Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23900-XIII nr. 39 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23900-XIII nr. 39 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 15 mei 1995
Ter informatie zend ik u hierbij, mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, het verslag van de Koninkrijksdelegatie naar het tweede deel van de 41e zitting van de Raad voor Handel en Ontwikkeling van de UNCTAD, die van 20 tot 31 maart 1995 te Genève heeft plaatsgevonden.
De substantiële agendapunten van de vergadering betroffen de op grond van het proces van liberalisatie en globalisatie plaatsvindende structurele aanpassing in de ontwikkelde landen en de gevolgen daarvan voor de ontwikkelingslanden, de stand van zaken bij de uitvoering van de internationale programma's voor de ontwikkeling van Afrika en de minst ontwikkelde landen (mol's), de activiteiten van UNCTAD op het terrein van milieu en duurzame ontwikkeling en de voorbereiding van UNCTAD IX, die naar verwachting in de eerste helft van 1996 zal plaatsvinden.
Van deze punten heeft vooral het agendapunt «Voorbereiding UNCTAD IX» veel stof doen opwaaien. Het op initiatief van Nederland door de Europese Unie gedane voorstel om de toekomstige rol van UNCTAD als punt op de agenda van UNCTAD IX te plaatsen vormde hiertoe de aanleiding. De ontwikkelingslanden wilden geen opening bieden om de positie van UNCTAD op de komende Conferentie ten principale aan de orde te stellen. Mede in reactie op het voorstel van de EU werd daarom op versterking van de UNCTAD aangedrongen. Uiteindelijk kon voor de agenda met annotatie een formulering worden overeengekomen, die ruimte laat om de rol van UNCTAD in relatie tot andere internationale instellingen te bespreken.
In de komende tijd zal in overleg met andere landen, en met name de partners van de Europese Unie moeten worden nagegaan welke zinvolle taak door UNCTAD, op grond van het algemene mandaat en het internationale institutionele kader, kan c.q. moet worden uitgevoerd.
VERSLAG VAN HET TWEEDE DEEL VAN DE 41E ZITTING VAN DE RAAD VAN DE CONFERENTIE VOOR HANDEL EN ONTWIKKELING (UNCTAD), DIE VAN 20–31 MAART 1995 TE GENÈVE HEEFT PLAATSGEVONDEN
Van de tijdens UNCTAD VIII (1992) gecreëerde en veel geroemde «Geest van Carthagena» (global partnership) was in de loop van het overleg van de UNCTAD-Raad niet veel meer te merken. Door de discussie te New York over versterking/reorganisatie van de VN en de recente publicatie van het rapport Global Governance (het z.g. Carlson-rapport) was bij de G-77 het spookbeeld «opheffing UNCTAD» ontstaan, waardoor de discussie een extra lading kreeg. Zo keerde de oude UNCTAD terug met de sfeer van politieke Noord-Zuid-confrontatie. Dit alles speelde met name bij het agendapunt «Voorbereiding UNCTAD IX», dat zoals verwacht werd een intense discussie opleverde. In dit verband moet worden opgemerkt dat landen, die in de afgelopen tijd in UNCTAD-verband niet actief zijn geweest, zoals Pakistan en Iran, nu op de voorgrond traden, waarbij de G-77 het laatstgenoemde land de ruimte liet een dominante rol te spelen. Het secretariaat en de G-77 hechtten er, mede met het oog op de kwestie van de plaats van de te houden conferentie, groot belang aan tijdens de Raadszitting overeenstemming te bereiken over de agenda voor UNCTAD IX. In de wandelgangen werd vernomen dat Zuid-Afrika nog aarzelingen had voor een uitnodiging om UNCTAD IX aldaar te laten plaatsvinden met het oog op de kosten en de mogelijkheid van een voor UNCTAD negatieve uitkomst als gevolg van een agendapunt «toekomstige rol».
De eerste twee substantiële agendapunten, te weten structurele aanpassing in de ontwikkelde landen en UNCTAD's activiteiten op het terrein van duurzame ontwikkeling zijn echter nog op de beoogde zakelijke wijze besproken. Conform de na UNCTAD VIII aanvaarde formule, waren voor de discussie experts uitgenodigd. Het was een goede zaak dat nu slechts twee deskundigen waren uitgenodigd, waardoor een interne paneldiscussie achterwege bleef en de discussie met de «zaal» werd geactiveerd. Aan de bespreking van dit onderwerp hebben vooral de ontwikkelde landen, de voormalige Oostbloklanden, de meer gevorderde ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika en Azië, alsmede China deelgenomen.
Bij de parallelle bespreking van UNCTAD's bijdrage aan de uitvoering van de Nieuwe Agenda voor de ontwikkeling van Afrika en het Actie- Programma voor de minst ontwikkelde landen (mol's) werd door de Afrikaanse landen het accent gelegd op de noodzaak van internationale actie. Over «good governance» (UNCTAD VIII) en passend nationaal beleid was nu wel genoeg gesproken. Helaas liet het UNCTAD-secretariaat bij het onderwerp Afrika de sinds enige tijd aangehouden realistische benadering varen door met een onevenwichtig en niet op de discussie afgestemd concept voor de «Agreed Conclusions» te komen. Hierdoor werd de discussie daarover erg moeizaam, waarbij evenals bij het agendapunt Voorbereiding UNCTAD IX weer tot het fenomeen van de avondzittingen moest worden teruggekeerd.
Voor het overleg in de UNCTAD blijft gelden dat de deelname uit de hoofdsteden, vooral aan de kant van de ontwikkelingslanden te wensen overlaat. Hierdoor is het steeds de vraag in hoeverre de naar voren gebrachte posities in de hoofdsteden zijn voorbereid.
Wat betreft de landen van de Europese Unie (EU) kan worden vermeld dat er geen verschillen van mening waren zodat via het voorzitterschap als hechte eenheid actief aan het overleg kon worden deelgenomen. Bij het punt structurele aanpassing werden de gemeenschappelijke standpunten door de Europese Commissie naar voren gebracht. Binnen de EU werd dit keer door de Noordelijke landen de toon gezet. De zuidelijke landen hebben zich nauwelijks laten horen (Italië afwezig), terwijl Frankrijk zich door de rol van het voorzitterschap liet leiden.
Hieronder zal nader op de diverse agendapunten worden ingegaan.
Door de EU, de coördinatoren van de Latijns-Amerikaanse, Afrikaanse en Aziatische landen, China en een aantal individuele landen zijn na de opening van de Raadszitting algemene verklaringen afgelegd. Door de EU (Frankrijk) is gesteld dat het committment van Carthagena (UNCTAD VIII) zijn geldigheid nog niet heeft verloren. De UNCTAD heeft toen een goede weg ingeslagen om het forum te zijn voor een dialoog van «partners» bij de economische ontwikkeling. In het licht van recente ontwikkelingen, zoals het toetreden tot de OESO van nieuwe landen en de totstandkoming van de WTO, zal echter moeten worden nagegaan welke bijdrage UNCTAD kan leveren om de ontwikkelingslanden en vooral de mol's ten behoeve van hun ontwikkeling bij het proces van globalisatie en liberalisatie in de wereldeconomie te betrekken. UNCTAD IX is hiervoor een goede gelegenheid. Daar de EU dit standpunt op initiatief van Nederland ook reeds naar voren had gebracht in de voorafgaande informele UNCTAD-consultaties over de agenda voor UNCTAD IX, onder leiding van de waarnemend SG, de heer C. Fortin, werd door alle delegaties over de rol van UNCTAD gesproken. In het algemeen werd door de ontwikkelde landen een bezinning op de rol bepleit, terwijl de ontwikkelingslanden als reactie daarop stelden van mening te zijn dat de UNCTAD versterkt dient te worden. In dit verband kan worden vermeld dat Iran in zijn verklaring stelde dat het, in het rapport van de Commission on Global Governance, onder andere over UNCTAD uitgesproken «doodvonnis» de internationale gemeenschap heeft verschrikt en tot woede heeft gebracht. Na aangegeven te hebben dat Iran in een geheel andere richting over UNCTAD denkt, werd voorgesteld het thema van UNCTAD IX te laten luiden «Het in staat stellen (empower) van UNCTAD om groei en duurzame ontwikkeling in de wereldeconomie met de aan de gang zijnde processen van globalisatie en liberalisatie te bevorderen».
