23 900 XIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1995

nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 28 december 1994

Inleiding

Tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling heb ik toegezegd beide Kamers nader te informeren over mijn beleid inzake het bevorderen van strategische samenwerkingsprojecten tussen technologisch hoogwaardige bedrijven en de publieke kennisinfrastructuur, de zogenaamde clusterprojecten.

Zoals u weet heb ik het voornemen deze benadering, die ingezet is door mijn voorganger, voort te zetten en te versterken. Ik hecht groot belang aan het tot stand komen van vergaande samenwerking en wil daartoe ook financiële middelen gericht inzetten. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik u gemeld de effectiviteit van en de samenhang tussen de verschillende instrumenten kritisch te zullen bezien. Ik zal u hierover informeren in de nota Technologisch Structuurbeleid. Vooruitlopend hierop informeer ik u via deze brief op hoofdlijnen over de voorgenomen lijn inzake strategische samenwerkingsprojecten. Deze aanpak heeft het karakter van een voortgezette proefneming, die gezien moet worden als overgangsfase naar verdere formalisering in de vorm van een regeling.

Achtergrond van het beleid

De brief inzake het industriebeleid in de jaren negentig (Kamerstukken II 1992/93, 23 031, nr. 1) en de memorie van toelichting op de begrotingen voor 1994 en 1995 hebben u reeds eerder op de hoogte gesteld van het verleggen van het accent in het technologiebeleid naar samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en onderzoekinstellingen.

Het huidige R&D-stimuleringsbeleid kent al diverse impulsen ter bevordering van samenwerking tussen bedrijven en de kennisinfrastructuur. Voorbeeld van een bestaande impuls is het besluit programmatische bedrijfsgerichte technologie stimulering (PBTS).

De verzwaring van het accent op bevordering van samenwerking in de PBTS, ook met andere bedrijven, leidt thans tot een hogere waardering door en dus tot een grotere kans op een bijdrage van EZ. De ervaring leert dat op die manier weliswaar al samenwerking op ad hoc basis tot stand komt, maar er is méér nodig. Dit zal in deze brief verder worden toegelicht en uitgewerkt.

Doelstelling strategische samenwerkingsprojecten bedrijven-kennisinfrastructuur

Doelstelling is het bevorderen van strategisch partnership tussen technologisch hoogwaardige bedrijven en publiek (mede) gefinancierde onderzoekinstellingen via strategische samenwerkingsprojecten op R&D-gebied. Door een duurzame en intensieve betrokkenheid van technologisch hoogwaardige private partijen bij kennisontwikkeling in de publieke kennisinfrastructuur kan het economisch nut van deze kennis vergroot worden, leidend tot een vergroting van het concurrerend vermogen van in Nederland gevestigde bedrijven en onderzoekinstellingen.

Om de gewenste intensiteit van wisselwerking tussen bedrijven en kennisinfrastructuur tot stand te brengen moet sprake zijn van samenwerkingsprojecten van wezenlijk strategisch belang voor betrokken partijen. In de huidige situatie vraagt dit om een meer intensieve betrokkenheid van de overheid, ook in financiële zin. De ervaringen die hiermee opgedaan worden, moeten uitsluitsel geven over de vraag of met de gekozen wijze van stimulering de beoogde doelstelling wordt bereikt.

Doelgroep

Om in aanmerking te komen voor EZ-ondersteuning moeten de deelnemers aan het project in Nederland gevestigde ondernemers en een (mede) door de overheid gefinancierde onderzoekinstelling (zoals TNO, de GTI's en de universiteiten) zijn. Deelname van niet in Nederland gevestigde bedrijven en/of instellingen is mogelijk, indien noodzakelijk voor het project. Een niet in Nederland gevestigde deelnemer kan echter geen subsidie van de Nederlandse overheid in dit kader verkrijgen.

Criteria strategische samenwerkingsprojecten

De door mij beoogde samenwerkingsprojecten moeten aan de volgende criteria voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor een EZ-betrokkenheid in financiële zin:

1. Het moet gaan om een nieuwe strategische samenwerking op R&D-gebied tussen tenminste één regievoerend technologisch hoogwaardig bedrijf en één Nederlandse publieke onderzoekinstelling.

Toelichting:

Dit is het cruciale criterium. Belangrijke elementen van dit criterium zijn:

– Strategisch: dat wil zeggen dat de samenwerking (via wisselwerking) kennis dient op te leveren, die op (middel)lange termijn van essentieel belang is (in termen van toegevoegde waarde, know how, technologisch kunnen, concurrentiepositie) voor zowel het bedrijf als de onderzoekinstelling.

– Nieuw: er moet sprake zijn van:

òf betrokken partijen hebben nooit eerder samengewerkt;

òf verdieping van een (uitbestedings)relatie tot strategische alliantie;

òf een bestaande alliantie wordt verbreed met andere bedrijven of met onderzoek op nieuwe terreinen.

– Regievoerend:

Het technologisch hoogwaardig bedrijf moet beschikken over de capaciteiten om de regie te kunnen voeren over een complex R&D-project.

2. Het moet gaan om een project waarin in internationaal perspectief bezien geavanceerde technologieën worden ontwikkeld of toegepast.

3. Het project dient van een voldoende grote omvang te zijn.

Toelichting:

Als indicatie voor de minimale financiële omvang van een samenwerkingsproject wordt f 5 mln gehanteerd.

4. Het project moet in beginsel de mogelijkheid hebben tot uitstraling naar of betrokkenheid van andere bedrijven.

Toelichting:

Uitbreiding van de samenwerking naar andere bedrijven is wenselijk. Deze uitstraling naar of betrokkenheid van andere bedrijven kan ook worden gerealiseerd via benutting door andere bedrijven van de bij de onderzoekinstelling opgebouwde kennis.

5. Er moet een goede kennisbasis bij de betrokken onderzoekinstelling(en) aanwezig zijn voor deelname aan het project.

6. Het project moet technisch en economisch haalbaar zijn.

Aanpak

Initiatieven van bedrijven en publieke onderzoekinstellingen, waaronder TNO, hebben geleid tot een intensieve discussie met EZ om te komen tot strategische samenwerkingsprojecten op R&D-gebied. Omdat het gaat om omvangrijke en complexe projecten is gebleken dat in het beginstadium een eerste beoordeling door EZ nodig is, zodat op basis van een nog voorlopig positief signaal van EZ partijen kunnen overgaan tot verdere uitwerking van het projectvoorstel op hoofdlijnen. Uitgangspunt bij EZ-ondersteuning van het uitgewerkte project is zo veel mogelijk gebruik van het reguliere EZ-instrumentarium.

Het positieve signaal in de beginfase houdt in het uitspreken van de bereidheid in beginsel te komen tot een financiële betrokkenheid van EZ. Deze betrokkenheid komt in de volgende twee stappen tot stand:

stap 1:

Aanspreekpunt voor de initiatiefnemers van een project is het kernministerie. Op basis van een projectvoorstel op hoofdlijnen geeft EZ aan of het project in beginsel voldoet aan de bovengenoemde criteria voor strategische samenwerkingsprojecten.

Als het projectvoorstel op hoofdlijnen aan deze criteria voldoet geeft EZ in deze fase aan dat, indien het uitgewerkte projectvoorstel niet kan worden gefinancierd op basis van het regulier instrumentarium, EZ bereid is een alternatieve subsidiëring te overwegen.

stap 2:

Het projectvoorstel op hoofdlijnen wordt door initiële betrokkenen verder uitgewerkt met (andere) bedrijven (toeleveranciers, dienstverleners, eindgebruikers) en onderzoekinstellingen. Vervolgens wordt een aanvraag ingediend voor zover mogelijk in het kader van het reguliere EZ-instrumentarium.

In alle gevallen wordt het projectvoorstel ter beoordeling voorgelegd aan externe deskundigen. In het algemeen zullen de externe adviescolleges, die zijn ingesteld ten behoeve van de uitvoering van het reguliere instrumentarium, deze rol kunnen vervullen. Indien geen van de bestaande colleges deskundig is op het desbetreffende terrein, zal EZ onafhankelijke deskundigen op dit terrein vragen het project te beoordelen.

Financiering

De ondersteuning van strategische samenwerkingsprojecten wordt per project bezien. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het reguliere EZ-instrumentarium. Uiteraard moeten de projecten of delen daarvan, om voor ondersteuning via deze instrumenten in aanmerking te komen, voldoen aan alle in dat kader gestelde vereisten. Dit betekent bijvoorbeeld dat in het geval van de PBTS het desbetreffende adviescollege van externe deskundigen de projectvoorstellen inhoudelijk beoordeelt en rangschikt naar de mate waarin zij bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het betrokken programma.

Bedoelde projecten passen door hun complexiteit, omvang en aard van de technologie echter niet altijd in de kaders van bestaande regelingen. Als uitgangspunt voor subsidiëring buiten het regulier instrumentarium worden in beginsel dezelfde modaliteiten (zoals projectcategorie (bijvoorbeeld onderzoek of haalbaarheid), grondslag voor de subsidiabele kosten, subsidiepercentage etc.) gebruikt als die van het Besluit subsidies PBTS of van het Besluit subsidies IT (als het projecten betreft op informatietechnologiegebied) en bijbehorende uitvoeringsregelingen. Aanvragen dienen daarom zo veel mogelijk te worden ingericht zoals gebruikelijk bij aanvragen in het kader van het besluit subsidies PBTS of van het besluit subsidies IT.

Zoals reeds vermeld, wordt ook in geval van subsidiëring buiten het regulier instrumentarium het projectvoorstel voor advies voorgelegd aan externe deskundigen.

Ook indien niet via de reguliere instrumenten voor financiering zorg gedragen kan worden, zal Senter de verdere afwikkeling en voortgangsbegeleiding verzorgen.

Bedrijven dienen tenminste 50% van het deel van het samenwerkingsproject dat wordt uitgevoerd door de kennisinfrastructuur te financieren uit eigen middelen, dat wil zeggen uit gelden die niet via eventuele reguliere subsidies verkregen zijn. Daarnaast wordt van de kennisinstellingen gevraagd eigen middelen in te zetten als investering in de aan het project gerelateerde opbouw van kennis ten behoeve van de huidige en toekomstige marktvraag en maatschappelijke vraag. EZ kan ter ondersteuning van deze kennisopbouw middelen beschikbaar stellen aan de betrokken Nederlandse kennisinstellingen.

Voor de stimulering van strategische samenwerkingsprojecten is op de EZ-begroting in 1994 f 30 mln gereserveerd, naast middelen die beschikbaar komen uit inzet van het reguliere instrumentarium. Ik zal ook in 1995 f 30 mln vrij maken op mijn begroting om het beleid inzake het bevorderen van strategische samenwerkingsprojecten voort te kunnen zetten. In de komende voorjaarsnota zal dit worden geëffectueerd.

Ervaring tot nu toe

Tot nu toe zijn circa 10 projectvoorstellen in dit kader ontwikkeld. Gebleken is dat in het bedrijfsleven grote belangstelling bestaat voor deze strategische samenwerkingsprojecten. Het is echter ook duidelijk geworden dat de uitwerking van de projectvoorstellen op hoofdlijnen een tijdrovend en gecompliceerd proces is, juist door de aard van dit soort projecten. De ervaringen die thans worden opgedaan in het samenspel tussen bedrijven, kennisinstituten en overheid zijn van groot belang voor de verdere uitbouw van deze aanpak.

Sommige projectvoorstellen zijn zo omvangrijk en complex, dat eerst verkennende en definitie-studies door bedrijven of instellingen noodzakelijk zijn. Het aftasten van interesse bij andere bedrijven en instellingen tot participeren (en dus medefinancieren) in een project, vormt in veel gevallen een onderdeel van zo'n studie.

Formalisering van het beleid

In 1995 zal ik de in deze brief geschetste beleidslijn voortzetten. In de door mij vóór het zomerreces '95 van de Kamer toegezegde nota Technologisch Structuurbeleid zullen de hoofdlijnen van het door mij te voeren technologiebeleid nader uiteen worden gezet.

Een meer structurele aanpak van de bevordering van strategische samenwerking tussen bedrijven en onderzoekinstellingen zal daarin eveneens aan de orde komen. Totdat een formele regeling van kracht is zal de in deze brief uiteengezette lijn gevolgd worden.

Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ

In geval van subsidieverstrekking aan bedrijven buiten in algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen om, ben ik gehouden, conform artikel 5, eerste lid, onder c van de Kaderwet verstrekking financiële middelen EZ, het voornemen daartoe aan beide Kamers te melden. Deze brief strekt daartoe. Over de projecten waarvoor subsidie wordt toegezegd zal ik u jaarlijks achteraf informeren. Dit zal, in verband met het bedrijfsbelang, per vertrouwelijke brief geschieden.

Ook zal op korte termijn de Europese Commissie over de door mij gehanteerde aanpak geïnformeerd worden.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven