nr. 52
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 22 juni 1995
Onder verwijzing naar het schrijven, dd. 8 mei 1995, van de griffier van
de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, heb ik de eer U als volgt te berichten.
Reeds enige tijd was in het Amerikaanse Congres vèrstrekkende wetgeving
in voorbereiding teneinde alle handel met Iran onmogelijk te maken.
Het bekend worden van een contract tussen Conoco Inc. en de Iraanse Nationale
Oliemaatschappij was voor President Clinton de aanleiding tot het uitvaardigen
op 15 maart jl. van een zgn. Executive Order die contracten met Iran betreffende
oliewinning voor Amerikaanse bedrijven onmogelijk maakt. In het Congres werd
hogergenoemd wetsontwerp aangescherpt, zodat dat zich niet langer beperkte
tot Amerikaanse bedrijven en hun dochtermaatschappijen in derde landen, maar
zich ook uitstrekte tot alle buitenlandse ondernemingen die handel drijven
met Iran. Hierna vaardigde President Clinton op 6 mei jl. een nieuwe «Executive
Order» uit, waardoor vrijwel alle Amerikaanse handel met Iran onmogelijk
wordt. Sindsdien is de behandeling van hogergenoemde wetgeving in het Congres
opgeschort.
De zorgen die de VS aanleiding gaven tot het instellen van een handelsboycot
ten aanzien van Iran worden door de EU in menig opzicht gedeeld, in het bijzonder
ten aanzien van de rechten van de mens. Deze zorgen zijn voor de EU aanleiding
geweest om in 1992 tijdens de Europese Raad van Edinburgh tot een nieuw beleid
ten aanzien van Iran te besluiten. Gezien het belang van dat land in de regio
werd besloten tot het aangaan van een zgn. kritische dialoog met Iran. In
dit kader streeft de EU een gedragsverandering van Iran na op die punten die
in de weg staan van een normalisering van de betrekkingen tussen Iran en de
EU. De EU meent dan ook dat onder de huidige omstandigheden een volledig handelsembargo
niet geëigend is. Sinds 1993 vindt periodiek trilateraal overleg over
Iran plaats tussen de EU, de VS, en Canada. Dit overleg vindt plaats in een
sfeer van wederzijds begrip, al is het verschil in benadering tussen de EU
en de VS blijven bestaan. Hierbij moet men in gedachten houden dat de afwezigheid
van Amerikaans-Iraanse diplomatieke betrekkingen de VS bepaalde beleidsopties
onthoudt. De VS heeft tijdens de jongste zitting van dit overleg
op 19 mei jl. te kennen gegeven dat het dat land niet zozeer gaat om navolging
van het volledige handelsembargo dat het tegen Iran heeft ingesteld. Veeleer
hoopt de VS op maatregelen als het onthouden aan Iran van overheidskredieten
(in het bijzonder concessionele), wapens, nucleaire en «dual use»-goederen.
Voorts hoopt de VS dat partners, zoals de EU, de eigen bedrijven zullen oproepen
de positie, die Amerikaanse bedrijven tot nog toe in de handel met Iran innamen,
niet over te nemen. Dit werd op 31 mei jl.bevestigd tijdens mijn onderhoud
met Secretary of State Christopher in Noordwijk.
De aankondiging van het Amerikaanse handelsembargo tegen Iran is door
Israel onmiddellijk met instemming begroet. Het heeft evenwel geen navolging
gevonden. Overigens zijn de commerciële mogelijkheden gezien de staat
van de Iraanse economie, hoe dan ook reeds beperkt. Voor wat betreft Nederland
is in dit verband relevant dat de NCM geen dekking geeft op transacties met
Iran. Voorts is de Nederlandse export aan Iran aan bepaalde beperkingen onderhevig,
zoals reeds bleek uit mijn antwoorden dd. 6 april jl. en 22 mei jl. op vragen
van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. (Handelingen 1994–1995, Aanhangsel
no. 664 en no. 840)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo