nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING
EN MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 22 februari 1995
Naar aanleiding van het Rekenkamerrapport «Balansverkorting volkshuisvesting:
verificatie begrotingsramingen» verzocht de vaste Commissie Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer mij de financiële consequenties
van de bruteringsoperatie over de gehele looptijd van deze operatie inzichtelijk
te maken. Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek.
In onderstaande figuur worden de financiële consequenties van de
bruteringsoperatie over de gehele looptijd inzichtelijk gemaakt. In deze figuur
is uitgegaan van de Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
begroting zonder brutering, doorgerekend met de parameters van
het bruteringsaccoord (dus: rente = 7%; subsidieafbraak = 5 %; exploitatielastenstijging
= 3%). De cijfers die zijn gebruikt zijn gebaseerd op de berekeningen zoals
die ook voor de begroting 1994 zijn gebruikt.
Voor alle duidelijkheid wijs ik erop dat de uitkomsten van deze doorrekening
afwijken van de cijfers zoals die destijds zijn opgenomen in de begroting
1994. In deze begroting is immers sprake van andere parameters dan die in
de bruteringsovereenkomst.
Indien deze twee geldstromen met elkaar worden gesaldeerd, ontstaat de
gestippelde lijn uit figuur 1 op pagina 21 van het Rekenkamerrapport.
Indien de in de figuur opgenomen bedragen van de basisvariant (parameters
van de brutering) contant worden gemaakt en worden afgezet tegen de in de
begroting 1995 opgenomen uitgaven voor de brutering, komt men tot de conclusie
die de Rekenkamer op pagina 20 van haar rapport trekt: per saldo zijn de uitgaven
voor de brutering hoger hetgeen veroorzaakt wordt door de gereserveerde bedragen
voor flankerend beleid en herfinancieringsverliezen. Deze beide bedragen zijn
immers nooit onderdeel geweest van de in het verleden aangegane verplichtingen
voor de (jaarlijkse) bijdragen.
Scenario's
Om daarnaast inzicht te geven in de relatieve gevoeligheid van de bruteringsbedragen
voor een variatie in de parameters worden hieronder enkele scenario's uitgewerkt.
Om de presentatie inzichtelijk te maken, is eveneens gebruik gemaakt van
grafieken. In de grafieken «scenario a en b» is telkens de basisvariant
weergegeven plus de ontwikkeling van de uitgaven (respectievelijk de ontvangsten)
indien of de parameter «rente» danwel de parameter «exploitatielastenstijging»
wordt gewijzigd.
Met deze figuren wordt duidelijk welk uitgavenpatroon zich zou voor doen
in de toekomst als niet zou worden gebruteerd en als de praktijk
zich zou ontwikkelen volgens de gehanteerde parameters. Door wel
te bruteren vervallen deze uitgaven in de toekomst. De vierde figuur geeft
de onvangstenstroom weer die zich zou voor doen zonder brutering.
Ook deze reeks vervalt bij uitvoering van de brutering.
Hierna zijn twee alternatieve scenario's doorgerekend voor de uitgaven
van de Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer-begroting. De
volgende varianten zullen worden gepresenteerd:
scenario | rente
(%) | exploitatie-lastenstijging (%) |
---|
a | 8 | 3 |
b | 7 | 4 |
Hieronder wordt weergegeven wat de contante waarde is (op basis van een
disconteringsvoet van 6,75 %) van de verschillen van de twee scenario's ten
opzichte van de gekozen basisvariant (= bruteringsparameters):
scenario a: niet bruteren betekent (in netto contante waarde) ca. f 7
miljard meer uitgaven dan bij de basisvariant
scenario b: niet bruteren betekent (in netto contante waarde) ca. f 1
miljard meer uitgaven dan bij de basisvariant.
Door de uitgaven die zijn opgenomen in de figuren «scenario's a
en b» te salderen met de ontvangsten ontstaat er aansluiting met de
in het rekenkamerrapport gepresenteerde figuren op pagina 21.
Conclusie
Uit de grafieken met bijhorende indicatie van het verschil (in contante
waarde) ten opzichte van de basisvariant, blijkt dat de gevolgen voor de Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieu-begroting het gevoeligst zijn voor een aanpassing
van het rentepercentage. Dit feit komt overeen met de bevindingen van de Rekenkamer
in haar rapport.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
D. K. J. Tommel