. 711
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 23 juni 1995
Recentelijk stuurde ik de Kamer notities over de PEO-organisatie (20 423,
nr. 6, d.d. 7 maart respectievelijk de brief van 22 juni, 20 423, nr.
17), over de verzelfstandiging van de directie College ter Beoordeling van
Geneesmiddelen (24 145, nr. 1, d.d. 7 april) en over de toekomstige advies
en uitvoeringsstructuur op mijn beleidsterrein (24 218, nr. 1, d.d. 12
juni).
In verband met de voortgang van de ingezette processen is het nodig dat
op onderdelen van deze «dossiers» stappen gezet worden. De notities
waarin die stappen in hun bredere context aan de Kamer voorgelegd zijn hebben
evenwel nog niet op de Kameragenda gestaan.
De stappen uit de «dossiers» waarop ik doel, zijn:
– het sluiten, in de maand juli, van een convenant met het Praeventiefonds
voor de periode waarin er nog geen PEO-wet is. Met dit convenant wordt het
mogelijk een start te maken met de werkwijze die beoogd wordt met de toekomstige
PEO-organisatie.
– het treffen van voorbereidingen voor het realiseren per 1/1/96
van de agentschapsstatus voor de directie CBG. In zijn brief van 22 mei jl.
vroeg de Minister van Financien aandacht voor hetzelfde punt.
– het treffen van een tijdelijke voorziening in de vorm van een
Voorlopige Raad voor de volksgezondheid en de premiegefinancierde dienstverlening.
Deze voorziening is nodig nu de Nationale Raad voor de Volksgezondheid op
6 juli a.s. haar laatste vergadering houdt en de wet op de Raad voor de volksgezondheid
en de premiegefinancierde dienstverlening, die op 1/1/97 in werking moet treden,
nog niet aan de orde geweest is.
Graag vraag ik, in verband met de voortgang, instemming met de drie hierboven
beschreven stappen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers