23 816
Gemeentelijke indeling van het tot de provincie Flevoland behorende zuidelijke deel van het IJsselmeer en opheffing van het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 22 december 1994

Het verheugt mij dat de commissie de openbare behandeling na één schriftelijke ronde voldoende voorbereid acht.

De leden van de fractie van de VVD vroegen of in negen jaar na de beslissing tot het niet overgaan tot aanleg van een Markermeerpolder nieuwe feiten of inzichten naar voren zijn gekomen die op enige termijn tot een heroverweging van die beslissing zouden kunnen leiden.

Het toenmalige kabinet heeft niet in 1986, maar in 1990 besloten tot het niet-aanleggen van de Markermeerpolder. Deze kabinetsbeslissing is op 2 november 1990 bij brief van de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de voorzitter van de Tweede Kamer meegedeeld (kamerstukken II 1990/1991, 16 320, nr. 18). Die beslissing is in een mondeling overleg op 5 maart 1991 tussen de vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat van de Tweede Kamer en de Minister van Verkeer en Waterstaat besproken, waarbij de Tweede Kamer met het besluit heeft ingestemd. Sindsdien zijn er geen nieuwe feiten of inzichten naar voren gekomen die tot heroverweging van de beslissing uit 1990 zouden kunnen leiden. Daarbij moet worden aangetekend dat, zoals ook in de brief van 2 november 1990 is gesteld, de maatschappelijke situatie zich zodanig zal kunnen wijzigen dat in de toekomst alsnog levensvatbare plannen voor de aanleg van een polder in het IJsselmeergebied worden ontwikkeld, maar vooralsnog ligt dat niet in de lijn van de verwachtingen.

Dezelfde leden vroegen, met verwijzing naar het standpunt van gedeputeerde staten terzake, vervolgens in welke vorm en in welke mate de gemeentelijke indeling van het Markermeer de eventuele toekomstige inpoldering aanmerkelijk zou kunnen bemoeilijken en of de toedeling aan één gemeente dit probleem zou kunnen verkleinen.

Anders dan het provinciaal bestuur is het kabinet van mening dat nu het Markermeer niet wordt ingepolderd, in het onderhavige gebied reguliere bestuurlijke verhoudingen in het leven geroepen moeten worden conform de bedoeling van de Grondwet. Hierdoor gaat voor het gehele IJsselmeer eenzelfde bestuurlijk regime gelden als voor de rest van Nederland. De voordelen die de situatie van niet-gemeentelijk-ingedeeld-zijn biedt bij inpoldering, zijn niet zo zwaarwegend dat daarom van gemeentelijke indeling moet worden afgezien. Bovendien vormt gemeentelijke indeling op zich geen barrière voor inpoldering. Toedeling aan één gemeente (in plaats van aan twee) leidt niet tot wezenlijke voordelen bij een eventuele inpoldering. Elders in deze nota wordt ingegaan op een vraag van de leden van de fractie van de SGP of uit het oogpunt van eenheid van beheer overwogen is het Markerwaardgebied bij één gemeente in te delen.

De leden van de fractie van de VVD vroegen verder welke kosten voor de gemeente Almere staan tegenover de verhoging met f 265 000 van de jaarlijkse algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

De omvang van de kosten die een gemeente maakt in verband met het IJsselmeerwater zal voor een groot deel samenhangen met het beleid dat een gemeentebestuur terzake wenst te voeren. Gedacht kan worden aan de kosten die samenhangen met de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), secretariaatskosten en kosten van educatie, voorlichting, overleg en beheer. Overigens maakt de gemeente Almere ook nu reeds kosten. Zij biedt namelijk secretariële ondersteuning aan het openbaar lichaam. Almere ontvangt van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat – door tussenkomst van de provincie Flevoland – een tegemoetkoming in deze kosten. Het gaat sinds 1990 om een bedrag van f 50 000. Door de opheffing van het openbaar lichaam komt de tegemoetkoming te vervallen.

Tenslotte vroegen dezelfde leden welke besparing wordt bereikt door opheffing van het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders.

De hiervoor genoemde tegemoetkoming aan de gemeente Almere komt te vervallen, waardoor f 50 000 vrijvalt op de begroting van Verkeer en Waterstaat. Verder treden bij het Rijk geen besparingen op.

De leden van de fractie van de SGP vroegen welke bezwaren gedeputeerde staten hebben geuit in hun briefwisseling met de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken.

De bezwaren waren voornamelijk gericht tegen de opheffing van het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders. Bij de inpoldering en landinrichting is het openbaar lichaam volgens gedeputeerde staten een doeltreffend bestuurlijk instrument gebleken. Verder merken zij op dat het goed functioneert. Indien in de toekomst tot de inpoldering van de Markerwaard zou worden besloten zou men volgens gedeputeerde staten veel baat van het openbaar lichaam kunnen hebben, gelet op de onafhankelijke positie ervan. Maar ook zonder een eventuele inpoldering kan volgens gedeputeerde staten het openbaar lichaam nuttig zijn om het watergebied zoveel mogelijk als een eenheid te behandelen. Bovendien wijzen zij erop dat, gelet op de onafhankelijkheid van de landdrost, het openbaar lichaam bijdraagt tot het oplossen van bestuurlijke problemen. In de briefwisseling wordt door gedeputeerde staten tenslotte opgemerkt dat de verandering van de huidige situatie belemmeringen zal opleveren bij een eventuele inpoldering.

Volgens dezelfde leden zijn er een of meer hoorzittingen georganiseerd. Zij vroegen welke bezwaren daar naar voren zijn gebracht en waarom daar geen aandacht aan wordt geschonken in de toelichting.

Behalve het gevoerde bestuurlijk overleg hebben geen hoorzittingen plaatsgevonden. De terinzagelegging van het ontwerp-herindelingsplan leverde geen reacties op.

Dezelfde leden vroegen vervolgens of de gemeenten Almere en Lelystad daadwerkelijk de bereidheid hebben getoond het beheer van het water op zich te nemen en of de gemeenten daar voldoende belangstelling en mogelijkheden voor hebben en of de financiële vergoeding voor Lelystad wat dit betreft wel realistisch is.

De gemeenten Almere en Lelystad hebben aangegeven het geen goede zaak te vinden dat het openbaar lichaam wordt opgeheven en dat het Markermeer gemeentelijk wordt ingedeeld. De gemeenten hebben echter tevens – evenals gedeputeerde staten – geconcludeerd dat het de voorkeur verdient om, wanneer opheffing van het openbaar lichaam onvermijdelijk is, een deel van het Markermeer toe te delen aan Almere en een deel aan Lelystad. Hoewel het in de ogen van beide gemeenten een second-best oplossing is, is er geen enkele aanleiding te twijfelen aan de bereidheid van de gemeenten om het beheer van het water (voor zover het de reguliere gemeentelijke taken betreft) op zich te nemen en dat met enthousiasme te doen. De gemeenten hebben daartoe voldoende bestuurlijke en financiële mogelijkheden.

De financiële mogelijkheden van Almere zijn reeds eerder in deze nota aan de orde gekomen in antwoord op vragen van de leden van de fractie van de VVD. Over de financiële mogelijkheden die Lelystad voor het in beheer nemen van het water heeft en het realiteitsgehalte van de financiële vergoeding wordt het volgende opgemerkt.

Bij de tegemoetkoming uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds blijft voor de maatstaf buitenwater het oppervlak aan buitenwater boven de 10 000 hectare buiten beschouwing. Omdat Lelystad nu al bijna 10 000 hectare buitenwater heeft, levert het extra wateroppervlak voor Lelystad dus nauwelijks een hogere algemene uitkering uit het Gemeentefonds op. Dit is realistisch, gelet op de argumentatie van het maximum van 10 000 hectare, namelijk dat de kosten verbonden aan de aanwezigheid van buitenwater ten dele een vast karakter hebben (zie de memorie van toelichting bij het voorstel van wet Financiële-Verhoudingswet 1984, kamerstukken II 1982/1983, 17 719, nr. 3, blz. 49).

Dezelfde leden vroegen verder of met de betrokkenen afspraken zijn gemaakt die voldoende garanties vormen voor de afronding en uitwerking van een basisplan ruimtelijke ordening voor het Markerwaardgebied.

Indien het onderhavige wetsvoorstel wordt aanvaard, zullen alle lopende procedures en ontwikkelingen dienen te worden overgedragen. Voor wat betreft de totstandkoming van een basisplan voor ruimtelijke ordening is hier nog niet op vooruitgelopen.

Dezelfde leden merken op dat in het algemeen moet worden gestreefd naar zo groot mogelijke eenheid van beheer. Zij vroegen of in dit verband niet overwogen is het Markerwaardgebied geheel bij één gemeente in te delen en waarom dat niet is gedaan.

Met de leden van de fractie van de SGP is het kabinet van mening dat in het algemeen moet worden gestreefd naar een zo groot mogelijke eenheid van beheer. Het beheer van het watersysteem Markermeer/IJsselmeer is dan ook in één hand, te weten bij Rijkswaterstaat. Overwogen is het Markerwaardgebied bij één gemeente onder te brengen, omdat het gebied op waterstaatkundig, scheepvaartkundig en waterkwaliteitsgebied een eenheid vormt. Met name zou het belangrijk zijn dat uitvoering van gezamenlijke taken op grote afstand van de kust doelmatig door één bestuursorgaan zou kunnen worden gerealiseerd. Voor indeling bij één gemeente is echter niet gekozen omdat deze geen recht doet aan de uitgangspunten van de regering voor gemeentelijke indeling van het Markermeer. Die uitgangspunten zijn:

a. de grenzen dienen een zodanig beloop te hebben dat de relatie van de betreffende gemeente met het Markermeer zoveel mogelijk tot uitdrukking komt;

b. de grenzen dienen aan te sluiten bij de grenzen op het land en een zo logisch en herkenbaar mogelijk beloop te hebben;

c. de grenzen dienen een zo gestrekt mogelijk beloop te hebben. Hierdoor wordt het mogelijk om, indien daaraan behoefte bestaat, de grenzen op eenvoudige wijze te markeren.

Bovendien is het in de praktijk gebruikelijk dat watersystemen bij diverse gemeenten zijn ingedeeld. Hoewel daardoor soms afstemming nodig zal zijn, levert zo'n constructie geen onoverkomelijke problemen op.

Tenslotte vroegen de leden van de fractie van de SGP wat de consequentie is van de opheffing van het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders voor de samenstelling van de Stuurgroep IJsselmeer/Markermeer en of Lelystad en Almere daar nu lid van worden.

Zoals bovenvermeld zullen bij aanvaarding van het onderhavige wetsvoorstel alle lopende procedures en ontwikkelingen dienen te worden overgedragen. Voor wat betreft het verder functioneren en de samenstelling van de Stuurgroep IJsselmeer/Markermeer zijn nog geen voornemens uitgesproken dan wel afspraken gemaakt.

Nota van wijziging

Bij deze nota naar aanleiding van het verslag is een nota van wijziging gevoegd. De wijzigingen zijn vereist ingevolge de artikelen 56, vierde lid, en 107c, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs. Op grond hiervan moet, indien op basis van artikel 283 van de Gemeentewet bij wet een gemeentelijke herindeling tot stand komt, bij die wet een nieuwe stichtings- en opheffingsnorm worden vastgesteld. Deze nieuwe normen treden met ingang van de datum van herindeling in de plaats van de huidige normen die krachtens de Wet op het basisonderwijs zijn vastgesteld. De normen zijn gebaseerd op het aantal 4- tot en met 11-jarigen per vierkante kilometer, de zgn. leerlingdichtheid. Gelet op het feit dat aan de gemeente Lelystad behalve water ook een deel van de Markerdijk wordt toegevoegd zijn alleen voor deze gemeente nieuwe normen berekend. De berekening leidt ertoe dat de stichtingsnorm ongewijzigd blijft en dat de opheffingsnorm slechts met één leerling wordt verhoogd.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

Naar boven