23 900 XIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1995

nr. 32
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 februari 1995

De vaste Commissie voor Economische Zaken1 heeft op 12 oktober 1994 overleg gevoerd met de Staatssecretaris van Economische Zaken over de subsidieregeling exportfinanciering; verslag over 1992 en 1993 (brief EZ-94–0020) en de brief van de staatssecretaris van 25 januari 1994 (Kamerstuk 20 527, nr. 26).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Van Gelder (PvdA) vroeg hoe de Nederlandse Subsidieregeling exportfinanciering (SEF) en het Nederlandse «matching»-beleid moet worden beoordeeld in vergelijking met overeenkomstige regeling in andere landen. In het verslag over de jaren 1992 en 1993 wordt een feitelijk overzicht gegeven van de aanwending van de regeling en wordt ingegaan op de gevolgen van de commerciële marktrentetarieven. Wat niet duidelijk wordt, is of «matching» werkelijk effect heeft. Is «matching» zinnig, of is het een instrument dat wordt gehanteerd omdat andere landen het ook hanteren? Hij erkende dat het een belangrijke rol kan spelen in de exportcontacten met een aantal landen, maar het netto-effect is onbekend. Is de SEF het instrument voor de toekomst of moet wellicht voor een meer gerichte aanpak worden gekozen, bijvoorbeeld in de richting van het midden- en kleinbedrijf en nieuwe bedrijven die zich op de exportmarkt willen begeven?

De heer Hessing (VVD) stelde vast dat de ontwikkeling van de marktrente de belangrijkste reden is voor de onderuitputting van het SEF-budget. Een andere reden die niet wordt genoemd, maar wel een rol kan hebben gespeeld, is de recessie. Het aantal exportbewegingen is wellicht minder geweest. Beide ontwikkelingen lijken nu te keren. Nu de recessie over zijn dieptepunt heen is, zal het aantal exportbewegingen toenemen en zullen ondernemers eerder geneigd zijn enig risico te nemen. Bovendien stijgen de marktrentetarieven. Hij vroeg wat de verwachting is voor de periode 1994–1995 tegen de achtergrond van deze exogene ontwikkelingen. Verwacht de staatssecretaris dat het beroep op de SEF zal toenemen?

In het regeerakkoord is onder meer opgenomen dat de economische hulp aan Midden- en Oost-Europa zal worden geïntensiveerd. Dit zal ongetwijfeld leiden tot een groter beroep op het SEF-budget. Verder wordt in het rapport «Focus op Azië» ingegaan op de vraag hoe de bestaande exportinstrumenten ruimer kunnen worden ingezet. Welke consequenties hebben deze voornemens? Daarnaast richt ook het midden- en kleinbedrijf zich steeds meer op buitenlandse markten. Welke verwachting heeft de staatssecretaris van de stimulering van de export in de nabije toekomst, gelet op deze ontwikkelingen? De heer Hessing wees op het grote belang van de buitenlandse handel, de versterking van de internationale concurrentiepositie en de «spin-off» effecten van de produktieve industrie op de werkgelegenheid

De heer Leers (CDA) meende dat het verslag van 3 juni 1994 een heldere beschrijving geeft van de ontwikkelingen in de afgelopen jaren, maar hij miste een visie op de strategie. Uit het verslag komt het beeld naar voren van een op zich goed werkende regeling die in de afgelopen jaren nadrukkelijk flexibeler is geworden. Dit lag in de lijn van de ontwikkelingen, want de SEF is een re-actieve regeling die reageert op concurrentieverstorende export-«matching» door overheden elders. Er is aanleiding om die versoepeling door te zetten, zeker in een globaliserende economie waarin overheden steeds meer proberen het eigen bedrijfsleven naar voren te schuiven. Nederland moet ook over een dergelijk instrument kunnen beschikken, juist omdat het beleid zich in de komende jaren meer zal richten op een aantal «exotische» landen, aldus de heer Van Leers.

Dit laat onverlet dat er, zeker op Europees niveau, moet worden gestreefd naar beperking van en restricties op de individuele steunverlening. Het biedt immers geen enkel perspectief als overheden elkaar op kosten jagen. Wat kan en zal de staatssecretaris doen om, althans op Europees niveau, te komen tot een gelijke, doorzichtige en handhaafbare regeling van de exportfinanciering van de verschillende overheden?

De OESO heeft een goed bruikbare lijn uitgezet, maar de vraag is wel of Nederland niet te ver voor de muziek uitloopt. Worden de beleidsmarges van de OESO niet te streng geïnterpreteerd in Nederland? Moet niet worden gevreesd dat Nederland achter het net vist, omdat andere landen zich niet zo strikt aan deze marges houden?

De heer Leers zei dat ook andere stimuleringsinstrumenten de aandacht verdienen. De Europese en mondiale competitie zullen ertoe leiden dat overheden creatief op zoek zullen gaan naar andere niet-traditionele stimuleringsinstrumenten. Is de staatssecretaris bereid zich minstens zo creatief op te stellen, maar dan wel onder de noemer van doorzichtigheid, controleerbaarheid en afbouw op Europees niveau?

Ten slotte vroeg hij of de soepele toepassing van de toets op het aantonen van concurrentie bij exportorders naar Indonesië niet meer geldt.

Het antwoord van de Staatssecretaris van Economische Zaken

De staatssecretaris zag in de vragen naar haar visie op de instrumenten voor exportbevordering in relatie tot de doelstellingen van het regeerakkoord aanleiding voor een korte beschouwing over de in de Beleidsbrief aangekondigde bezuinigingen. Overigens ging zij ervan uit dat dit onderwerp in een veel bredere context aan de orde zal komen bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor 1995.

Het exportinstrumentarium omvat meer dan alleen de geldmiddelen die daarvoor op de begroting zijn genomen en het defensieve «matching»-fonds dat in het leven is geroepen om te voorkomen dat Nederland achterblijft in een situatie waarin een ander land investeert in export door bijvoorbeeld compensatie van rente. De mogelijkheden voor begunstiging van bedrijven die willen exporteren zullen in de komende tijd zeker afnemen. De Nederlandse regering heeft dit ook altijd voorgestaan, maar dat betekent niet dat zij zich in situaties waarin exportfinanciering nog wel mogelijk is, strikter zal opstellen dan andere landen. Het «matching»-fonds is en zal waar mogelijk worden gebruikt om het beleid van andere landen te corrigeren, maar het is in feite het laatste in een reeks van instrumenten die worden aangewend voor de bevordering van de export.

In de afgelopen tijd heeft het beroep op het fonds nogal wat schommelingen te zien gegeven. De prognose voor de komende twee jaar is daarom niet al te strak. Het lijkt verstandiger in plaats daarvan de ontwikkelingen te volgen en de vinger aan de pols te houden. De staatssecretaris voegde hieraan toe dat de Nederlandse regering zeker niet van plan is om voor de muziek uit te lopen, maar zij vond het geen teken van braafheid als wettelijke restricties worden gerespecteerd.

Exportbeleid is meer dan alleen «matching», zo herhaalde zij. Het totale exportinstrumentarium komt tot uitdrukking in de prioriteiten in het exportbeleid en de nieuwe gebieden die worden ontwikkeld. Zij wees in dit verband op de actieve opstelling van Nederland in de contacten met de Midden- en Oosteuropese landen. De twee weken geleden gehouden «Oost-Europamarkt» op het Ministerie van EZ is bezocht door ruim 700 ondernemers. Dergelijke activiteiten zijn minstens zo belangrijk als het puur ter beschikking stellen van financiële middelen. Overigens steekt het totale Nederlandse instrumentarium voor de bevordering van de export bepaald niet ongunstig af tegen dat van andere landen.

Het is moeilijk nu al te voorspellen hoe de prognose van het «matching»-fonds voor de komende twee jaar zich zal verhouden tot de werkelijkheid, enerzijds omdat wordt gewerkt met een raming en anderzijds omdat het aantal concreet gerealiseerde projecten en het kasritme waarin de bedragen worden uitbetaald niet vooraf kunnen worden vastgesteld. De enige manier om deze ontwikkelingen te volgen is een regelmatige rapportage van de stand van zaken. De staatssecretaris zegde toe de Kamer daarover periodiek op de hoogte te brengen.

Zij was het ermee eens dat ook andere soorten bedrijven zich meer moeten gaan richten op de export. Grote bedrijven weten de weg naar het buitenland wel te vinden, maar nu moeten ook de kleinere bedrijven door ondersteuning en voorlichting in staat worden gesteld om hun interesse in de export om te zetten in schaalvergroting en zodoende een bijdrage te leveren aan de werkgelegenheid in Nederland.

Ten slotte merkte de staatssecretaris op dat nog wel enige tijd rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de stopzetting van de ontwikkelingsrelatie met Indonesië.

Gedachtenwisseling in tweede termijn

De heer Van Gelder wees erop dat de Nederlandse export vooral bestaat uit traditionele produkten. De vraag is nu hoe daarin verandering kan worden gebracht en wat de overheid daaraan kan doen. De overheid trekt veel geld uit voor «matching», een passieve regeling die onvermijdelijk is zolang andere landen het systeem ook toepassen. Over de effectiviteit van dit systeem bestaat echter geen duidelijkheid. Het zou inderdaad beter zijn om in EU-verband, maar ook in andere internationale samenwerkingsverbanden, te streven naar een gelijke concurrentiepositie. Dit doet echter niets af aan de vraag wat de effectiviteit is van deze maatregel in vergelijking met andere maatregelen voor exportbevordering. Hoe kan worden bereikt dat bedrijven die belangstelling hebben voor de export, en dan vooral in technische produkten, ook werkelijk de markt opgaan? In het verslag over de toepassing van de SEF komt die relatie tussen het bredere beleid en de mogelijke verschuiving van exportpakketten niet tot uitdrukking.

De heer Hessing beaamde dat het kasritme een complicerende factor is bij het opstellen van een prognose voor de komende periode, maar hij meende dat er wel inzicht kan worden gegeven in de comitteringsruimte voor 1994.

Hij vroeg verder of de staatssecretaris al inzicht heeft in de stand van zaken over het eerste halfjaar van 1994.

De heer Leers wees erop dat in de begroting voor 1995 een extra bedrag is opgenomen voor kapitaalgoederen aan Argentinië. Een deel van dit bedrag komt ten laste van de post Speur- en ontwikkelingswerk. Heeft dit bedrag alleen betrekking op 1994 of heeft dit ook doorwerking naar volgende jaren?

De staatssecretaris wees erop dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de algemene instrumenten in het kader van de exportbevordering en het «matching»-instrument dat uitsluitend op concrete, incidentele gevallen van toepassing is. De export kan op veel verschillende manieren worden bevorderd, maar die manieren komen niet altijd tot uitdrukking op de begroting. Zo onderneemt het bedrijfsleven zelf veel activiteiten en komt een aantal incidentele, structurele ondersteuningsactiviteiten soms ten laste van andere begrotingsposten. In dit verband merkte zij op dat er slechts eenmalig een beroep wordt gedaan op de post Speur- en ontwikkelingswerk voor kapitaalgoederen aan Argentinië.

Zij zegde toe de Kamer een overzicht te verschaffen van het gebruik van het «matching»-fonds in de afgelopen twee jaar. Dit geeft duidelijk inzicht in de geraamde bedragen, uitgaven en verplichtingen en wat er uiteindelijk is gerealiseerd. Op basis van deze gegevens zou een prognose moeten kunnen worden opgesteld, maar dat is maar ten dele waar. Het overzicht geeft immers de verhouding weer tussen het bedrag aan verplichtingen en de uiteindelijke uitgaven, maar het is de vraag of die verhouding hetzelfde blijft als het totale bedrag verandert.

De staatssecretaris benadrukte dat er geen uitwisseling mogelijk is tussen de waarde van het «matching»-fonds en andere instrumenten, omdat het «matching»-fonds moet worden gezien als de allerlaatste in een reeks van instrumenten die veel meer waarde hebben. Het is bedoeld als een defensieve maatregel en als laatste antwoord op een concurrentie-situatie waarop anderszins geen invloed kan worden uitgeoefend. «Matching» is nooit een offensief middel geweest en zal dat ook nooit zijn. Het kan dus ook niet aan waarde worden omgezet in een offensief middel. Daarvoor moeten andere stimuli worden gezocht die werkelijk offensief zijn.

De heer Van Gelder beaamde dit, maar meende dat toch de vraag kan worden gesteld of de investering in andere exportbevorderende maatregelen niet een groter netto-effect zal hebben op de groei van de welvaart, de produktie en de werkgelegenheid dan dit defensieve beleid.

De staatssecretaris wees er nogmaals op dat het bestaande afsprakenpatroon dat nog zal worden aangescherpt na de discussie in de OESO, geen omzetting van dit defensieve middel naar een offensief middel mogelijk maakt. Het «matching»-fonds is uitdrukkelijk bedoeld om, zolang als dat nog mag, in de allerlaatste fase te reageren op de concurrentie-situatie. In die zin moet het ook zeker in stand worden gehouden. Dit laat onverlet dat er veel meer kan worden gedaan om de export te stimuleren. Door middel van onderzoek moet worden nagegaan waarom de export op bepaalde terreinen, zoals de technologie, niet goed van de grond komt. Er moet worden gezocht naar nieuwe bedrijven die mogelijkerwijs een afzetmarkt kunnen vinden binnen Europa, maar ook daarbuiten. Op deze manier kan het exportpakket worden uitgebreid met alle positieve gevolgen van dien voor de werkgelegenheid.

De steun is gemiddeld enkele procenten van de, overigens grote bedragen. Over de verwachting voor 1994 merkte de staatssecretaris nog op dat plm. 70 mln. is geraamd voor het totaal waarvan plm. 35 mln. in de eerste helft van 1994 is gerealiseerd.

De heer Hessing drong erop aan dat de staatssecretaris de Kamer bij de behandeling van de begroting meer concrete informatie verschaft over de stimuli waarover zij heeft gesproken. Hoe verhouden deze zich tot de voornemens in het regeerakkoord met betrekking tot Midden- en Oost-Europa en Azië? Hoe verhouden zij zich tot de voornemens met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf? De bezuinigingen op de SEF zouden voor deze laatste groep ondernemingen moeten worden gecompenseerd. Zij moeten, bijvoorbeeld door middel van fiscale faciliteiten, worden gestimuleerd exportactiviteiten te gaan ondernemen.

De heer Leers zei dat hij het op prijs zal stellen om op langere termijn opnieuw met de staatssecretaris van gedachten te wisselen over de exportpositie van Nederland, haar verwachting over de contacten met de Midden- en Oosteuropese landen en Azië, enz.

De heer Van Gelder meende dat het verstandig zou zijn om een nader overleg te voeren aan de hand van een notitie van de staatssecretaris waarin de voornemens van de begroting verder worden uitgewerkt.

De staatssecretaris zei dat zij graag op langere termijn met de Kamer van gedachten zal wisselen over de verschillende instrumenten voor de bevordering van de export. Het leek haar weinig produktief om een zo uitgebreide notitie als «Focus op Azië» op te stellen, maar zij zegde toe in een brief uiteen te zetten wat zij onder stimuli verstaat en welke mogelijkheden er zijn om beleid te voeren.

De voorzitter van de commissie,

H. Vos

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Boers-Wijnberg (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Houda (PvdA).

Plv. leden: De Korte (VVD), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Brinkman (CDA), Mateman (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Nijpels-Hezemans (AOV), M.B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA) en Crone (PvdA).

Naar boven