23 900 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1995

nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 27 juli 1995

Op 1 februari 1994 is de wet Melding ongebruikelijke transacties (wet MOT) in werking getreden. Deze wet beoogt bij te dragen aan de verzekering van de integriteit van het financiële stelsel, door te voorkomen dat geld wordt witgewassen, en aan de bestrijding van het witwassen. De wet voorziet daartoe in een meldpunt dat onder meer tot taak heeft transacties, welke verband zouden kunnen houden met witwassen, te analyseren op mogelijke relevantie voor de opsporing. Het functioneren van het meldpunt heeft zowel preventieve als repressieve effecten.

Om een goed beeld te verkrijgen van de mate waarin het functioneren van het meldpunt heeft kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen is bepaald dat het meldpunt jaarlijks een verslag uitbrengt van zijn werkzaamheden aan de Minister van Justitie, dat tevens ter kennisgeving aan de Minister van Financiën wordt gezonden.

In de periode van 1 februari 1994 tot 1 februari 1995 zijn bijna 23 000 meldingen van ongebruikelijke transacties bij het meldpunt verzameld. Uit dit aantal kan mijns inziens worden afgeleid dat de meldingsplichtige instellingen niet alleen goed hebben meegewerkt aan de invoering van de wet MOT, maar vervolgens ook in ruime mate gevolg hebben gegeven aan de plicht tot melding van de op basis van indicatoren daarvoor in aanmerking komende financiële transacties.

Van de bijna 23000 meldingen van ongebruikelijke transacties is een aantal van ruim 2600 doorgemeld aan de landelijk MOT-officier van justitie. De hoogte van het doormeldingspercentage – 11,5% – illustreert de functie van het meldpunt als buffer tussen de financiële instellingen en opsporingsinstanties.

Daarbij dient te worden bedacht dat doorgemelde transacties tijdens het verslagjaar hebben geleid tot 29 nieuwe opsporingsonderzoeken. Daarnaast zijn in die periode gegevens van ruim 900 meldingen ingebracht in lopende opsporingsonderzoeken. Met de doormeldingen was een bedrag van bijna 3 miljard gulden gemoeid. Deze cijfers geven mij vertrouwen in het belang van de meldplicht voor de criminaliteitsbestrijding. Overigens zullen de effecten van de meldplicht op het terrein van de vervolging eerst na langere tijd volledig zijn vast te stellen.

Daarbij zullen de feiten die tot de melding door een financiële instelling hebben geleid in veel gevallen onderdeel zijn van een groter complex van feiten dat aan de bewijsvoering ten grondslag ligt.

Het aantal doormeldingen bevestigt mijns inziens de noodzaak het financieel rechercheren bij de politie zodanig verder te ontwikkelen dat de mede door het meldpunt gegenereerde informatie met betrekking tot financiële transacties, optimaal kan worden benut bij de opsporing van strafbare feiten. In dit opzicht zal ook het in oprichting zijnde landelijk rechercheteam, dat zich in het bijzonder zal richten op de financieel-economische aspecten van de bestrijding van de georganiseerde misdaad, een belangrijke aanvulling op het bestaande opsporingspotentieel vormen.

Mede namens mijn ambtgenoot van Financiën bied ik u hierbij aan het eerste jaarverslag van het meldpunt ongebruikelijke transacties.1

De Minister van Justitie a.i.,

J. J. C. Voorhoeve


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven