nr. 50
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 15 mei 1995
Bij de behandeling op 9 en 10 november jl. van het wetsvoorstel tot wijziging
van de pachtwet (22 705) is van de zijde van de Kamer gevraagd of bewerkstelligd
kan worden dat belastingheffing over het pachtersvoordeel na tien
jaar achterwege blijft.
Hierover heb ik overleg gevoerd met de Staatssecretaris van Financiën.
Naar aanleiding daarvan deel ik U het volgende mede.
Een pachtersvoordeel ontstaat doordat ene pachter de door hem op zakelijke
basis gepachte grond in eigendom verkrijgt voor een prijs beneden de waarde
die daaraan in vrij opleverbare staat is toe te kennen. Dit voordeel, dat
bestaat uit het verschil in waarde van de grond – op het moment van
de verkrijging – in vrije en verpachte staat, is belast omdat het niet
voortkomt uit een onder de landbouwvrijstelling vallende waardeverandering
van de grond. Volgens vaste jurisprudentie wordt dat voordeel pas in de heffing
betrokken indien en voor zover het wordt gerealiseerd.
Teneinde de bedrijfsopvolging in de landbouw binnen de familiesfeer niet
te belemmeren, heeft de Staatssecretaris van Financiën bij aanschrijving
van 4 maart 1988 (BNB 1988/156) het volgende goedgekeurd:
– Met een beroep op de hardheidsclausule kan een eerste pachtersvoordeel –
dat ontstaat als pachter en verpachter geen familie zijn – voor de heffing
van inkomstenbelasting worden doorgeschoven naar de bedrijfsopvolger binnen
de familiekring. Normaliter zal een eerste pachtersvoordeel dan ook eerst
belast worden bij verkoop van de grond – waarop een pachtersvoordeel
rust – aan derden;
– Een tweede pachtersvoordeel – dat ontstaat als pachter en
verpachter wel familie zijn – wordt niet in de heffing van inkomstenbelasting
betrokken.
De Staatssecretaris van Financiën heeft ten aanzien van deze goedkeuring
gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om in bepaalde gevallen of
groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende
aard, die zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen. Een
verdergaande faciliteit, inhoudende dat 10 jaren na het ontstaan van het pachtersvoordeel
de fiscale claim zou komen te vervallen, is binnen het huidige wettelijke
kader niet mogelijk. Overigens zou zich dat ook verzetten tegen de fiscale
systematiek.
Voor de goede orde sluit ik als bijlage bij de Memorie van Antwoord inzake
het wetsvoorstel wijziging Pachtwet1,
waarin opgenomen het antwoord op de vraag of de in artikel 56i bedoelde vergoeding
in mindering kan worden gebracht op het met de fiscus te verrekenen pachtersvoordeel.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen