23 900 XII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (XII) voor het jaar 1995

nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 2 juni 1995

Bij deze brief wil ik u graag informeren over de wijze waarop ik de evaluatie van de LVB-organisatie en van het Loodswezen heb ingericht.

Daarbij teken ik aan dat het bij de evaluatie van de LVB-organisatie primair gaat om een evaluatie tegen de achtergrond van de doelstellingen die aan de verzelfstandiging van deze organisatie ten grondslag lagen, mede in het licht van (recente) inzichten met betrekking tot verzelfstandigingen in het algemeen. Bij het Loodswezen gaat het daarentegen vooral om een breed heroverwegingsproces van de totale structuur van het loodsen van zeeschepen. De door de Tweede Kamer gewenste evaluatie van de gewijzigde onderdelen van de herziene wetgeving op dit terrein zal hiervoor een basis vormen.

Op 23 maart 1995, tijdens een overleg met de Algemene Commissie voor de Rijksuitgaven en de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat, zegde ik reeds toe dat ik de taakopdracht voor de evaluatie van de LVB-organisatie en de samenstelling van de Commissie Evaluatie LVB-organisatie zo spoedig mogelijk zou doorgeven.

Inmiddels is duidelijk dat Berenschot B.V. te Utrecht de evaluatie zal verrichten. De commissie die Berenschot daarbij zal begeleiden bestaat uit de Commissaris van de Koningin van Overijssel, de heer mr. J. A. M. Hendrikx, de heer Prof. Dr. A. J. G. M. Bekke (hoogleraar bestuurskunde) en de heer Prof. Dr. P. H. A. M. Verhaegen (secretaris VNO).

De taakopdracht aan Berenschot, zoals afgestemd met de commissie luidt als volgt: «Schrijf een verslag over de werking en de doeltreffendheid van de LVB-organisatie tegen de achtergrond enerzijds van de doelstellingen die aan de verzelfstandiging van die organisatie ten grondslag lagen en anderzijds de inzichten met betrekking tot verzelfstandigingen in het algemeen en die van de LVB in het bijzonder, zoals onder meer neergelegd in het Rapport «Verantwoord verzelfstandigen» d.d. 9 september 1994 van de Commissie Sint, het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake de verzelfstandiging van de LVB d.d. 28 september 1994, alsmede de rapporten Wiegel en Scheltema (Commissie Bijzondere Vraagpunten betreffende Staatkundige en Bestuurlijke vernieuwing) en de uitkomsten van het Rapport van de Algemene Rekenkamer inzake «Ministeriële verantwoordelijkheid en Zelfstandige Bestuursorganen».

De relatie tussen Minister van Verkeer en Waterstaat (en daarmee de RLD) en LVB-Organisatie dient eveneens te worden aangegeven met name gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid en het daarbij behorende instrumentarium.

Aanbevelingen voor verbeteringen dienen het rapport af te sluiten.»

Deze taak zal in de zomer van dit jaar voltooid worden.

Voor wat betreft de verzelfstandiging van het Loodswezen zal op korte termijn een onafhankelijke externe adviescommissie worden ingesteld onder voorzitterschap van Prof. dr. P. H. A. Frissen, hoogleraar bestuurskunde aan de Katholieke Universiteit Brabant en bestuurskundig adviseur. Bij de samenstelling van deze commissie, die verder bestaat uit de heren drs. J. Achterstraat (Gedeputeerde Provincie Noord-Holland), J. W. Broekhoven (burgemeester van Schiermonnikoog), J. C. T. van der Doef (burgemeester van Vlissingen) en Prof. ir. H. Molenaar (Hoogleraar Regionale Economie en Vervoerseconomie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, voormalig Hoofddirecteur van het Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam), is, naast de voorzitter, gekozen voor een onafhankelijke vertegenwoordiging vanuit alle bij het loodsen betrokken regio's. De commissie dient op basis van verkenningen in de scheepvaartsector en consultaties van belanghebbenden alsmede een evaluatie van het tot nog toe gevoerde beleid te komen tot aanbevelingen ter verbetering van de totale structuur van het loodsen van zeeschepen.

Een en ander dient plaats te vinden tegen de achtergrond van het gewenste niveau van veiligheid en vlotheid van het scheepvaartverkeer, de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens, de Europese en nationale mededingingsregels en mede aan de hand van de al eerder aan de Tweede Kamer toegezegde evaluatie van de herziene Loodsenwet en Scheepvaartverkeerswet.

Binnen deze taakstelling zal de commissie ook de nodige aandacht moeten besteden aan de bestuurlijke component, zoals bijvoorbeeld de bestaande ministeriële verantwoordelijkheid ten opzichte van de Loodsenorganisatie en de loodsgeldtarieven.

Deze externe adviescommissie dient voor 1 juni 1997 een zo mogelijk unaniem advies aan mij uit te brengen.

Ik hoop u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven