23 877
Vervolgingsbeleid inzake euthanasie

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 3 april 1997

Hierbij bericht ik u, mede namens mijn ambtgenote van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, dat H.M. de Koningin op 28 maart 1997 ter advisering bij de Raad van State aanhangig heeft gemaakt een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende vaststelling van de formulieren als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de lijkbezorging betreffende het overlijden ten gevolge van een niet-natuurlijke oorzaak, niet zijnde levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek, alsmede het daarbij gevoegde ontwerp van een ministeriële regeling tot instelling van regionale commissies voor de toetsing van gemelde gevallen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.

De omstandigheid dat de betreffende ontwerp-regelgeving om advies bij de Raad van State aanhangig is, maakt het niet mogelijk uitvoerig op de inhoud ervan in te gaan. De ontwerp-regelgeving bevat een uitwerking van een nieuwe meldingsprocedure voor euthanasie en hulp bij zelfdoding, zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de meldingsprocedure euthanasie dat wij op 21 januari 1997 aan de Eerste en Tweede Kamer hebben gezonden (Kamerstukken II, 1996–1997, 23 877, nr. 13). De hoofdlijnen van deze uitwerking zijn als volgt.

Bij de algemene maatregel van bestuur worden formulieren vastgesteld voor de melding van euthanasie en hulp bij zelfdoding. Voor de toetsing van deze meldingen worden bij ministeriële regeling vijf toetsingscommissies ingesteld, waarin een medische, een juridische en een ethische deskundige zitting hebben. De commissies beoordelen of een arts in een bepaald geval medisch zorgvuldig heeft gehandeld. De commissies zenden hun oordeel binnen zes weken na ontvangt van de melding aan het parket-generaal van het Openbaar Ministerie en aan de regionaal inspecteur voor de gezondheidszorg. De arts wordt van het oordeel van de commissie in kennis gesteld. Het Openbaar Ministerie zal in de regel afzien van vervolging, tenzij het College van procureurs-generaal van oordeel is dat tot het instellen van een vervolging gegronde aanleiding bestaat. De arts ontvangt van het Openbaar Ministerie hierover binnen drie weken bericht.

Met dit voorstel wordt beoogd de bestaande meldingsprocedure te vervangen door een toetsingsprocedure voor euthanasie en hulp bij zelfdoding enerzijds en een toetsingsprocedure voor levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek anderzijds. laatstgenoemde toetsingsprocedure, betreffende levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek, zal, zoals wij reeds aangekondigden in het hierboven aangehaalde kabinetsstandpunt, in de loop van dit jaar worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling.

Na ontvangst van het advies van de Raad van State en na de opstelling van het nader rapport aan de Koningin zal de algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld en zullen de algemene maatregel van bestuur en de ministeriële regeling aan de beide Kamers der Staten-Generaal worden toegezonden met het oog op de in artikel 10 van de Wet op de Lijkbezorging voorgeschreven voorhangprocedure.

Wij hopen over de genoemde regelgeving nog vóór het zomerreces met de Tweede Kamer van gedachten te kunnen wisselen.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven