nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 1999
Tijdens een plenair debat op 18 maart 1998 over de meldingsregeling euthanasie
is vanuit de Tweede Kamer, onder verwijzing naar het programma «Ongelooflijke
verhalen» van de KRO-televisie van 4 februari 1998, de vraag gesteld
hoe verzekerd kan worden dat niet alleen in theorie geen plicht tot medewerking
aan euthanasie bestaat, maar ook feitelijk geen druk in die richting wordt
uitgeoefend.
In het genoemde t.v.-programma werd bericht, dat van de zijde van ZAO
Zorgverzekeringen aan de ouders van Toon Hulsebosch in het kader van de toekenning
van een hoog persoonsgebonden budget de suggestie van toepassing van euthanasie
zou zijn gedaan. Daarbij werd onder meer gerefereerd aan een verklaring die
door een van de betrokkenen onder ede bij een notaris is afgelegd.
In verband hiermede heb ik tijdens het Kamerdebat toegezegd dat ik mij
in ieder geval met de Commissie Toezicht Uitvoeringsorganisatie in verbinding
zal stellen met het verzoek om een oordeel over de kwestie vanuit haar invalshoek.
Aangezien eerst de feiten moeten worden vastgesteld, alvorens de beoordelingskwestie
aan de orde is, heb ik in mijn brief van 24 april 1998, gericht aan zowel
de Voorzitter van de Ziekenfondsraad als de Voorzitter van de Commissie Toezicht
Uitvoeringsorganisatie, verzocht om een onderzoek in te stellen teneinde de
feiten van de onderhavige kwestie vast te stellen.
Bij brief van 27 januari 1999 heeft de Algemeen Secretaris van de Ziekenfondsraad
mij namens de Voorzitter van de Ziekenfondsraad en de Voorzitter van de Commissie
Toezicht Uitvoeringsorganisatie geïnformeerd over de bevindingen van
het onderzoek.
Deze brief en het onderzoeksrapport van de Accountantsdienst van de Ziekenfondsraad
d.d. 17 november 1998 bied ik u hierbij aan.1
De Algemeen Secretaris van de Ziekenfondsraad komt in zijn brief tot de
volgende conclusie:
«De bevindingen kunnen naar mijn oordeel niet tot de conclusie leiden
dat ZAO Zorgverzekeringen in het bewuste gesprek de suggestie van euthanasie
heeft gedaan.
Uit de verklaringen kan worden afgeleid dat is gesproken over het vraagstuk
van de beoordeling van de kwaliteit van het leven van Toon. Ook zal zijn opgemerkt
dat de impasse zou leiden tot een beslissing over leven en dood, of woorden
van die strekking. Uiteindelijk heeft een (relatief kleine) minderheid van
de gespreksdeelnemers een relatie gelegd tussen ZAO en euthanasie. Deze twee
hulpverleners hebben daarbij formuleringen gebruikt in bewoordingen als «zij
het op een impliciete wijze» en een «suggestie dat te overwegen
was».
Deze omstandigheid, gevoegd bij de overige bevindingen van het onderzoek,
acht ik onvoldoende om tot de conclusie te komen dat ZAO in het kader van
de toekenning van een hoog persoonsgebonden budget de suggestie van toepassing
van euthanasie heeft gedaan.
Evenmin heb ik overigens aanleiding te veronderstellen dat dit een min
of meer structurele benadering van deze zorgverzekeraar zou zijn. Een beoordeling
door de Commissie Toezicht Uitvoeringsorganisatie ligt daarom niet in de rede.»
Gelet op deze conclusie betreur ik het dat de discussie over de toekenning
van een persoonsgebonden budget door het element van euthanasie zo zwaar is
belast.
De ouders van Toon Hulsebosch en ZAO Zorgverzekeringen heb ik over het
vorenstaande afzonderlijk geïnformeerd.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers