nr. 29
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 25 april 1995
Hierbij deel ik u mede dat ik heden het besluit heb genomen met betrekking
tot uitbreiding van weg- en railinfrastructuur in de corridor Amsterdam –
Utrecht, overeenkomstig alternatief B1 uit de corridor-studie Amsterdam –
Utrecht. Het B1-alternatief omvat de verbreding van rijksweg 2 (Holendrecht –
Oudenrijn) van 2x3 tot 2x4 rijstroken, alsmede de tracévaststelling
voor verdubbeling van de spoorlijn Amsterdam – Utrecht (Duivendrecht –
Utrecht) en de Utrechtboog (de railverbinding tussen de «zuidelijke
tak» van de ringspoorbaan Amsterdam en de spoorlijn Amsterdam –
Utrecht). Voor een overzicht verwijs ik u naar de bijgevoegde kaart (bijlage
1)1. Een meer gedetailleerde toelichting op mijn
brief treft u aan in de nota van overwegingen (bijlage 2)1. Het besluit volgt in belangrijke mate het Rapport van Bevindingen
van het Overlegorgaan Verkeersinfrastructuur (bijlage 3)1. Voorts heb ik de nota van commentaar bij de inspraak Corridornota/Milieu-Effectrapport
Amsterdam – Utrecht toegevoegd (bijlage 4)1.
De procedure van de Tracéwet is niet van toepassing op de Corridorstudie
Amsterdam – Utrecht. Met betrekking tot de projecten waarop de Tracéwet,
op grond van artikel 26, tweede lid van deze wet, niet van toepassing is,
heb ik u bij brief van 23 december 1994, mede namens mijn ambtgenote van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, geïnformeerd.
Ik zal de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland
en van de provincie Utrecht van de inhoud van het besluit op de hoogte brengen.
Daarbij zal ik beide colleges verzoeken de nodige medewerking te verlenen
aan planologische inpassing.
De betreffende gemeentebesturen zullen van mijn besluit in kennis worden
gesteld met het verzoek de tracés in de desbetreffende bestemmingsplannen
op te nemen, wanneer de plannen voldoende zijn uitgewerkt door de hoofdingenieur-directeur
van de Rijkswaterstaat in de directie Utrecht en in de directie
Noord-Holland en door de Nederlandse Spoorwegen.
De overige gemeentebesturen, die betrokken zijn bij deze verbindingen,
zal ik eveneens van mijn besluit in kennis stellen.
Een eensluidende brief heb ik gestuurd naar de Voorzitter van de Eerste
Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink