23 857
Regeling van het conflictenrecht inzake de erfopvolging alsmede de vereffening en de verdeling van de nalatenschap, mede in verband met de bekrachtiging van het op 1 augustus 1989 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake het recht dat van toepassing is op de erfopvolging (Wet conflictenrecht erfopvolging)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 28 februari 1995

Gaarne beantwoord ik de door de aan het woord zijnde fracties gestelde vragen als volgt.

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie verwezen naar de in artikel 2, tweede lid, opgenomen verrekeningsregel voor het geval van aanknopingsovermacht. Zij vroegen zich af welk (vorderings)recht de benadeelde resteert ingeval slechts ten dele verrekening met betrekking tot de bestanddelen van de nalatenschap in Nederland mogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat de bestanddelen van de nalatenschap zich in hoofdzaak in het buitenland bevinden.

Uit artikel 7, eerste lid, van het verdrag blijkt dat het verdrag uitgaat van het eenheidsstelsel: het op grond van de verdragsbepalingen als toepasselijk aangewezen recht geldt voor de gehele nalatenschap, dus zowel voor onroerende als voor de roerende goederen die daarin vallen, zulks ongeacht de plaats van ligging. Het eenheidsstelsel zal in de praktijk echter slechts kunnen worden geëffectueerd voor zover regels van internationaal privaatrecht van het land van ligging van bepaalde goederen geen andere gerechtigden aanwijzen. Dit probleem zal zich praktisch alleen voordoen indien de nalatenschap in het buitenland gelegen onroerende zaken omvat. Immers, voor de effectuering van een aanspraak op een dergelijke zaak zal doorgaans de medewerking van een buitenlandse autoriteit nodig zijn. De verrekening geschiedt met goederen van de nalatenschap of door vermindering van een last. Artikel 2, tweede lid, van het wetsvoorstel spreekt van verrekening tot ten hoogste het ondervonden nadeel. Daarmee is de bovengrens aangegeven. Inderdaad kan zich ook een situatie voordoen waarin het nadeel niet volledig kan worden gecompenseerd, omdat de bij de verrekening te betrekken bestanddelen van de nalatenschap daartoe ontoereikend zijn. De verrekening vindt uitsluitend plaats in het kader van de afwikkeling. Dat het ondervonden nadeel slechts ten dele kan worden gecompenseerd, betekent niet dat de betrokken gerechtigde na de afwikkeling een (vorderings)recht behoudt op degene die door de aanknopingsovermacht is bevoordeeld. Het «onrecht» wordt in het geval, gesteld door de leden van de VVD-fractie, slechts ten dele goed gemaakt. Dit is de consequentie van de (noodgedwongen) aanvaarding van de aanknopingsovermacht, zoals deze in artikel 2, eerste lid, is omschreven. Een verdergaande retorsie, die in theorie denkbaar is, zou de kans vergroten dat de verrekening door een contraverrekening in het buitenland ongedaan wordt gemaakt.

Artikel 4

Met betrekking tot artikel 4, eerste lid, dat het Nederlandse recht als toepasselijk op de vereffening verwijst indien de erflater zijn laatste gewone verblijfplaats in Nederland had, verzochten de leden van de VVD-fractie te verduidelijken hoe lang de erflater in Nederland moet hebben verbleven om te worden geacht daar zijn gewone verblijfplaats te hebben. Zij dachten in dit verband aan een periode van vijf jaar. Het hier bedoelde begrip «laatste gewone verblijfplaats» is hetzelfde als dat bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van het verdrag (in de Franse tekst «residence habituelle» en in de Engelse tekst «habitually resident»). Zoals in de toelichting op artikel 4 is aangegeven, worden bij de bepaling van de gewone verblijfplaats alle feitelijke omstandigheden in aanmerking genomen. Dit betekent dat niet meer kan worden gezegd dat een erflater na een verblijf van, bijvoorbeeld, vijf jaar zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Zelfs na een dergelijk tijdsverloop is denkbaar dat het centrum van zijn maatschappelijk leven nog steeds elders is. In het normale geval, waarin een erflater zich met zijn gezin metterwoon in Nederland heeft gevestigd en daar zijn zaken behartigt, zal hij reeds na een verblijf van een aantal maanden worden geacht zijn gewone verblijfplaats in Nederland te hebben. Anders dan de leden van de VVD-fractie veronderstelden, zal er gewoonlijk geen sprake zijn van een omslagpunt tussen een werkelijk verblijf en een gewoon verblijf. Doorgaans zal het gewone verblijf in Nederland volgen op het gewone verblijf dat men elders had. Een werkelijk verblijf is van voorbijgaande aard. Men kan in land A zijn gewone verblijfplaats hebben en tegelijkertijd in land B zijn werkelijke verblijf.

De leden van de VVD-fractie wezen vervolgens op de laatste zin van het tweede lid, bepalende dat met de dwingendrechtelijke voorschriften van het goederenrecht van de plaats van ligging van de activa rekening wordt gehouden. Komt de aanduiding «rekening houden met» neer op een dwingendrechtelijke toepassing van het betreffende goederenrecht of op een andere wijze van toepassing?

In het advies van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht en de Koninklijke Notariële Broederschap is aangegeven dat het hier kan gaan om voorschriften die betrekking hebben op het rechtskarakter van de verdeling van de gemeenschap van in het betrokken land gelegen activa, mogelijkheden voor privéschuldeisers van erfgenamen om zich te verhalen op niet-verdeelde activa en, in verband daarmee, de gedwongen verrekening, alsmede de Pauliana.

Het betreft hier bepalingen van dwingend recht die gestalte geven aan het gesloten systeem van goederenrecht ter plaatse en aan de toepassing waarvan bij de verdeling van de nalatenschap niet kan worden ontkomen. Bij de bepaling van de wijze van verdeling dient daarmee rekening te worden gehouden.

Artikel 5

De leden van de VVD-fractie vroegen ten slotte welk recht van toepassing is c.q. aan welke wettelijke voorschriften een vereffenaar zich heeft te houden, indien de laatste gewone verblijfplaats van de erflater zich in het buitenland bevond, terwijl zijn nalatenschap bestanddelen in Nederland omvat.

Met de Staatscommissie en de Koninklijke Notariële Broederschap ben ik van mening dat, indien de nalatenschap is afgewikkeld in het land van de gewone verblijfplaats, men aan deze afwikkeling geldigheid moeilijk kan ontzeggen enkel omdat een ander recht is toegepast dan het recht van dat land.

Voor het geval dat de in het buitenland opengevallen nalatenschap in Nederland gelegen bestanddelen omvat, is in artikel 5, tweede lid, een bijzondere bepaling opgenomen. De vereffenaar is niet gehouden op die bestanddelen het door de verdragsregels aangewezen recht toe te passen. Wel kan een belanghebbende vorderen dat daartoe strekkende voorzieningen worden getroffen. Het antwoord op de gestelde vraag luidt derhalve, dat de vereffenaar van een in het buitenland open gevallen nalatenschap ten aanzien van in Nederland gelegen bestanddelen het recht mag toepassen dat door het internationaal privaatrecht van het land van de laatste gewone verblijfplaats wordt aangewezen, met dien verstande dat een belanghebbende in Nederland kan vorderen dat ten aanzien van die bestanddelen de inachtneming van het op grond van het verdrag toepasselijke recht wordt gewaarborgd.

Ik hoop hiermee de gestelde vragen naar genoegen te hebben beantwoord.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven