nr. 13
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 21, eerste lid, komt te luiden:
1. Onze Minister houdt een register waarin zijn opgenomen de effecteninstellingen
die ingevolge een vergunning of ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en
onder h, i of j, als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder hun diensten
mogen aanbieden of verrichten alsmede de aan de desbetreffende vergunning
gestelde beperkingen of verbonden voorschriften. In het register zijn tevens
opgenomen de effecteninstellingen die ingevolge een vrijstelling als effectenbemiddelaar
of vermogensbeheerder hun diensten mogen aanbieden of verrichten alsmede de
aan de desbetreffende vrijstelling gestelde beperkingen of verbonden voorschriften,
indien zij ingevolge een voorschrift dat aan die vrijstelling is verbonden
Onze Minister in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de desbetreffende
effectendiensten aan te bieden of te verrichten.
Toelichting
In de nota naar aanleiding van het nader verslag is door de ondergetekende
aangegeven dat hij eraan hecht dat effectendiensten die thans niet onder de
Wet toezicht effectenverkeer (Wte) vallen voor zover mogelijk ook niet onder
de reikwijdte van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) zullen worden
gebracht. Dit betekent onder meer dat in voorkomend geval gebruik zal worden
gemaakt van de bevoegdheid vrijstelling te verlenen van het verbod om zonder
vergunning in of vanuit Nederland effectendiensten aan te bieden of te verrichten.
Naar het zich thans laat aanzien, zal het daarbij voornamelijk gaan om vrijstellingen
ter zake van effectendiensten die niet onder de huidige Wte vallen, omdat
in die wet nog het zogenaamde «besloten kring»-begrip wordt gehanteerd
(artikelen 6, eerste lid, en 10, eerste lid, Wte). Omdat dit begrip niet in
de Wte 1995 is overgenomen1, zullen activiteiten
die thans binnen een besloten kring worden uitgevoerd onder de Wte 1995 vergunningplichtig
worden indien geen nadere voorziening wordt getroffen2. Een dergelijke voorziening is het verlenen van een vrijstelling
als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het onderhavige wetsvoorstel.
Overwogen is dat het niet altijd zinvol is om effecteninstellingen die
zijn vrijgesteld van de vergunningplicht in het Wte 1995-register op te nemen.
Dit register beoogt immers beleggers in staat te stellen op eenvoudige wijze
na te gaan of een bepaalde instelling is vrijgesteld en tevens welke beperkingen
en voorschriften aan de desbetreffende vrijstelling zijn gesteld onderscheidenlijk
verbonden3. Dit is echter van geen enkel belang
indien het effecteninstellingen betreft die zich niet tot «derden»
(mogen) wenden. In die gevallen zou registratie slechts een administratieve
verplichting betekenen die geen enkel doel dient. Om dit te voorkomen, zal
per vrijstelling worden beoordeeld of registratie zinvol is. Zo niet, dan
zal aan de desbetreffende vrijstelling niet het voorschrift worden verbonden
dat de voorgenomen dienstverlening moet worden gemeld en zullen de betrokken
effecteninstellingen ook niet in het onderhavige register worden opgenomen.
De Minister van Financiën,
G. Zalm
XNoot
1Verwezen wordt naar paragraaf 2.5.1 van de memorie van toelichting (Kamerstukken
II 1993/94, 23 874, nr. 3, blz. 11).
XNoot
2In de nota naar aanleiding van het nader verslag is aangegeven dat dit
het geval zou kunnen zijn ter zake van vermogensbeheer binnen familiaal verband,
waarbij een rechtspersoon, waarvan de aandelen zich in familiehanden bevinden,
beroepsmatig effectendiensten verricht voor een aantal andere leden van deze
familie. Tevens is het voorbeeld genoemd van een vennootschap die is belast
met het beheer van een ondernemingspensioenfonds.
XNoot
3Verwezen wordt naar Kamerstukken II, 1988/89, 21 038, nr. 3, blz.
25.