23 900 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1995

nr. 54
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 25 augustus 1995

Hierdoor deel ik u ter informatie mee dat ik, in overeenstemming met de Minister van Financiën, de Verzekeringskamer heb gevraagd te adviseren over een ontwerp voor een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 28 Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW).De maatregel strekt ertoe het in die wet gehanteerde begrip «toezegging omtrent pensioen» te verduidelijken. Het besluit geeft mede uitvoering aan de op de adviesaanvrage van de Minister van Financiën en ondergetekende d.d. 9 november 1994 verkregen reacties van de Stichting van de Arbeid, de Verzekeringskamer, het Verbond van Verzekeraars, de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen en van de Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen.

De genoemde verduidelijking wordt wenselijk geacht naar aanleiding van de discussie die ontstond over de vraag onder welke voorwaarden het WAO-gat door pensioenfondsen kan worden opgevuld. De vraag of een regeling kan worden aangemerkt als pensioen in de zin van de PSW is namelijk tevens bepalend voor de vraag of een dergelijke regeling door een pensioenfonds mag worden uitgevoerd danwel bij een verzekeraar moet worden ondergebracht (de zgn. afbakeningsproblematiek). De Europese regelgeving biedt de mogelijkheid om pensioenfondsen vrij te stellen van de toezichtsbepalingen voor verzekeraars. In Nederland is in artikel 13 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 (WTV 1993) een dergelijke uitzondering gemaakt. Voorwaarde is wel dat zij uitsluitend werkzaam zijn op een duidelijk afgebakend terrein, te weten (in principe collectieve) pensioenvoorzieningen in het kader van bedrijf of beroep.

Bij die discussie over het opvullen van het WAO-gat door pensioenfondsen heeft de Verzekeringskamer op grond van de parlementaire geschiedenis aangegeven, dat – in geval van uitvoering door een pensioenfonds – de werkgever voor tenminste 50% in de kosten van een betreffende pensioenregeling dient bij te dragen.

De toepassing van dit procentuele criterium heeft in de praktijk aanleiding gegeven tot uitvoerings- en handhavingsproblemen. Daarnaast wordt in de discussie over flexibilisering en individualisering de vormgeving van de pensioenregeling steeds meer als een geïntegreerd onderdeel opgevat van het totale arbeidsvoorwaardenpakket. Ook in dat verband wordt een minimale werkgeversbijdrage als een onnodig knellend vereiste ervaren dat onvoldoende recht doet aan het kader waarbinnen dergelijke afspraken tot stand komen.

Kern in het voorstel is dat een toezegging omtrent pensioen moet voortvloeien uit de arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn op de arbeidsverhouding tussen een werkgever en een aan zijn onderneming verbonden persoon. Daarmee wordt duidelijk aangegeven dat de toezegging in feite deel uitmaakt van de bij de betrokken onderneming geldende arbeidsvoorwaarden, zoals ook al eerder in toelichtingen bij wijzigingen van de PSW door de regering is aangegeven.

Terzake van de opgebouwde rechten van vrijwillige pensioenvoorzieningen die door pensioenfondsen mogen worden uitgevoerd, dat zijn voorzieningen die de deelnemer rechtstreeks met het pensioenfonds treft, wordt het redelijk en wenselijk geacht dat deze op dezelfde wijze worden behandeld als hetgeen in het kader van de collectieve regeling is gerealiseerd. In het voorstel wordt derhalve bepaald dat de bedoelde voorzieningen als pensioentoezeggingen in de zin van de PSW worden aangemerkt. Op grond hiervan kan het criterium van een minimale werkgeversbijdrage voor de vraag of een bepaalde voorziening door een pensioenfonds mag worden uitgevoerd, komen te vervallen.

Voor de goede orde zij opgemerkt dat het voornemen bestaat met betrekking tot de onderhavige materie zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel voor te bereiden opdat de hier weergegeven lijn in de PSW zelf zal worden geregeld. Bij die gelegenheid zal tevens artikel 13 van de WTV 1993 in lijn daarmee worden aangepast.

Over het onderwerp «marktwerking in de pensioensector» zal ik u zo spoedig mogelijk het kabinetstandpunt doen toekomen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten

Naar boven