3. Structurele aanpassing in de ontwikkelde landen en de gevolgen daarvan voor de ontwikkelingslanden
Algemeen werd waardering uitgesproken voor de door de UNCTAD gepresenteerde analyse van het proces van structurele aanpassing dat naar aanleiding van liberalisatie en regionale integratie in de ontwikkelde landen plaatsvindt. Een voornaam deel van de structurele aanpassing komt voor rekening van het bedrijfsleven. Het beleid van de overheden is over het algemeen gericht op de totstandbrenging van een goed macro-economisch klimaat, steun voor technologische vernieuwing, basis research en opleiding. Prof. Victoria Curzon-Prize van het Europa Instituut van de Universiteit van Genève deelde de mening van de UNCTAD dat het overheidsbeleid nog niet altijd consequent gericht is op aanpassing volgens comparatieve voordelen (die overigens ook weer kunnen wijzigen). In dit verband noemde zij subsidies voor herstructurering van kwijnende ondernemingen, belastingvoordelen bij investeringen, die anders niet concurrerend zouden kunnen zijn en subsidie van ongeschoolde arbeid. Anderzijds kent het beleid ook positieve aspecten, zoals deregulering, open aankopen van de publieke sector en steunregelingen voor investeringen in de ontwikkelingslanden. Prof. Curzon-Prize merkte voorts op dat ook na de uitkomst van de UR liberalisatie op belangrijke terreinen, zoals landbouw en textiel geheel inadequaat is. Zo zal de eerste tranche voor de liberalisatie van textiel importen in de komende vijf jaar weinig opleveren. Zij toonde zich warm voorstander van het vrije marktmechanisme. Prof. Keith Cowling van de Universiteit van Warwick (VK) wees op de dominante rol van de transnationale ondernemingen (TNC's). De verplaatsing van produkties levert niet altijd gunstige effecten op. Een «laissez-faire»-benadering van investeringen, met name in de ontwikkelingslanden werd door hem niet geëigend geacht, daar deze niet altijd een springplank voor ontwikkeling bieden. Ze moeten passen in het endogene ontwikkelingspatroon. Door UNCTAD zijn de buitenlandse investeringen van Japan een gunstig voorbeeld genoemd. Prof. Keith meende dat het midden- en kleinbedrijf een grotere rol zou kunnen spelen door zich in internationaal verband te organiseren.
Door de Europese Commissie werd gesteld dat de zorg voor een gezond economisch klimaat de Gemeenschap goed voor ogen staat. In dit verband werd het mededingingsbeleid uiteengezet, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de bevordering van een goede economische structuur voor de wereldmarkt. Met betrekking tot de interactie tussen de EG-markt en de wereldmarkt is gewezen op de sterke groei van de import in de EG van industriële goederen uit de ontwikkelingslanden, die in de periode 1970–1991 gemiddeld 19,7% per jaar bedroeg. De waarde van de import nam hierdoor toe van US$ 2 mrd tot US$ 88 mrd. Voorts is de EG verreweg de grootste investeerder in het buitenland. Ook door andere landen werd een overzicht gegeven van hun beleid. De VS merkte op geen bewust beleid voor structurele aanpassing te kennen. Bij aanpassingen aan de internationale concurrentieverhoudingen ligt het accent op de hulp aan getroffen medewerkers (overbruggingshulp en herscholing/training) niet op ondernemingen. Gesteld werd dat overheden in de ontwikkelde landen eerder minder dan meer aan de bevordering van structurele aanpassing zouden moeten doen. De verdiensten van niet-inmenging zouden meer aandacht moeten krijgen.
De discussie kon worden afgesloten met de conclusies dat overheden de niet aan de blijvende druk van belangengroeperingen en scherpere concurrentie zullen moeten toegeven. Zij zullen zich moeten richten op het creëren van voorwaarden die structurele aanpassingen mogelijk maken. Het door de OESO vastgestelde principe, dat steun aan het proces van de afstoting van verouderde capaciteit tijdelijk en transparant dient te zijn, zal beter nageleefd moeten worden. Een voor structurele aanpassing gunstig beleidskader zal de integrale en effectieve uitvoering van de UR-overeenkomsten vergemakkelijken en de weerstand tegen verdere liberalisatie kunnen verlagen. In dit verband is vastgesteld dat vooral de sectoren textiel/kleding, leer/schoenen, staal, visserij, landbouw en enkele snel groeiende diensten door de ontwikkelingslanden van belang worden geacht.
4. UNCTAD's bijdrage aan de activiteiten t.b.v. duurzame ontwikkeling
Door het secretariaat is een overzicht gegeven van de sinds UNCTAD VIII op het gebied van milieu en duurzame ontwikkeling ondernomen activiteiten, welke in de context van een aantal sectoren aan de orde zijn geweest, te weten handel, grondstoffen, technologiediensten, privatisering en accounting. Voorts wordt door UNCTAD aandacht geschonken aan financiering van de kosten van duurzame produktie (verhandelbare rechten, joint implementation, belastingen en internalisatie in marktprijzen). Als «task manager» voor handel en milieu in de VN wordt door de UNCTAD veel bijgedragen aan het werk van de Commission for Sustainable Development (CSD).
Van het rapport/overzicht is door de Raad kennisgenomen. Hierbij zijn door acht landen en de vertegenwoordigers van de EU en de Groep van Aziatische landen verklaringen afgelegd, waarbij waardering is uitgesproken voor de wijze waarop UNCTAD de uitvoering van de toegewezen taak ter hand heeft genomen. Twee algemene conclusies van de verklaringen waren dat de UNCTAD een nuttige functie vervult als forum voor analyse en bewustmaking van aan handel gerelateerde milieuproblematiek en duurzame ontwikkeling en dat tot nog toe bij de behandeling van het thema armoedebestrijding geen of nauwelijks aandacht is gegeven aan de relatie tussen dit thema en duurzame ontwikkeling. Hierbij werd echter toegegeven dat dit wel is gebeurd in het document dat ten behoeve van de discussie over de bijdrage aan de Nieuwe Agenda voor Afrika werd gepresenteerd.
Door de EU is voorts nog een aantal opmerkingen van kritische aard gemaakt. Gesteld is dat het overzicht nog aan waarde kan winnen wanneer meer informatie wordt verstrekt over de samenwerking met andere organisaties (WTO en UNIDO niet genoemd in het overzicht). Met betrekking tot UNEP, CSD en OESO kan meer worden vermeld over de oriëntatie, UNCTAD's inbreng en uitkomsten daarvan. Ten aanzien van de inhoud van het werk is gesteld dat het accent op milieubescherming wat verlegd moet worden naar duurzame ontwikkeling. Hiernaast is er op gewezen dat de UNCTAD geen uitdrukkelijk mandaat heeft om aandacht te besteden aan financiering van milieumaatregelen, zodat hieraan in het reguliere werkprogramma geen hoge prioriteit gegeven moet worden. Door Zwitserland is gesteld dat internalisatie van milieukosten essentieel wordt geacht maar dat de materie op internationaal niveau toch moeilijk grijpbaar is. De VS stelde dat de UNCTAD de NGO's meer bij het werk dient te betrekken. Voorts werd er voor gewaarschuwd dat het handelssysteem geen inbreuk kan doen op rechtmatige maatregelen voor milieubescherming. Het overgrote deel van produkt gerelateerde handelsmaatregelen zijn eenvoudig een uitvloeisel van nationaal milieubeleid en daardoor conform de GATT-principes van non-discriminatoire behandeling.
Door het UNCTAD-secretariaat is naar aanleiding van de opmerking van de EU gesteld dat bij het thema milieu en ontwikkeling naast UNEP, CSD, WTO en OESO ook nauw wordt samengewerkt met UNDP, ITC en IMO.
Toegegeven werd dat de relatie met de FAO kan worden verbeterd en dat gewerkt zal moeten worden aan de relatie met UNIDO. Met een groot aantal NGO's (w.o. WWF, IUCN en IFAP) worden goede contacten onderhouden.
5. Uitvoering van het Actieprogramma voor de Mol's
Het overleg onder dit agendapunt stond geheel in het teken van de komende «High Level Intergovernmental Meeting» voor de «Mid-term Review of the implementation of the Programme of Action for the least Developed Countries for the 1990s», die van 26 september – 6 oktober 1995 te New York zal plaatsvinden (AVVN Res. no. 49/98). De resultaten daarvan zullen worden gebruikt voor UNCTAD IX.
Door het UNCTAD-secretariaat is met het oog op de komende bijeenkomst een toelichting gegeven op het voorbereidingstraject. Er zijn reeds twee expertbijeenkomsten gehouden (Niamcy/V&O en Genève/fiscaal beleid), terwijl een derde bijeenkomst is voorzien over handelsdiversificatie in Genève. Een vierde bijeenkomst (Genève, 29 mei – 2 juni a.s.) zal gewijd zijn aan schulden en ODA/Mol's, waarover in het Actieprogramma voor de mol's afspraken zijn gemaakt.
Het ten behoeve van de bijeenkomst gepresenteerde Mol's rapport voor 1995 stond bloot aan veel kritiek van de kant van de EU, de VS, Canada en Japan. Het rapport bevatte veel cijfers, die echter niet verder gingen dan 1993. Een differentiatie tussen de mol's ontbreekt nagenoeg geheel, waardoor het rapport in de ogen van de genoemde landen aan waarde inboet. Deze opmerkingen werden niet gedeeld dor Bangladesh, vertegenwoordiger van de mol's en door Tanzania de vertegenwoordiger van de groep van Afrikaanse landen.
De ontwikkelingslanden haakten in op de vermelding in het rapport dat het aantal mol's in toegenomen tot 48 (Angola en Eritrea erbij en Botswana eraf). Bij herhaling pleitten zij voor een verhoging van de ODA-bijdrage voor de mol's, daarbij de vergroting van het aantal mol's als argument a fortiori noemend. In dit verband werd herinnerd aan de trapsgewijze inspanningsverplichtingen die in het Parijse Actieprogramma voor de mol's (1990) waren opgenomen. Denemarken, Nederland, Noorwegen en Zweden werden daarbij expliciet genoemd als de enige landen die de doelstelling van 0,2% BNP-Mol's hadden gehandhaafd, waarnaast Frankrijk en Portugal werden genoemd met handhaving van 0,15% BNP-Mol's. Er werd echter geheel voorbijgegaan aan het onderscheid tussen mol's met een negatieve economische groei (vooral in Afrika; geaggregeerd groeicijfer – 0,1% over 1993 en 2,3% verlaging BNP/capita) en mol's met een toename van het BNP (in Azië, groeicijfer 3,5%).
Voorts viel zowel tijdens het formele als het informele deel van het overleg op hoezeer de mol's gekant waren tegen enige verwijzing naar nationaal beleid. Verwijzing naar «good governance» was helemaal uit den boze.
Het overleg over het onderhavige agendapunt kon echter zonder veel problemen worden afgerond, onder aanvaarding van overeengekomen conclusies, waarbij vooral gebruik werd gemaakt van teksten uit de verklaring en het actieprogramma van de Sociale Top. Besloten is dat het rapport ten behoeve van een goede voorbereiding van de a.s. Mol's-Mid term Review zal worden geactualiseerd. Thans zijn daarin b.v. geen cijfers voor 1994 over schulden opgenomen.
6. UNCTAD's bijdrage aan de Nieuwe Agenda voor ontwikkeling van Afrika
Ten behoeve van de Raad werd door het Secretariaat een descriptief document gepresenteerd. Hierin is naast een rapportage over de gemaakte voortgang bij de uitvoering van de VN Nieuwe Agenda voor de ontwikkeling van Afrika in de jaren '90 (NADAF) ook een evaluatie gegeven van de bijdrage die UNCTAD daaraan heeft geleverd.
Het NADAF-voortgangsrapport ondervond veel kritiek van de ontwikkelde landen. Elke differentiatie tussen landen ontbrak, terwijl de werkelijkheid een andere is, m.n. op het gebied van schulden. Hierbij wees Nederland bij het informele overleg op de noodzaak om veel meer te differentiëren tussen de Afrikaanse Sub-Saharalanden.
Verder is door de EU (en in het informele overleg ook door Nederland en Denemarken) benadrukt hoe belangrijk het is om meer over de effecten van het omvangrijke programma voor Technische Assistentie te rapporteren.
Het in het analytisch rapport behandelde deel over bevolking (le taux de croissance démografique trop élevé tue tout) ontlokte de meeste discussie, waarbij de vertegenwoordiger van de Heilige Stoel de zaal verliet. Door het voorzitterschap werd, op basis van een goede coördinatie, een constructieve EU-interventie geleverd. Daarin werd de nadruk gelegd op het onlosmakelijk verband tussen bevolkingsgroei en duurzame ontwikkeling, de twee thema's waaraan het UNCTAD-secretariaat in het analytisch rapport voor de voorjaarszitting van de Raad aandacht had gewijd. Zoals al in de richtlijnen voor de Raadszitting was aangegeven, leverde de UNCTAD-analyse niet veel nieuws op, maar gedurende zowel het formele als het informele deel van de discussie was de EU daardoor in staat om erop te wijzen dat zonder beleid om de bevolkingsgroei in te dammen, elke positieve economische groei teniet zou worden gedaan. De EU wees erop dat in Afrika de ontwikkeling van het bruto nationaal per hoofd van de bevolkingprodukt een negatieve was. Er bestond grote overeenstemming over de negatieve invloed van het hoge bevolkingsgroeipercentage, dat economische groei en duurzame ontwikkeling in de weg staat. De Afrikaanse landen deden daarom een beroep op de internationale gemeenschap om de implementatie van het Actieprogramma van Caïro te ondersteunen. Speciale aandacht daarbij werd gevraagd voor opleidingsmogelijkheden en de economische positieverbetering voor vrouwen.
Door Afrikaanse landen werd voorts voor het volgende gepleit: verhoging van de ODA en de directe investeringen («Why is Africa left aside?»), een spoedige beslissing over het Diversificatie Fonds voor Afrika en het beschikbaar stellen van meer extrabudgettaire fondsen voor technische assistentie nu de UNDP-bijdrage voor Afrika is afgenomen. De component technische assistentie zou dan specifieker op Afrika moeten worden gericht. Voorts werd gesignaleerd dat de grondstoffenprijzen te laag zijn (waren). Opgemerkt moet worden dat door de volle agenda, waarbij het agendapunt voorbereiding van UNCTAD IX veel tijd vergde, er niet voldoende tijd was om NADAF goed te behandelen.
In tegenstelling tot het vorige onderwerp met betrekking tot de mol's werd, zoals hierboven vermeld, door het UNCTAD-secretariaat voor de conclusies van de discussie over de NADAF een onevenwichtig en slordig geformuleerd ontwerp op tafel gelegd. Hierdoor konden slechts met grote moeite «agreed conclusions» worden overeengekomen. De Afrikaanse landen stonden er hierbij op dat in de «agreed conclusions» een impliciete verwijzing werd opgenomen over het Afrikaanse Diversificatie Fonds. Daarvoor is op aanraden van de EU, die in een kleine werkgroep een nieuwe tekst voor het ontwerp van de conclusies had opgesteld, de daarop betrekking hebbende tekst van de AVVN/NADAF Resolutie (A/RES/49/142) van 22 december 1994 overgenomen.
Hoewel een bespreking van de bijdragen van UNCTAD aan NADAF van groot belang lijkt voor de Afrikaanse landen, waren deze landen onvoldoende vertegenwoordigd. Zowel in het formele als het informele overleg waren gemiddeld slechts 10 Afrikaanse landen aanwezig. Bovendien werd nauwelijks aan de discussie deelgenomen. Belangrijke woordvoerders waren Tanzania en Kenya.
Met het oog op een spoedige besluitvorming tijdens de Raadszitting heeft de wnd SG van de UNCTAD voorafgaand in de maanden januari en februari 1995 een drietal bijeenkomsten gehouden om de ledenlanden van UNCTAD te consulteren over de agenda met annotaties voor UNCTAD IX. Hierbij werd in principe overeenstemming bereikt over het thema van de Conferentie en de eerste drie substantiële agendapunten. Slechts over de bewoording van agendapunt 4 was geen overeenstemming bereikt. Het secretariaat had hiervoor, op grond van de consultaties «Institutional implications» voorgesteld. Tijdens de consultaties had de EU op initiatief van Nederland voorgesteld om het agendapunt de naam «Toekomstige rol van UNCTAD» te geven. Door het voorzitterschap was bij de argumentatie van dit voorstel ook de discussie in VN-kader over versterking van het VN systeem genoemd, in welk kader ook op het rapport van de Commission on Global Governance werd gewezen. Hierdoor is, zoals in de inleiding is vermeld, bij de meeste ontwikkelingslanden een groeiend verzet ontstaan tegen het voorstel van de EU. Tijdens de vierde consultatie-ronde tijdens de Raadszitting werd de EU in een vrijwel geïsoleerde positie gedreven, doordat de hele G-77 het voorstel van het secretariaat (Institutional implications) steunden, terwijl de overige OESO-landen (m.u.v. Noorwegen) naast steun aan de EU tegelijkertijd flexibiliteit aangaven. Door Zwitserland werd toen als compromis «Institutional implications: An effective role for UNCTAD in the light of the new circumstances» voorgesteld. Zwitserland is toen door de wnd SG verzocht in een informele bijeenkomst te trachten over agendapunt 4 en de annotatie tot een akkoord te komen. Tijdens dit overleg is begonnen met de tekst voor de annotatie. Bij de eerdere consultaties waren de G-77-landen schoorvoetend accoord gegaan met een verwijzing naar de toekomstige rol van UNCTAD. In verband met het bovengenoemde spookbeeld en de kwestie van de benaming van het agendapunt werd nu getracht hun visie op de toekomstige rol reeds vast te leggen. Er werden voorstellen gedaan, die gericht waren op een versterking en uitbreiding van de rol van UNCTAD. De UNCTAD diende een in staat gesteld (empowered) te worden om zijn mandaat om de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie te integreren te realiseren en daarmee het VN-systeem op het terrein van de internationale economische relaties te versterken. UNCTAD zou niet alleen een complementaire functie ten aanzien van de WTO maar ook ten aanzien van het IMF en de wereldbank moeten krijgen (voorstel Iran). Iran deed in dit verband ook het voorstel de versterking (empowering) van UNCTAD ook in het thema van de Conferentie tot uiting te brengen. Er bleek echter bij de G-77 geen volledige overeenstemming over een passende tekst voor de annotatie te bestaan. Zo werden vele voorstellen gedaan door o.a. India, Bangladesh, Pakistan, Kenia, Argentinië, Nigeria, Venezuela en Columbia, die echter onderling weer werden afgewezen. Er heerste daardoor een totale verwarring, naar aanleiding waarvan de EU toen het overleg heeft doen beëindigen.
Op voorstel van het Secretariaat is toen een informele groep ingesteld onder leiding van de Maleisische Vice-voorzitter, Ambassadeur Haron Siraj, voor de bespreking van de annotaties van de eerste drie agendapunten en het agendapunt 4 plus annotatie. Afgezien van de kwestie van de rol van UNCTAD speelden hierbij nog drie kwesties. Zo wensten de ontwikkelingslanden minder accent op nationaal beleid (UNCTAD is er voor internationaal beleid). Hiernaast speelde de kwestie van de landen in transitie. De ontwikkelingslanden wensten niet dat de problematiek van deze landen op dezelfde voet werd gesteld, waardoor op de toevoeging «waar geëigend» werd aangedrongen. Dit stuitte echter op bezwaren van Rusland en Hongarije. Voorts steunden de Aziatische landen het voorstel van Iran om in de annotaties vast te leggen dat de Conferentie ook de bevordering van het universele lidmaatschap van de WTO zou bespreken. Uiteindelijk is met veel moeite over de annotaties tot overeenstemming gekomen kunnen worden, waarna de benaming van agendapunt 4 resteerde.
In het overleg hierover toonde de G-77 zich bereid over woorden achter «Institutional implications» te willen nadenken. Doch voor de ontwikkelde landen en met name de EU was dit geen aanvaardbaar uitgangspunt, daar de institutionele implicaties het sluitstuk vormen van de overeen te komen rol van UNCTAD. Er zin toen over en weer een ontelbare reeks van allerlei varianten naar voren gebracht. Door het voorzitterschap werd echter (steeds meer) vasthoudend opgetreden. In deze fase werd door de wnd SG een nieuw voorstel gedaan. Dit voorstel is door de EU gesteund met de mededeling dat hiermee de onderhandelingsruimte van de EU was uitgeput. De G-77 bond toen in en stemde eveneens met het voorstel van de wnd SG in. De uiteindelijk overeengekomen benaming van agendapunt 4 luidt: «Future work of UNCTAD in accordance with its mandate; institutional implications» (zie voor agenda bijlage I).1
Door de Raad werd zonder commentaar kennis genomen van het rapport van de 12e zitting de Joint Advisor Group van het International Trade Centre/UNCTAD/GATT.
Bij het overleg van het «bureau» van de Raad (presidium en regionale coördinatoren) werd overeenstemming bereikt over de agenda voor het eerste deel van de 42e zitting van de Raad in september 1995. In dit verband werd ook het vergaderschema voor de komende tijd aanvaard. De agenda en de kalender zijn vervolgens aan de plenaire vergadering van de Raad voorgelegd, die hieraan zijn goedkeuring heeft gehecht. De vier substantiële agendapunten voor het eerste deel van de 42e zitting UNCTAD-Raad betreffen 1) macro-economisch beleid en interdependentie-aangelegenheden, 2) specifieke maatregelen met betrekking tot de «land-locked»-ontwikkelingslanden, 3) de bijstand van UNCTAD aan het Palestijnse volk en 4) voorbereiding van UNCTAD IX.
9. Samenstelling van de Nederlandse delegatie
Voor Nederland is aan het overleg in de UNCTAD-Raad deelgenomen met een delegatie, die als volgt was samengesteld:
drs. J. M. Postma – EZ/BEB/DHZ Hoofd delegatie (20–24/3/95)
Mr. F. R. P. van Nouhuys – EX/BEB Hoofd delegatie (27–31/3/95
Mr. M. A. van der Ven – BZ/DGIS/DIO/EP plv. Hoofd delegatie
Drs. W. A. Bastiaanse – EZ/BEB/DHZ/MES
Drs. M. C. P. van der Kolk – Permanente Missie te Genève
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23900-XIII-39.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.