23 900 XV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1995

nr. 43
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 april 1995

Hierbij doe ik u de gevraagde spoed-reactie toekomen op de vragen van de leden Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van der Vlies (SGP) en Marijnissen (SP) gesteld tijdens de Regeling van Werkzaamheden op 25 april jl. over een aantal ontwikkelingen met betrekking tot de personeelsvoorziening tijdens de asperge-oogst.

Op verzoek van het lid Van Ardenne-van der Hoeven wil ik u kort verslag doen van het gesprek dat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik op 24 april 1995 hebben gevoerd met de vertegenwoordigers van de landbouw-organisaties. De Limburgse Land- en Tuinbouw Bond (LLTB), de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond (NCB) en Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) hebben mij ingelicht over de activiteiten welke zij dit jaar ondernemen om te voorzien in voldoende arbeidskrachten tijdens de asperge-oogst. In Limburg heeft de LLTB, in lijn met het Landelijk Tuinbouwaccoord uit 1993, zelf de verantwoordelijkheid genomen en een voorlichtingsproject opgezet. 108 Tuinders hebben zich hierbij aangesloten. De Brabantse tuinders hebben nog een eigen project in ontwikkeling voor dit seizoen. De werkgevers hebben mij aangegeven dat de eigen werving steeds beter gaat (met name in Limburg), maar desondanks te verwachten dat onvoldoende geschikt personeel aan te kunnen stellen nu de weersomstandigheden veranderen en er op korte termijn een hausse in de oogst-activiteiten zal aanbreken. Het regionaal en boven-regionaal aanbod via de arbeidsvoorziening zou geen soelaas bieden en Europees aanbod of bemiddeling via (internationaal opererende) uitzendbureaus zou evenmin afdoende zijn. Verder is van werkgeverszijde gesteld dat, nu de Wet arbeid vreemdelingen nog niet van kracht is, er geen duidelijke voorwaarden zijn voor het verkrijgen van tewerkstellingsvergunningen.

In mijn reactie op hetgeen door de werkgeversorganisaties naar voren is gebracht heb ik gesteld dat, zoals in het Landelijk Tuinbouwaccoord is afgesproken, de sector zelf primair verantwoordelijk is voor de personeelsvoorziening. Daarmee acht ik de sector ook bekend met de voorkomende problemen rond de werving van personeel in piektijden en in die zin in staat om tijdig goede voorbereidingen te treffen. Naar mijn mening betekent dit dat er een beroep kan worden gedaan op beschikbaar prioriteit-genietend aanbod, zowel Nederlands als Europees, waarin door de arbeidsvoorziening kan worden bemiddeld. Daarbij heb ik aangegeven van de zijde van de werkgevers te verwachten dat met de hoogte van de beloning, de overige arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en vergoeding van de reiskosten het tijdelijk werk toch zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt wordt, ook voor uitkeringsgerechtigden.

Ik heb aangegeven dat vanzelfsprekend het economisch belang van een tijdige oogst voorop staat en dat als werkgevers kunnen aantonen zich tot het uiterste te hebben ingespannen om hetzij Nederlands hetzij Europees arbeidsaanbod te verwerven en daarin niet zijn geslaagd het redelijk kan zijn dat zij bij het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning indienen. Bij de toetsing van deze aanvraag zal de Wet arbeid buitenlandse werknemers en de daarop gebaseerde jurisprudentie als toetsingskader fungeren.

In antwoord op de vraag van mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven naar de resultaten van de werving in Nederland en de EU-lidstaten met betrekking tot de asperge- en aardbeien-oogst kan ik u mededelen dat door de werkgevers voor binnenlands aanbod (per 24 april 1995) in totaal 873 vacatures zijn gemeld; voor de resultaten van binnenlandse bemiddeling verwijs ik naar de eerder aan de Tweede Kamer gezonden antwoorden op de door enkele CDA-kamerleden gestelde vragen. Voor EURES-bemiddeling zijn 169 vacatures aangemeld. 160 Vacatures voldeden niet aan de EURES-voorwaarden. De 9 door arbeidsvoorziening geaccepteerde vacatures zijn door de betreffende werkgevers ingetrokken. De voorwaarden voor een EURES-vacature luiden:

– de vacature moet minimaal 6 weken van te voren zijn aangemeld;

– het moet gaan om minimaal 6 weken werk;

– minimaal 25 uur werk per week;

– betaling volgens de CAO;

– vergoeding van de reiskosten door de werkgever;

– zorg voor adequate huisvesting.

Deze voorwaarden zijn in de jurisprudentie van de Raad van State gesanctioneerd.

Zoals aangegeven is de beoordeling van aanvragen voor een tewerkstellingsvergunning door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gedelegeerd aan het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening. De beoordeling geschiedt op basis van de Wabw en de daarop gebaseerde jurisprudentie. Voorwaarden voor het afgeven van tewerkstellingsvergunningen zijn om te beginnen een aantoonbare inspanning door de werkgever om in prioriteit-genietend aanbod te voorzien.

Daarbij kan arbeidsvoorziening desgewenst ondersteuning bieden. Voorwaarde is dat de vacature tijdig gemeld is en de arbeidsvoorwaarden in relatie tot de arbeidsomstandigheden een reële bemiddeling mogelijk maken. Verder dient de werkgever de vacature tevens open te stellen voor Europees prioriteit-genietend aanbod. In jurisprudentie is gesteld dat wanneer een werkgever niet bereid is tot EU-bemiddeling er van mag worden uitgegaan dat prioriteit-genietend EU-aanbod aanwezig is.

In antwoord op de vraag van het lid Van der Vlies (SGP) hoe het sanctiebeleid van de betreffende arbeidsbureaus is toegesneden op de geworven aangewezen werkzoekenden wil ik opmerken dat de arbeidsbureaus geen sancties opleggen. De arbeidsbureaus melden aan de gemeentelijke sociale diensten indien een uitkeringsgerechtigde niet naar behoren reageert op een als passend beoordeelde vacature. De gemeentelijke sociale dienst beoordeelt vervolgens of en zo ja, hoe hoog, er gesanctioneerd moet worden, afhankelijk van de omstandigheden van de individuele persoon.

In mijn brief aan de Burgemeester en Wethouders van de gemeenten in het asperge-gebied van 26 april 1995 heb ik aangegeven te verwachten dat de gemeenten gebruik zullen maken van de hen ter beschikking staande instrumenten om uitkeringsgerechtigden te bewegen werk in de asperge-oogst te aanvaarden. Daarbij kan het gaan om het verstrekken van een premie maar ook om het toepassen van sancties. De staatssecretaris heeft er (bij brief van 26 april 1995) ook bij de bedrijfsverenigingen op aangedrongen werkloze uitkeringsgerechtigden aan te sporen werk in de asperge-oogst te aanvaarden.

Het lid Marijnissen (SP) heeft tenslotte gevraagd of personen met een uitkering van de sociale dienst gegarandeerd volgens de CAO-bepalingen te werk worden gesteld. In mijn antwoord op eerder gestelde vragen inzake het beleid van de gemeente Borger (BZ/VOL/95/1357) heb ik aangegeven dat aangenomen kan worden dat de CAO-bepalingen worden toegepast.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven