23 900 XIV
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (XIV) voor het jaar 1995

nr. 46
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 mei 1995

De vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij1 heeft op 4 april 1995 overleg gevoerd met minister Van Aartsen van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de problematiek van verstuiving van zandgronden en bloembollensector.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Esselink (CDA) had begrepen dat wordt gezocht naar alternatieve methoden voor bestrijding van verstuiving, maar dat deze nog niet zijn gevonden. Voor het noorden van het land is er tot 1 januari 1996 een ontheffingsregeling, maar deze geldt niet voor Noord-Holland en Texel. Hij vroeg de Minister van LNV dan ook, bij zijn collega van VROM te bevorderen dat voor de bloembollentelers in Noord-Holland en op Texel alsnog een ontheffingsregeling wordt getroffen en dat de regeling voor het noorden wordt verlengd, totdat een goede alternatieve methode voorhanden is. Op zichzelf zou voor Texel het gebruik van cellulose een goede oplossing zijn, maar daarvoor zijn wel enorme hoeveelheden zoet water nodig. Aangezien dat op Texel zelf nauwelijks beschikbaar is, zou dat allemaal van het vasteland af moeten worden aangevoerd, waardoor al met al het totale milieu-effect negatief wordt. Het gaat bij de bloembollengronden om een toch beperkt areaal en de afweging tussen enerzijds iets meer ammoniakbelasting en anderzijds het bedrijfseconomische nadeel dat optreedt als voor stuifbestrijding geen gebruik mag worden gemaakt van dierlijke meststoffen, viel voor de heer Esselink uit in het voordeel van een ontheffingsregeling.

De heer Blauw (VVD) merkte eerst op dat het ogenschijnlijk een miniem onderwerp betreft, maar dat het in Nederland wel gaat om 200 000 ha cultuurgrond die stuifgevoelig is. Verder wees hij erop dat betrokkenen bij APV verplicht zijn erosie te bestrijden, waarvoor diverse mogelijkheden bestaan. In de eerste plaats is dat het gebruik van een groenbemester, maar daarbij moeten ter neutralisatie weer grote hoeveelheden chemische produkten worden gebruikt, waardoor al snel strijdigheid optreedt met het convenant gewasbeschermingsmiddelen. In de tweede plaats is er de mogelijkheid van gebruik van GFT, maar in de praktijk schijnt dat niet duurzaam genoeg te zijn en worden daarmee nogal wat zware metalen op het land gebracht. Bovendien stinkt het behoorlijk, waardoor het in een aantal situaties niet kan worden gebruikt. In de derde plaats is er de mogelijkheid van gebruik van cellulose, maar in de provincie Groningen en, naar hij had begrepen, ook in de provincie Drenthe is het gebruik daarvan verboden in verband met cadmium-problemen. Bovendien is het gebruik van cellulose kostbaar, namelijk f 250 per hectare, terwijl bijvoorbeeld de bruto-opbrengst van een hectare zomergraan f 2 200 bedraagt. In zo'n geval zijn dus de verhoudingen zoek, hetgeen overigens in de bloembollensector anders ligt. Daarnaast heeft het bedrijf dat deze grondstof levert, niet eens een vergunning om dit produkt op het eigen bedrijf in Zaanstad aan te lengen.

Al met al vond ook de heer Blauw, mede gezien de in de APV's neergelegde verplichting tot erosiebestrijding, dat in ieder geval voor het eiland Texel voorlopig een ontheffingsregeling moet gaan gelden, zolang er geen werkbaar alternatief is. Er zijn overigens ook in de kop van Noord-Holland, ten noorden van Schagen, de nodige problemen op dit punt, hoewel de standsorganisatie in dit gebied gemotiveerd was en is om het produkt cellulose geïntroduceerd te krijgen.

De heer Ter Veer (D66) vond stuifbestrijding een typisch onderwerp dat zich leent voor een beoordeling via de milieumeetlat-methode. Er dient dus niet alleen gekeken te worden naar de milieu-aspecten, maar ook naar de andere relevante aspecten. Verstuiving van de bovengrond is een belangrijk probleem dat niet alleen op de bloembollengronden, op Texel en in de veenkoloniën speelt, maar bijvoorbeeld ook op de Brabantse en Limburgse zandgronden problemen kan geven. Het gaat in het bijzonder om de lichte zandgronden, waar er vooral in het voorjaar bij schraal weer en harde wind het risico van verstuiving is, waardoor net boven de grond komende gewassen volledig kunnen worden vernield. Ook hij pleitte daarom voor een alternatief, waarbij mede rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld kosten en beschikbaarheid van middelen voor stuifbestrijding. Zo is op Texel runderdrijfmest overvloedig voorhanden, terwijl andere middelen allemaal met de boot aangevoerd zouden moeten worden. Hij sloot zich daarom aan bij hetgeen door de heren Esselink en Blauw is bepleit.

De heer Van der Vlies (SGP) pleitte er eveneens voor dat de verstuivingsproblematiek op een praktische manier wordt benaderd. Hij vond dat goed onderbouwde milieunormen serieus moeten worden genomen, maar het geheel moet ook werkbaar blijven binnen een zorgvuldige bedrijfsvoering en in de praktijk blijkt er nu geen werkbaar alternatief voorhanden te zijn, binnen de overigens geldende randvoorwaarden. Ook hij drong er daarom op aan dat de minister bevordert dat daar waar nodig een ontheffing wordt gegeven, totdat wel een werkbaar alternatief beschikbaar is gekomen. Aan de reeds genoemde gebieden waarvoor dit eventueel zou moeten gelden, voegde hij nog de kop van het eiland Goeree-Overflakkee toe.

De heer Huys (PvdA) herinnerde eraan dat indertijd op goede gronden is besloten om het gebruik van dierlijke mest als stuifbestrijder niet meer toe te laten. De bedoeling hiervan was om het gebruik van alternatieven te bevorderen, om tot eenduidige regelgeving te komen en om te voorkomen dat het ammoniakprobleem nog groter zou worden. Inmiddels lijkt het erop dat het niet mogelijk is om met de voorhanden zijnde alternatieven tot een goede stuifbestrijding te komen. Hij vroeg daar helderheid van de minister over, nu er indertijd van is uitgegaan dat die alternatieven wèl werkbaar zouden zijn, mede op grond van berichten uit het landbouwbedrijfsleven zelf. Hoe staat het nu feitelijk met de beschikbaarheid en de toepasbaarheid van papiercellulose?

Verder vond de heer Huys dat, als zou worden gekozen voor een ontheffing, in ieder geval nog een regeling moet worden getroffen voor de hoeveelheid op te brengen mest en de daarin aanwezige mineralen.

Antwoord van de minister

De minister zei eerst nogal verbaasd te zijn over de gemaakte opmerkingen, gezien hetgeen hierover in het verleden vanuit de Kamer is gezegd en hetgeen tot nu toe op dit punt al is geregeld. Zo is bij de bespreking door de Kamer van de notitie mestbeleid, op 13 oktober 1994, o.a. gediscussieerd over het vraagstuk van het gebruik van drijfmest in vooral het veenkoloniaal gebied en hij had toen toegezegd dat er voor dat gebied een vrijstellingsregeling zou komen, gezien de specifieke problematiek in dat gebied waarbij de terughoudendheid van de provincies Groningen en Drenthe jegens het alternatief van vloeibare cellulose. Hij had daarbij toen ook aangetekend, de vrijstelling nadrukkelijk te willen beperken tot het veenkoloniaal gebied, omdat hij geen reden zag om ook voor andere gebieden, zoals de bollengronden, of andere teelten een dergelijke ontheffing te geven. Overigens had hij begrepen dat op Goeree-Overflakkee het alternatief van cellulose wel wordt toegepast.

Vandaag is vanuit de Kamer de discussie toegespitst op de stuifbestrijding in de bollenteelt en in het bijzonder de stuifbestrijding op het eiland Texel. De problematiek van de stuifbestrijding speelt nu, zo luidden de gegevens van de bewindsman, op een totaal van 1000 à 1100 ha en de belangrijkste leverancier van cellulose heeft nu voor circa 600 ha cellulose geleverd. Op dit moment zijn de veldwerkzaamheden op een totaalareaal van circa 300 ha nog gaande. Deze leverancier is zonder meer in staat voor nog eens 150 ha cellulose te leveren en is voor het overige nog in onderhandeling met andere leveranciers. Daarnaast is er in Nederland nog een tweede leverancier van cellulose die dit produkt kan leveren tot maximaal 80 ha. Er zijn naast het gebruik van cellulose nog andere alternatieven, zoals stro steken, maar inderdaad zijn die in het algemeen in verhouding tot de teeltopbrengsten kostbaar.

Gezien deze gegevens had de minister de indruk dat er in feite geen sprake hoeft te zijn van een probleem. Er speelt hier een complex van factoren, maar kennelijk gaat het vooral om de financiële factor en voor sommige agrariërs is de toepassing van cellulose inderdaad duurder dan het gebruik van drijfmest. Opvallend is verder dat vanuit Texel geen enkel verzoek is gekomen aan de belangrijkste celluloseleverancier om dit produkt te leveren, terwijl er toch, zo had hij begrepen, geen problemen zijn met de levering van zoet water. Wel is er het praktische probleem dat loonwerkbedrijven op dit moment niet goed in staat blijken te zijn om de cellulose te verwerken, maar daar ligt wel een bepaalde oorzaak aan ten grondslag.

De celluloseleverancier in Zaanstad is op dit moment in overleg met de gemeente over vestiging van zijn bedrijf op het industrieterrein in Zaanstad, na een aanzegging van de gemeente dat het bedrijf beter van de huidige plaats zou kunnen vertrekken. Er is hier echter geen sprake van een acute situatie; in overleg met de gemeente kan deze leverancier voorlopig gebruik blijven maken van de huidige bedrijfslocatie.

De bewindsman wees er verder op dat het beleid inzake het tegengaan van dierlijke meststoffen als stuifbestrijdingsmiddel reeds in 1991 in gang is gezet en dat alle betrokkenen wisten dat vanaf 1995 een alternatief voorhanden zou moeten zijn. Dit alternatief is nu ook beschikbaar. Het onderwerp komt uiteraard weer opnieuw aan de orde in de komende integrale notitie over het mestbeleid, maar het valt zeker niet te verwachten dat het beleid ter zake van de stuifbestrijding gewijzigd zal worden. Bovendien is enige druk nodig, om te bevorderen dat ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van het voorhanden zijnde alternatief.

Nu er uiteenlopende opvattingen naar voren zijn gekomen over de vraag of het hier al dan niet gaat om een nijpend probleem, stelde hij zich voor nog eens precies na te laten gaan op welke plaatsen inderdaad een acuut probleem aanwezig is dat dit jaar zonder een vrijstelling niet zou kunnen worden opgelost. Als er inderdaad zulke problemen blijken te zijn, was hij bereid hierover in overleg te treden met zijn collega van VROM en het Openbaar Ministerie. Hij ging ervan uit dat eind deze week, dan wel begin volgende week uitsluitsel aan de Kamer kan worden gegeven over de uitkomsten van dat overleg.

Discussie in tweede termijn

De heer Esselink (CDA) merkte op dat er voor noord-Nederland weliswaar geen acuut probleem is, maar dat er wel in de loop van dit jaar duidelijkheid moet komen voor dit gebied. Er dient op dit vlak een generiek beleid voor het gehele land te gelden en dan behoren betrokkenen in dit gebied niet afhankelijk te zijn van het al dan niet uitkomen van provinciale verordeningen. Voor de bollenteelt in Noord-Holland is het gebruik van cellulose wel mogelijk, maar ook dat lijkt afhankelijk te zijn van de welwillendheid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland en hier kan dus een acuut probleem optreden.

De weg die de minister nu kennelijk wil gaan, namelijk een soort gedoogbeleid vanwege het Openbaar Ministerie, vond de heer Esselink niet de aangewezen weg. In de regelgeving is de mogelijkheid van ontheffing opgenomen en hij meende dat van die mogelijkheid gebruik gemaakt dient te worden, nu er reële problemen blijken te zijn met de toelevering en de aanwending van cellulose.

Ten slotte stelde hij vast dat er bij Texel sprake is van een specifiek, begrensd probleem. Daar is het mogelijke geprobeerd, maar uit milieu-oogpunt blijkt dat in feite neer te komen op water naar de zee dragen. Ook hier ligt het dus voor de hand om de weg van ontheffing te kiezen.

De heer Blauw (VVD) had zich bij de bespreking van de notitie mestbeleid, eind vorig jaar, geschaard achter de standpunten van de minister, maar inmiddels is een geheel nieuwe situatie ontstaan, nu het bedrijf dat de cellulose moet leveren, geen goede mogelijkheden blijkt te hebben voor opslag en distributie. Inmiddels heeft het afgelopen weekeinde al gestoven en er moet dus snel een tussenoplossing worden gevonden, zolang de structurele oplossing nog niet voorhanden is. Betrokkenen zijn bij APV verplicht om erosie te bestrijden, maar als de rijksoverheid het inzetten van de daarvoor beschikbare instrumenten dan niet toelaat, ontstaat een niet te verdedigen patstelling.

De heer Ter Veer (D66) was op zichzelf erkentelijk voor de toezegging van de minister, maar het moet allemaal wel praktisch en werkbaar blijven. Zo is op Texel runderdrijfmest overvloedig aanwezig en als dat nu mag worden gebruikt, uiteraard uitsluitend op de stuifgevoelige gronden, is het probleem op dat eiland op een eenvoudige manier uit de wereld geholpen. Van een agrarisch ondernemer kan niet worden verlangd dat hij werkeloos blijft toezien hoe er stuifschade aan de jonge gewassen optreedt. In zo'n geval grijpt de ondernemer natuurlijk naar een middel dat hij vaak op eigen erf voorhanden heeft en dat kan, zo vond de heer Ter Veer, dan niet als «crimineel gedrag» worden gezien. Hij begreep wel dat ontheffingen ook weer problemen kunnen geven in de sfeer van de houdbaarheid en de controle, maar hij zag dit toch als enige oplossing voor dit moment.

De heer Van der Vlies (SGP) had de opmerkingen van de minister geïnterpreteerd als een oproep aan de Kamer om consistent te blijven. Hij was het daar op zichzelf mee eens. In eerste termijn had hij ook al duidelijk gemaakt ten principale niet te willen afwijken van de indertijd uitgezette lijn. Anderzijds moet het allemaal ook werkbaar blijven binnen een zorgvuldige bedrijfsvoering en hij had signalen gekregen dat dit op dit moment niet het geval is. Op zichzelf is er terecht op gewezen dat het beleid al in 1991 in gang is gezet, maar er is vervolgens lange tijd onduidelijkheid blijven bestaan over het uitwerken van dat beleid in provinciale verordeningen en een ondernemer investeert nu eenmaal pas als er volledige zekerheid is over de normen waar hij zich aan te houden heeft.

Overigens drong hij erop aan dat er nog deze week, dus voordat de Kamer op reces gaat, duidelijkheid over een en ander wordt geboden.

De minister bevestigde dat hij in zijn beantwoording de Kamer impliciet had opgeroepen om consistent te blijven. Hij maakte zich daar zorgen over, ook gezien de lange weg die de komende jaren nog te gaan is en het probleem van de handhaving van het beleid. Gezien de in tweede termijn gemaakte opmerkingen zegde hij toe dat de Kamer a.s. donderdagmorgen een brief ontvangt waarin uitsluitsel wordt gegeven.

De voorzitter van de commissie,

Blauw

De griffier van de commissie,

Teunissen

BIJLAGE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal

's-Gravenhage, 5 april 1995

Naar aanleiding van het Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij over de stuifproblematiek op 4 april 1995, deel ik u, mede namens de Minister van VROM, het volgende mede.

Ik heb toegezegd te bekijken in welke situaties de grootste knelpunten zijn ontstaan die niet op korte termijn oplosbaar zijn.

Ik moet dan constateren dat vanuit Zuid-Holland er geen onoplosbare knelpunten zijn gemeld, maar dat problemen zich voordoen in de bollenteelt in Noord-Holland en voor alle teelten op Texel.

In Noord-Holland is binnenkort behandeling van een areaal lelies en nog enige andere bolgewassen noodzakelijk met een anti-stuifmiddel. Hiervoor is de zogenaamde vloeibare cellulose het meest werkzame alternatief. Door de grote vraag kunnen leveranciers van de vloeibare cellulose niet in alle gevallen aan de vraag en aan de gewenste kwaliteit voldoen.

Tegelijk constateer ik dat tot nu toe een groot deel van het bollenareaal met vloeibare cellulose met goed resultaat is behandeld. De vraag naar vloeibare cellulose in de bloembollensector zal naar verwachting over enige weken verminderen. Er is nu vooral vraag vanuit de lelieteelt. Volgende teelten zullen een meer geleidelijke vraag genereren en er kunnen dan ook andere alternatieven worden gebruikt. De problemen in Noord-Holland lijken mij dus eindig en beperkt tot de bollenteelt.

De schaarste aan vloeibare cellulose wreekt zich nu het meest in die situatie waarin extra barrières zijn opgekomen in de vorm van transport, mobiele menginstallaties en andere noodzakelijke voorzieningen om alternatieven te kunnen toepassen.

Verder constateer ik dat er op Texel behoefte is aan het behandelen van ook andere teelten dan bloembollen. Er is reden om te veronderstellen dat op het eiland dermate grote logistieke problemen zijn dat niet in alle gevallen in de actuele behoefte aan cellulose kan worden voorzien.

Gelet op het bovenstaande heb ik in overleg met mijn collega van VROM besloten dat er voor de verplichting voor emissie-arme aanwending van drijfmest een vrijstelling wordt gecreëerd voor de bollenteelt en op het eiland Texel. Deze vrijstelling wordt verleend voor het gebruik van drijfmest als anti-stuifmiddel en is uitdrukkelijk beperkt tot 1 januari 1996.

Ik ben van mening dat voorkomen moet worden dat in 1996 een herhaling van de thans ontstane situatie zal optreden. Daarom zal ik het initiatief nemen om in samenwerking met het bedrijfsleven en andere betrokken organisaties een plan van aanpak op te stellen.

Genoemde vrijstelling wordt verleend in het kader van de Wet Bodembescherming.

Er wordt naar gestreefd deze vrijstelling zo spoedig mogelijk in te laten gaan.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

 Samenstelling: Leden: Van der Linden (CDA), Blauw (VVD), voorzitter, Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, M. M. H. Kamp (VVD), Esselink (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Huys (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Ter Veer (D66), Van Zijl (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Aiking-van Wageningen (AOV), Woltjer (PvdA), Schuurman (CD), Augusteijn-Esser (D66), Van den Bos (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Stellingwerf (RPF), Crone (PvdA), Rijpstra (VVD), M. B. Vos (GroenLinks), Van Waning (D66), Keur (VVD), O. P. G. Vos (VVD).

Plv. leden: Bukman (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van Middelkoop (GPV), Remkes (VVD), Beinema (CDA), Leers (CDA), Biesheuvel (CDA), Van Gijzel (PvdA), Liemburg (PvdA), Hoekema (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Verspaget (PvdA), Verkerk (AOV), Zijlstra (PvdA), Poppe (SP), Jorritsma-van Oosten (D66), Gabor (CDA), Leerkes (U55+), De Cloe (PvdA), H. G. J. Kamp (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Doelman-Pel (CDA), Cornielje (VVD), Verbugt (VVD).

Naar boven