nr. 561
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 13 september 1995
Aan de gesprekken die ik en marge van het Staatsbezoek van Hare Majesteit
de Koningin aan Indonesië heb gevoerd met mijn Indonesische ambtgenoot
Alatas, kan ik ter informatie van de Kamer het volgende ontlenen. Deze gesprekken
hadden een alleszins openhartig en vertrouwelijk karakter.
Tijdens de formele besprekingen op 21 augustus jl. kwamen actuele internationale
onderwerpen en in het bijzonder de situatie in het voormalige Joegoslavië,
mensenrechtenkwesties, alsmede bilaterale aangelegenheden waaronder de economische
betrekkingen, aan de orde.
Voor wat betreft de situatie in het voormalige Joegoslavië, waarbij
onder meer van Indonesische zijde het initiatief van President Soeharto gericht
op het faciliteren van een oplossing in de vorm van een vredesregeling voor
de gehele regio is besproken, waren wij het erover eens dat Indonesië –
als het grootste maar tevens gematigd moslimland – een meer actieve
vredesbevorderende rol zal kunnen spelen.
Andere thema's die ter sprake zijn gebracht, betreffen de veiligheidspolitieke
situatie in de Azië-Pacifische regio tegen de achtergrond van de jongste
ASEAN-bijeenkomsten in Brunei en de ophanden zijnde Euro-Aziatische ontmoeting,
voorzien voor komend voorjaar te Bangkok. Voorts hebben wij, in samenhang
met de Non-proliferatie- en Algehele Kernstopverdragen, de hervatting door
China en Frankrijk van kernproeven aan een kritische beschouwing onderworpen,
waarbij onze standpunten in belangrijke mate overeenkwamen. Ook hebben wij
onze inzichten uitgewisseld over verschillende aspecten van de door ons beiden
wenselijk geachte hervorming van de Veiligheidsraad, waarbij mijn Indonesische
collega heeft gewezen op het belang van een additionele vertegenwoordiging,
naast Japan en Duitsland als permanente leden, door derde-wereldlanden.
Vraagstukken op het gebied van de mensenrechten hebben in onze besprekingen
zowel op de eerste dag van het Staatsbezoek alsook nadien, ruime
aandacht gekregen. De kwesties die van mijn kant in dat verband zijn aangesneden,
betroffen in het bijzonder pers- en vakbondsvrijheden en de situatie in Oost-Timor,
alsmede uiteraard ook de uiteenlopende berichten over mogelijke executies
van politieke gevangenen. Minister Alatas is een beantwoording van de door
mij aangaande deze verschillende onderwerpen gestelde vragen niet uit de weg
gegaan, waarbij overigens geen wezenlijke nieuwe gezichtspunten naar voren
zijn gekomen. Ik heb de hoop uitgesproken dat op het gebied van de persvrijheid
de ontwikkeling naar een verdere openheid niet door nieuwe stagnaties zal
worden onderbroken. Op het vakbondsterrein stelde mijn Indonesische ambtgenoot
dat mogelijk op niet al te lange termijn vooruitgang kan worden geboekt. Aangaande
de kwestie van mogelijke voltrekking van doodvonnissen, die ik naar aanleiding
van de desbetreffende geruchten verscheidene malen bij mijn Indonesische ambtgenoot
ter sprake heb gebracht, heeft deze te kennen gegeven dat geen voornemen bestond
om tot executie van de politieke gevangenen over te gaan. Hij zei in dat verband,
dat reeds vier à vijf jaar geen doodvonnissen ten uitvoer zijn gelegd
en dat geen voornemens bestonden tot wijziging van dat beleid.
Als bilaterale thema's passeerden de revue: de maatregelen waartoe het
Kabinet in juli van dit jaar heeft besloten ter versterking van het Nederlandse
aandeel in de economische en aanverwante contacten met Indonesië. Over
deze besluiten heb ik Minister Alatas, die zich in beginsel zeer positief
opstelde, nader ingelicht. In het kort zijn ook enkele aspecten van uitbreiding
en verdieping op het gebied van cultureel/wetenschappelijke samenwerking besproken.
Op verzoek van belangenorganisaties van betrokkenen heb ik de aandacht
van de Indonesische regering gevraagd voor het verlangen van vele oud-Indiëgasten
en Indische Nederlanders, hun levensavond te kunnen doorbrengen in Indonesië.
Minister Alatas heeft toegezegd deze aangelegenheid in een positief licht
te willen bezien en bij andere Indonesische autoriteiten aan de orde te zullen
stellen.
Volledigheidshalve kan nog worden vermeld, dat wij beiden ons ervoor hebben
uitgesproken, bilateraal overleg zowel op ministerieel als op hoog ambtelijk
niveau in de toekomst te intensiveren. Een eerste vervolgoverleg is nog deze
maand voorzien in New York en marge van de 50e Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties en zal worden gevolgd door een ontmoeting in Nederland, mogelijk
in de eerste helft van het komende jaar.
Voor de goede orde gaat de tekst van een na afloop van de eerste gespreksronde
uitgegeven persverklaring hierbij.1
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo