23 821 (R 1509)
Goedkeuring van het op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien)

nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 13 december 2000

In april jl. heb ik u op de hoogte gesteld van mijn voornemens omtrent de invoering van het Verdrag van Valletta en de daaruit voortvloeiende wijziging van het archeologiebestel in Nederland (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, 23 821, nr. 13). Daarin kondigde ik aan dat de Raad voor Cultuur en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) om advies waren gevraagd. Inmiddels heb ik beide adviezen ontvangen en hebben ook verschillende organisaties uit de bestuurlijke en archeologische wereld hun reacties kenbaar gemaakt. In deze brief vindt u mijn voorlopige standpunt ten aanzien van de adviezen en de reacties. De adviezen zijn gevraagd ten behoeve van het wetsvoorstel, waarin dan ook mijn definitieve visie zal neerslaan.

Advies van de Raad voor Cultuur

Uit het advies van de Raad voor Cultuur, dat reeds in uw bezit is (Meer bodem onder het nieuwe archeologiebestel. Advies over de invoering van het Verdrag van Valletta («Malta»), 25 september 2000), blijkt dat de raad het op hoofdlijnen eens is met de voorstellen uit mijn brief van 17 april 2000. De raad signaleert echter ook een aantal punten die nadere uitwerking behoeven, waarmee hij tevens de belangen van verschillende betrokkenen uit het archeologisch veld verwoordt. Enkele van deze punten zijn reeds onderwerp van overleg met betrokkenen. Zo heeft het Interprovinciaal Overleg (IPO) mij een voorstel doen toekomen voor de rol van provincies in het algemeen en meer in het bijzonder bij het stimuleren van gemeenten die de nieuwe taak als zwaar of conflicterend ervaren. Daarnaast zal communicatie en voorlichting over de nieuwe wetgeving zich sterk richten op gemeenten, onder meer in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA), het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA) en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). Een communicatieplan (Communiceren over verborgen schatten) ligt daarvoor klaar. Een tweede punt waar de raad op wijst is de kwestie van eigendom van vondsten en het daaraan gekoppelde beheer van archeologische depots. In het wetsvoorstel kom ik met een nadere uitwerking, die meer recht doet aan de belangrijke rol van provinciale en bestaande gemeentelijke depots. Tegelijkertijd wil ik het belang van de nationale collecties benadrukken. Over de wetenschappelijke follow-up van de Malta-archeologie vinden binnenkort gesprekken plaats tussen vertegenwoordigers van dit ministerie (zowel Onderwijs, Wetenschappen als Cultuur) en Archon, de Universitaire Onderzoeksschool Archeologie.

Bovenstaande onderwerpen zijn alle in meer of mindere mate relevant voor de financiële kant van de invoering van het Verdrag van Valletta, tevens het belangrijkste discussiepunt dat de Raad voor Cultuur aansnijdt. Het advies van de Rfv biedt voor die financiële aspecten enkele op het eerste oog zeer bruikbare handvatten.

Advies van de Raad voor de financiële verhoudingen

Van de Rfv ontving ik een evenwichtig advies (Advies over de implementatie van het Verdrag van Valletta, 28 augustus 2000), dat ik u al eerder heb toegezonden. Belangrijkste conclusie luidt dat de invoering van het Verdrag van Malta op verschillende onderdelen gebaat zou zijn bij financiële ondersteuning, hetzij incidenteel, hetzij structureel. Mogelijke kostenposten waarover de Rfv adviseert zijn achtereenvolgens bestuurslasten, kosten van vergunningverlening en excessieve opgravingskosten. Momenteel onderzoek ik om welke bedragen het gaat, wat de financiële armslag is en welke andere onderwerpen nog middelen behoeven. Bij dat laatste denk ik aan de al eerder genoemde wetenschapsbeoefening, maar ook aan publieksgerichte activiteiten en het beheer van archeologische monumenten. In het bijzonder het door deze raad ontwikkelde denkmodel rond de toedeling van kosten onder verschillende omstandigheden heeft mijn aandacht.

Op dit moment wordt binnen OCenW bezien op welke wijze een en ander ook zou kunnen worden doorgevoerd en in wetgeving vastgelegd. Uitgangspunten daarbij zijn – op basis van de verdragstekst – het creëren van een rechtvaardig, maar ook eenduidig en goed uitvoerbaar systeem.

Andere reacties

Naast de adviezen hebben verschillende betrokkenen gereageerd op het invoeringsvoorstel, meestal rechtstreeks richting de vaste kamercommissie voor OCenW. Het betreft brieven van de Stichting voor de Nederlandse Archeologie (SNA), het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Stichting Bouwhistorie Nederland (SBN), de Onderzoeksschool Archon en gedeputeerde Neef van de provincie Noord-Holland. Op verzoek van de vaste commissie voor OCenW vindt u hierbij een afschrift van mijn antwoord op de brief van de SNA d.d. 25 juli 2000.1 Het merendeel van de reacties is overwegend positief, maar samenvattend vragen de volgende onderwerpen om extra aandacht:

• financiering

• wetenschappelijke follow-up

• taakverdeling gemeenten/provincies

• eigendom en beheer van vondsten

• bouwhistorisch erfgoed

• kwaliteit archeologische informatie

• interimbeleid opgravingsbevoegdheid

Voor enkele van deze onderwerpen vroeg ook de Raad voor Cultuur al om aandacht. Het beleid rond de vraag, hoe om te gaan met de huidige opgravingsbevoegdheid tot het moment dat de Monumentenwet 1988 gewijzigd zal zijn (het zogenaamde interimbeleid) wordt in overleg met alle betrokkenen ontwikkeld en zal naar verwachting begin 2001 in werking kunnen treden. Daaraan voorafgaand zal ook de Raad voor Cultuur om advies worden gevraagd. Ik zal u over deze materie zo spoedig mogelijk bij afzonderlijke brief informeren.

Ik erken het belang van de kwaliteit van voorhanden zijnde informatie over de archeologische waarden in de bodem. Op het moment werkt de ROB aan een actualisering van haar register van beschermde monumenten en ook aan een verbetering van het informatiesysteem Archis. Met de provincies zijn in de cultuurconvenanten afspraken gemaakt over het bijwerken van de Archeologische Monumentenkaarten.

Tenslotte heb ik de SBN bericht dat ik haar voorstel om ook bouwhistorisch erfgoed onder de werking van Malta te brengen niet overneem.

Verdere procedure

Inmiddels vordert het wetsvoorstel, dat ik u in de loop van 2001 hoop te kunnen voorleggen. Daartoe zal ik de diverse onderwerpen die dat behoeven in overleg met de betrokkenen verder uitwerken en mijn gedachten vormen over de financiële kant van Malta. Vanzelfsprekend vergt een en ander ook nog nadere interdepartementale afstemming. In het wetsvoorstel en de daarbij te voegen memorie van toelichting zullen de uitkomsten daarvan worden verwoord.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven