nr. 26
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 22 mei 1995
In vervolg op mijn brief van 17 mei 19951
en naar aanleiding van in de pers verschenen berichten dat de uitlevering
van de terzake van de ontvoering van de heren Heineken en Doderer veroordeelde
F.M. van de baan zou zijn, deel ik u het volgende mee.
In tegenstelling tot de berichten in de pers blijft het verzoek tot uitlevering
van F.M. gehandhaafd.
De misvatting is ontstaan, zo heb ik begrepen, naar aanleiding van mijn
brief van 17 mei 1995 aan de Nederlandse advocaat van F.M., waarin ik antwoord
op zijn verzoek om in het bezit te worden gesteld van de uitleveringsbescheiden.
Ik deze brief stel ik voor dat zijn, op basis van de Wet openbaarheid
van Bestuur, gedaan verzoek vooralsnog buiten behandeling blijft «gelet
op het feit dat (F.M.) zich thans aan de uitleveringsprocedure in Paraguay
onttrekt en deze procedure derhalve aldaar thans niet wordt doorgezet».
Dit voorstel is gebaseerd op de overweging dat de behandeling van het
formele uitleveringsverzoek in Paraguay op dit moment noodzakelijkerwijs stilligt,
omdat onbekend is waar de opgeëiste persoon verblijft. Zolang die situatie
voortduurt zijn de stukken voor de verdediging van minder belang. Hiermee
is dus geenszins beweerd dat Nederland geen prijs meer zou stellen op uitlevering
van F.M.
Na de vrijlating van betrokkene heeft Nederland, wellicht ten overvloede,
opnieuw aangedrongen op de uitlevering.
Zoals ik in mijn brief van 17 mei 1995 reeds heb medegedeeld, heeft de
rechter in Paraguay een nieuw bevel tot aanhouding uitgevaardigd. Na de aanhouding
van F.M. in Paraguay kan de behandeling van het uitleveringsverzoek aldaar
weer worden voortgezet.
Zodra daar aanleiding toe bestaat, zal ik u nader berichten.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager