23 900 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1995

nr. 50
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 1995

Ingevolge het verzoek bij brief van de Griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, van 8 juni jl. (zie bijlage), moge ik U bijgaand een overzicht doen toekomen van de situatie van de mensenrechten in Indonesië.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Mensenrechtensituatie Indonesië

De gebeurtenissen waarover de in de brief van de Griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken genoemde berichten handelen, geven aanleiding tot de volgende opmerkingen, waarbij zij aangetekend dat de ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie in Indonesië door de Regering nauwlettend worden gevolgd en regelmatig in contacten met de daarvoor in aanmerking komende Indonesische autoriteiten worden besproken.

Persvrijheid/Vrijheid van meningsuiting

Terwijl in de brieven van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken, resp. d.d. 17 december 1993 (Handelingen nr. 21 662, nr. 2) en 22 april 1994 (Handelingen 23 400 V, nr. 69), melding kon worden gemaakt van een vergrote ruimte voor de pers en toegenomen vrijheid van meningsuiting, moet worden geconstateerd dat in deze situatie inmiddels wijziging is gekomen, met name doordat de Indonesische regering op 26 juni 1994 een verschijningsverbod oplegde aan een drietal belangrijke opinie-weekbladen («Tempo», «DëTik» en «Editor»). Als reactie op dit verbod vormde een aantal journalisten, als alternatief voor de officieel erkende journalistenvereniging PWI, de Alliantie van onafhankelijke Journalisten (AJI). Dit verschijningsverbod leidde zowel binnen als buiten Indonesië, o.a. van de kant van de Nederlandse Regering en de Europese Unie, tot kritiek.

Op grond van de overweging, dat het verschijningsverbod in kwestie in strijd zou zijn met de bepalingen van de Perswet van 1982 die censuur en persbreidel in het algemeen verbiedt, heeft de voormalige hoofdredacteur van «Tempo» dit verbod bij de rechter aangevochten. Deze stelde hem weliswaar op 2 mei in het gelijk doch de Minister van Informatie heeft reeds aangekondigd, tegen dit vonnis in hoger beroep te gaan. De mogelijkheid bestaat dat met deze voortgezette rechtsgang geruime tijd gemoeid zal zijn en dat in afwachting van een finale uitspraak geen nieuwe licentie aan «Tempo» zal kunnen worden verleend.

Een andere aanmerkelijke inperking van de persvrijheid werd gevormd door de arrestatie op 16 maart jl. van drie leden van de AJI die er van worden beschuldigd, betrokken te zijn geweest bij de publikatie en verspreiding van «Independen», een (niet-legale) publikatie van de AJI, die kritisch staat tegenover het beleid van de regering. Tegen de betrokken drie journalisten is op 16 juni jl. een proces begonnen, dat wordt bijgewoond door vertegenwoordigers van de respectieve Ambassades der EU-lidstaten, waaronder Nederland. In EU-verband heeft deze kwestie de intensieve aandacht.

Nadat in 1994 een reeks boeken werd getroffen door een verbod, moest recentelijk opnieuw een publikatie, i.c. van de schrijver Pramoedya Ananta Toer, op last van de autoriteiten uit de handel worden genomen aangezien de inhoud volgens het betrokken ministerie misleidend moet worden geacht en een verkeerde indruk zou kunnen wekken over de Indonesische regering. Alle 5000 gedrukte exemplaren waren overigens reeds verkocht.

Tegen verscheidene studenten die in december 1993 in de hal van het parlementsgebouw hadden opgeroepen tot een kritische evaluatie door het Volkscongres van het door het Staatshoofd gevoerde beleid, werden vanwege hun demonstratieve optreden gevangenisstraffen uitgesproken.

Naar verluidt, zijn ook kritische parlementariërs de afgelopen tijd geconfronteerd met belemmerende maatregelen.

Vakbondsvrijheid

Dat de situatie in Indonesië voor wat betreft de vrijheid van de vakbonden voor verbetering vatbaar is, komt in alle duidelijkheid tot uitdrukking in de nasleep van een georganiseerde demonstratie, medio 1994 te Medan, toen ongeregeldheden plaatsvonden waarbij een dode viel te betreuren. De gehele top van de niet-erkende vakvereniging SBSI te Medan werd gearresteerd en veroordeeld tot gevangenisstraffen van enige maanden tot enkele jaren. De landelijk voorzitter werd berecht omdat hij zou hebben aangezet tot openbare geweldpleging. Een aanvankelijk tegen hem uitgesproken vonnis van drie jaar gevangenisstraf werd in hoger beroep verhoogd tot vier jaar. Zijn arrestatie en veroordeling trokken ook buiten Indonesië ruime aandacht en gaf onder meer de EU aanleiding tot het uitspreken van haar bezorgdheid. Op procedurele gronden is de SBSI-voorzitter overigens kortgeleden in vrijheid gesteld.

Irian Jaya

Berichten over schendingen van mensenrechten in Irian Jaya bereiken van tijd tot tijd de buitenwereld.

Culturele en etnische verschillen tussen de oorspronkelijke bevolking en immigranten uit andere delen van de archipel vormen een terugkerende bron van spanning.

Beschuldigingen omtrent mensenrechtenschendingen aan het adres van de Indonesische autoriteiten hebben onder meer betrekking op incidenten die zich zouden hebben voorgedaan in het gebied waar de mijnbouwmaatschappij Freeport-McMoran Copper and Cold Corporation bodemschatten exploiteert.

In een ooggetuigenverslag van de Australian Council for Overseas Aid (ACFOA) dat in februari jl. werd gepubliceerd, wordt ingegaan op toenemende spanningen tussen de plaatselijke Amungme bevolking en het Indonesische leger, die in het najaar van 1994 tot 37 doden zouden hebben geleid.

Oost-Timor

Naar aanleiding van de berichten over standrechtelijke executies op 12 januari jl. van een zestal burgers op Oost-Timor, werd een uit zeven personen bestaande onderzoekscommissie ingesteld die inmiddels verslag heeft uitgebracht. Zij concludeert dat er sprake is geweest van «onzorgvuldig optreden» van de betrokken militairen. Een separaat onderzoek werd verricht door de Nationale Mensenrechten Commissie, die één en ander heeft aangemerkt als een ernstige schending van de mensenrechten.

Op 2 juni jl. vingen op Bali de processen aan tegen twee militairen die rechtstreeks betrokken zijn geweest bij bovengenoemde executies. Beiden werden respectievelijk tot 4,5 en 4 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Voorts is de Oost-Timorese legercommandant eind mei jl. overgeplaatst.

De ontwikkelingen in Oost-Timor blijven de onverminderde aandacht houden van de EU, waaronder Nederland.

BIJLAGE

Aan de Minister van Buitenlandse Zaken

's-Gravenhage, 8 juni 1995

Namens de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken moge ik U verzoeken de Kamer te informeren over de mensenrechtensituatie in Indonesië. Dit verzoek wordt mede ingegeven door berichten in de media over enkele gebeurtenissen in Indonesië (Vrij Nederland, 22 april 1995; NRC, 16 mei 1995; De Volkskrant, 8 april 1995; Trouw, 2 maart 1995).

De griffier van de Commissie voor Buitenlandse Zaken,

Mevr. mr. E. C. Janssen

Naar boven