nr. 35
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 1995
Op 28 maart 1995 heeft de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat mij
gevraagd haar op de hoogte te stellen van de voortgang van het onderzoek naar
mogelijkheden tot reguleren van parkeren binnen de huidige wet- en regelgeving.
Dit onderzoek is mede ingegeven door de in 1988 ingediende motie van het lid
Schutte, waarin de regering wordt uitgenodigd om plannen te ontwikkelen ter
beheersing van lang parkeren op eigen terrein. Hierbij bied ik u de inventarisatie
aan.
Het onderzoek is uitgevoerd door de Technische Universiteit Delft, de
Faculteit der Wijsbegeerte en Technische Maatschappijwetenschappen, de vakgroep
Techniek, Bedrijf en Bestuur.
De onderzoekers hebben het gehele spectrum van mogelijkheden en mogelijke
interpretaties van de huidige wet- en regelgeving onderzocht.
Er zijn geen verrassende of onverwachte conclusies gevonden. De regulering
geschiedt evenwel indirect, in de zin, dat het beleid primair door de inzet
van andere instrumenten moet worden gerealiseerd. Onder andere wordt gewezen
op het RO-instrumentarium. Het parkeerbeleid kan verankerd worden in de beschrijving
op hoofdlijnen van het bestemmingsplan.
De mogelijkheid om een beschrijving in hoofdlijnen aan bestemmingen toe
te voegen bestaat sinds 1985 op basis van het Besluit Ruimtelijke Ordening
en dient ertoe om op voorhand voldoende inzicht te geven in de manier waarop
het gemeentebestuur zijn ruimtelijk beleid tracht te realiseren. Daarnaast
wordt gewezen op de relatie met de gemeentelijke bouwverordening en het gemeentelijk
beleid inzake parkeren.
De onderzoekers geven voorts aan, dat er geen mogelijkheden zijn, die
op directe wijze een regulering van parkeren op eigen terrein in bestaande
situaties kunnen bewerkstelligen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink