Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23795 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23795 nr. 5 |
Ontvangen 27 januari 1995
Met genoegen heb ik ervan kennis genomen, dat alle fracties die een bijdrage hebben geleverd aan het verslag zich met de doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel, te weten vereenvoudiging van de onderhoudsvoorwaarden voor het recht op kinderbijslag, kunnen verenigen. De vragen van de fracties betreffen naast een aantal algemene punten vooral de concrete regeling van de vereenvoudiging, zoals deze zal worden uitgewerkt in de algemene maatregel van bestuur (amvb).
Tweevoudige kinderbijslag uitwonende gehandicapte kinderen
De leden van de PvdA-fractie stellen, dat thans voor het recht op tweevoudige kinderbijslag als voorwaarde geldt een onderhoudsbijdrage van de ouders van f 1456,- per kwartaal. Dat bedrag wordt, zo stellen zij, verhoogd tot f 1911,- per kwartaal. Gevraagd wordt naar de reden van deze verhoging. In antwoord hierop wil ik allereerst melden, dat de onderhoudsvoorwaarde van f 1456,- per kwartaal voor tweevoudige kinderbijslag nu alleen geldt voor een specifieke groep, te weten uitwonende gehandicapte kinderen. Ten aanzien van alle andere uitwonende kinderen geldt als voorwaarde voor het recht op tweevoudige kinderbijslag dat zij «grotendeels», dat wil zeggen voor meer dan de helft, door de verzekerde worden onderhouden. Deze onderhoudsvoorwaarde is niet uitgedrukt in een concreet bedrag. Derhalve kan dan ook niet gesteld worden dat deze onderhoudsvoorwaarde wordt verhoogd. Het feit dat de onderhoudsvoorwaarde voor het recht op tweevoudige kinderbijslag voor gehandicapte kinderen wordt verhoogd is een gevolg van de voorgestelde vereenvoudiging. Deze voorgestelde vereenvoudiging bevat twee elementen. Ten eerste worden per categorie kinderen de onderhoudsvoorwaarden gelijk geformuleerd. Ten tweede vindt de toets op het onderhoud niet meer plaats op de onderhoudsbijdrage van de verzekerde, maar op de toegestane inkomsten van het kind. Hieraan ligt de vooronderstelling ten grondslag dat het kind wordt onderhouden door de verzekerde, indien het studerend is of werkloos en daardoor niet in het eigen onderhoud kan voorzien. Het onderhoud door de verzekerde is, indien het kind niet over (voldoende) eigen inkomsten beschikt, derhalve vanzelfsprekend. Ten aanzien van een aantal groepen kinderen is een onderhoudsbijdrage van de verzekerde echter niet vanzelfsprekend, omdat ook door een ander dan de verzekerde een bijdrage aan het onderhoud van het kind wordt geleverd. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan kinderen die in een inrichting verblijven, of kinderen van gescheiden ouders die bij één partner wonen, maar door beide partners worden onderhouden. Indien ten aanzien van deze kinderen slechts bezien zou worden of het kind eigen inkomsten heeft, zou kinderbijslag kunnen worden betaald zonder dat de verzekerde een daadwerkelijke (voldoende) bijdrage heeft geleverd. Om dat te voorkomen, wordt in deze situatie niet alleen getoetst op het inkomen van het kind, maar dient de verzekerde een concrete onderhoudsbijdrage te leveren. Deze is voor een uitwonend kind, zie hiervoor tabel 3 van de memorie van toelichtinggesteld op f 1911,- per kwartaal. Voor ouders van een gehandicapt kind, dat in een inrichting verblijft, komt dit inderdaad neer op een verhoging van de onderhoudsvoorwaarde. Ook voor andere kinderen kan overigens een verhoging van de onderhoudswaarde optreden (zie hierna). Om te voorkomen dat ouders van gehandicapte kinderen plotseling geconfonteerd worden met deze hogere onderhoudsvoorwaarde, zal de nieuwe regeling alleen gelden voor ouders van een gehandicapt kind dat na de inwerkingtreding van de wet uitwonend wordt. Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie naar de budgettaire gevolgen van het gelijkblijven van de huidige grens voor uitwonende gehandicapte kinderen kan ik mededelen dat deze naar verwachting gering zijn. Uit statistieken van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die zijn gebaseerd op een steekproef van 2% uit het AKW-bestand, kan worden berekend dat in 1993 voor circa1900 gehandicapte uitwonende kinderen enkelvoudige kinderbijslag werd verstrekt. Voor circa 2900 gehandicapte uitwonende kinderen werd tweevoudige kinderbijslag verstrekt. Het is niet bekend in welke mate de AKW-gerechtigden uit deze laatste groep na de wetswijziging geen recht meer zullen hebben op tweevoudige kinderbijslag, aangezien geen gegevens voorhanden zijn van de feitelijk verstrekte onderhoudsbijdragen.
Overigens hecht ik er aan hierbij op te merken dat de onderhoudsvoorwaarden ten aanzien van uitwonende gehandicapte kinderen niet om budgettaire redenen op deze hoogte zijn vastgesteld, maar om inhoudelijke redenen. In de voorgestelde regeling is er geen reden meer om een onderscheid aan te brengen tussen de onderhoudsvoorwaarden voor gehandicapte uitwonende kinderen en die voor niet-gehandicapte kinderen. Dit onderscheid zou naar mijn mening leiden tot ongelijke behandeling. Op de hoogte van f 1911,- als zodanig kom ik aanstonds nog terug.
De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting op de in tabel 3 in de bijlage bij het wetsvoorstel genoemde bedragen.
In het eerste (bovenste) vak van de tabel worden de bedragen van de onderhoudskosten van het kind gegeven plus het collegegeldbedrag. Deze tezamen vormt het totale forfaitaire bedrag aan onderhoudskosten. De jaarbedragen zijn hierbij, in verband met de kwartaalsystematiek van de AKW, omgezet in kwartaalbedragen. In de vakken daaronder worden achtereenvolgens de bedragen genoemd die horen bij het recht op enkelvoudige-, tweevoudige- en drievoudige kinderbijslag en de daarbij toegestane inkomsten. De bedragen die zijn gesteld als onderhoudsvoorwaarden zijn afgeleid van de huidige onderhoudsvoorwaarden. Dit betekent dat «in belangrijke mate» hetzelfde is gebleven, «grotendeels» is gesteld op 50% plus een gulden van het forfaitaire onderhoudskostenbedrag en nagenoeg geheel is gesteld op 90% van dat bedrag. Zo is in de tabel af te lezen wanneer voor een thuiswonend kind recht op kinderbijslag bestaat: indien het kind niet meer dan f 2169,- aan eigen inkomsten heeft, worden de onderhoudskosten met dat bedrag verminderd. Immers, volgens de wet worden die geacht te zijn aangewend voor het eigen onderhoud. Vervolgens ontstaat ruimte voor een onderhoudsbijdrage van de verzekerde van f 728, waardoor er recht op één keer kinderbijslag bestaat. Voor een uitwonend kind bestaat alleen dan recht op drievoudige kinderbijslag indien het kind niet meer dan f 382,- aan eigen inkomsten heeft. Indien het kind meer inkomsten zou hebben, zou de ruimte voor een onderhoudsbijdrage van de verzekerde worden ingeperkt. Gaat het in deze situatie om een kind waarbij ook sprake is van onderhoud door een derde, dan dient de verzekerde een concrete onderhoudsbijdrage te leveren van f 3438,-.
In antwoord op de vraag van de leden van de VVD en D66 waarom niet van de huidige gemaximeerde onderhoudskosten wordt uitgegaan, maar van 90% daarvan, deel ik het volgende mede. De bedragen genoemd bij onderhoudskosten zijn afgeleid van de thans geldende gemaximeerde bedragen aan onderhoudskosten. Deze zijn op jaarbasis vastgesteld op f 10 600,- voor een thuiswonend kind en op f 14 700,- voor een uitwonend kind. Van deze bedragen is 90% genomen, zijnde f 9 540,- respectievelijk f 13 230,-. Hiervoor is de volgende reden. Het huidige bedrag bevat een maximum dat aan onderhoudskosten in aanmerking wordt genomen. Dat betekent niet dat bij alle kinderen dit maximum daadwerkelijk hoeft te worden bereikt. In de huidige situatie wordt per individueel geval vastgesteld wat de onderhoudskosten zijn. In de nieuwe situatie gaat het om een bedrag waarvan de minimale onderhoudsbijdrage wordt afgeleid. Ten aanzien van kinderen aan wie nu minder dan het genoemde bedrag wordt besteed zal sprake zijn van verlies van kinderbijslagrechten. Het kabinet is zich er van bewust dat de hoogte van elk bedrag enigszins arbitrair is en wil daarom hierbij de toezegging doen na twee jaar te evalueren in hoeverre de hoogte van de nu voorgestelde bedragen een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van c.q. het vervallen van kinderbijslagrechten.
In antwoord op de vraag van de leden van D66 naar de hoogte van het collegegeld, kan ik melden dat bij de vaststelling van de algemene maatregel van bestuur (amvb) uitgegaan zal worden van de hoogte van het collegegeld zoals het op 1 oktober 1995 wordt vastgesteld. Op de vraag van deze leden waarom ten aanzien van thuiswonende kinderen geen onderhoudseis voor (nagenoeg) geheel onderhoud is gesteld, wil ik er op wijzen dat voor thuiswonende kinderen geen recht op drievoudige kinderbijslag bestaat.
In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie, hoe de f 1 600,- regeling zich verhoudt tot dit wetsvoorstel, kan ik melden, dat deze vrijlatingsregeling van inkomsten uit vakantiewerk gehandhaafd blijft. Alleen met de inkomsten boven het vrijgestelde bedrag wordt rekening gehouden bij de bepaling of een kind niet meer verdient dan het vastgestelde maximumbedrag aan inkomsten.
De leden van de fractie van de VVD vragen om een korte maar duidelijke schets van de instrumenten die de uitvoerders tot hun beschikking hebben om vast te stellen of een kind studeert, werkloos is of gehandicapt en om de bijverdiensten van een kind te controleren.
Met betrekking tot deze instrumenten merk ik op, dat in de nieuwe situatie de SVB over dezelfde instrumenten zal kunnen beschikken als in de huidige situatie. De SVB oefent op de volgende wijze controle uit.
Ten behoeve van het recht op kinderbijslag voor een studerend kind dient een door de onderwijsinstelling ingevulde verklaring te worden overlegd. Dit gebeurt wanneer een kind de leeftijd van 16 jaar bereikt, of wanneer voor het kind voor het eerst kinderbijslag wordt aangevraagd en daarna jaarlijks aan het begin van het schooljaar.
Ten behoeve van een werkloos kind geldt een bewijs van inschrijving bij het arbeidsbureau. Een gehandicapt kind wordt vooraf gekeurd door de Gemeenschappelijke Medische Dienst, tenzij het verblijft in een AWBZ-inrichting. In het laatste geval kan worden volstaan met een medische verklaring.
Ten aanzien van de controle op de inkomsten van het kind geldt het volgende. Allereerst zal worden uitgegaan van de inlichtingen die de verzekerde zelf verstrekt aan de hand van bijvoorbeeld loonopgaves. Ten behoeve van een doelmatige controle kan de SVB controlevoorschriften vaststellen die ook op straffe van een sanctie door de verzekerde moeten worden opgevolgd. Deze controlevoorschriften zijn door de SVB vastgesteld en voorgelegd aan de Sociale Verzekeringsraad. Naar verwachting zullen deze controlevoorschriften en de daaraan verbonden sancties in de loop van 1995 in werking treden. De SVB verifieert het feit of het kind inkomsten heeft niet bij de Belastingdienst. Daarbij moet het volgende worden bedacht. Het komt regelmatig voor dat kinderen in deze leeftijdscategorie inkomsten hebben uit kleine dienstbetrekkingen en uit vakantiewerk. Gelet op de hoogte van de toegestane inkomsten, alsmede gelet op de vrijstellingsregeling voor inkomsten uit vakantiewerk zal het dus veelvuldig voorkomen dat er sprake is van legale samenloop. Een systematische matching met de gegevens van de Belastingdienst is hierbij niet doelmatig. Dit laat onverlet dat de mogelijkheid tot gegevensuitwisseling voorhanden is. De SVB overweegt om volgend jaar een pilotonderzoek te verrichten naar het nut van verificatie bij de Belastingdienst.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de mening van de regering over de opvatting van het VNO. Deze organisatie is van oordeel dat de consequentie van het huidige wetsvoorstel kan zijn, dat ouders kinderbijslag kunnen ontvangen zonder dat zij enige bijdrage in het onderhoud van het kind leveren. Ik wil hierover het volgende opmerken. Er zijn met betrekking tot het onderhoud van een kind twee mogelijkheden:
a. het onderhoud van het kind komt voor rekening van de verzekerde, of
b. het kind onderhoudt zichzelf door middel van eigen inkomsten dan wel het kind wordt door een ander onderhouden.
De situatie vermeld bij a behoeft geen toelichting. Het VNO doelt, naar ik aanneem, op een situatie bij b. Hier valt het volgende over te vermelden. De verzekerde is verplicht het te melden wanneer een kind inkomsten heeft of wordt onderhouden door een derde. In die situatie zijn de inkomsten of bijdragen van invloed op de hoogte van de kinderbijslag. Indien deze inkomsten niet worden opgegeven, zou er inderdaad sprake zijn van ten onrechte ontvangen kinderbijslag. De vraag is echter, of deze situatie onstaat door dit wetsvoorstel. Immers, in de huidige situatie kan het onder b gestelde zich in precies dezelfde mate voordoen.
Overigens voeg ik hierbij toe dat niet alleen een toets op het inkomen bepalend is voor het recht op kinderbijslag. Als algemene voorwaarde voor het recht op kinderbijslag voor de groep kinderen van 16 en 17 jaar geldt dat het kind studeert, werkloos is of gehandicapt. Deze algemene voorwaarden staan eveneens in de weg dat het kind door middel van eigen inkomen in zijn eigen onderhoud voorziet. Mede gezien de wettelijke onderhoudsplicht van de ouders, is het mijns inziens acceptabel als fictie te nemen om in de situatie dat het kind geen dan wel weinig inkomsten heeft, het kind door de ouders wordt onderhouden. Derhalve lijkt me de conclusie van het VNO te snel getrokken.
De leden van de VVD-fractie willen voorts weten wat de consequenties van het onderhavige wetsvoorstel zijn voor de aanvrager wiens kind in het land van herkomst woonachtig is. Indien het gaat om een verzekerde, waarvan het kind verblijft bij de partner in het buitenland, waarmee de verzekerde een gezin vormt, wordt het kind geacht te behoren tot het huishouden van de verzekerde. Totdat het kind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt behoeft dan ook niet voldaan te worden aan een onderhoudsvoorwaarde. Ten aanzien van andere kinderen die in het buitenland woonachtig zijn, althans niet in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap, in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in een verdragsland waarbij voor de toepassing van het recht op kinderbijslag wonen aldaar gelijk moet worden gesteld met wonen in Nederland, geldt dat te verzekerde een concrete onderhoudsbijdrage dient te leveren om voor kinderbijslag in aanmerking te komen.
Er bestaat een mogelijkheid dat in een aantal gevallen kinderbijslag zal worden toegekend waar dat voorheen niet gebeurde. Hierbij valt te denken aan de situatie dat momenteel de verzekerde niet aan de onderhoudsvoorwaarde voldoet, terwijl het kind geen of nauwelijks inkomsten heeft. Op grond van de nieuwe regeling zal dan recht op kinderbijslag bestaan. Hoewel het wegens een handhavingsprobleem als dit, wenselijker zou zijn geweest een uniforme regeling te treffen voor alle kinderen die buiten Nederland verblijven, moet vanwege internationale verplichtingen een uitzondering gemaakt worden voor kinderen die in een van vorenbedoelde Staten woonachtig zijn. Overigens is nog gedachtenvorming gaande over de manier waarop de wederzijdse bijstand met betrekking tot controle in de verdragslanden kan worden uitgebreid.
Wijziging oorspronkelijke voornemen
Verder vragen de leden van deze fractie naar een verduidelijking van de passage «Gebleken is dat het beëindigen van het recht op kinderbijslag op grond van de onderhoudseis vrijwel altijd het gevolg is van het aangaan van een leerovereenkomst van het kind». De achtergrond van deze passage is de volgende. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is aangegeven, dat het kabinet is teruggekomen van het oorspronkelijke voornemen om het verzorgingsbeginsel tot thuiswonende 16- en 17-jarigen uit te breiden. Deze uitbreiding van het verzorgingsbeginsel had het aantonen van een ouderlijke bijdrage in het onderhoud van het kind overbodig gemaakt. Ook de hoogte van het inkomen van het kind was bij dit oorspronkelijke voornemen niet relevant. Later is mij echter gebleken, dat tot de categorie 16- en 17-jarige thuiswonende kinderen een aanzienlijk gedeelte behoort, dat vanwege het aangaan van een leer-werkovereenkomst substantiële inkomsten geniet. Hierdoor kunnen de ouders veelal niet (meer) voldoen aan de onderhoudsvoorwaarde, waardoor geen recht op kinderbijslag bestaat. Zou de regering vast hebben gehouden aan het aanvankelijke voornemen dan zou in al deze gevallen gewoon recht op kinderbijslag bestaan, hetgeen een ongewenste situatie met zich zou meebrengen.
De leden van de fractie van de VVD zijn teleurgesteld over het geraamde besparingsbedrag op de uitvoeringskosten (minder dan f 0,4 mln.). Hierover stellen de leden van de VVD-fractie de vraag hoeveel minder dan f 0,4 mln door dit wetsontwerp wordt bespaard. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was sprake van een besparing op de uitvoeringskosten van f 0,4 mln. Deze besparing is berekend door de SVB. Het verschil tussen het oorspronkelijke en het huidige wetsvoorstel is gelegen in het handhaven van de onderhoudsvoorwaarde voor thuiswonende 16- en 17-jarige kinderen. Door het handhaven van deze voorwaarde levert het wetsvoorstel een geringere besparing op dan aanvankelijk geraamd. Hoeveel minder valt niet exact aan te geven. Per saldo blijft er echter sprake van een besparing. Hierbij wil ik nogmaals de kanttekening maken dat het doel van het wetsvoorstel niet is gelegen in het bereiken van een besparing op de kinderbijslaggelden. De besparing is een bijkomend effect van het voorstel. Het doel is nadrukkelijk gelegen in een vergroting van de inzichtelijkheid en verbetering van de handhaafbaarheid.
De leden van de D66-fractie vragen of in de nieuwe situatie – door de verlaging van de maximale onderhoudskosten – niet veel vaker sprake zal zijn van het vervallen van het recht op kinderbijslag, dan wel een verlies van meervoudige kinderbijslag. Naar aanleiding hiervan merk ik op dat een dergelijk effect alleen kan optreden in die gevallen waarvan het huidige niveau van de onderhoudskosten ligt boven het maximale bedrag aan onderhoudskosten, waarvan in de nieuwe situatie zal worden uitgegaan en waarbij tegelijkertijd sprake moet zijn van hoge inkomsten van het kind. In de memorie van toelichting is hiervan in tabel 2 een voorbeeld gegeven. Exacte gegevens over de effecten van de voorstellen zijn niet voorhanden. Ik wil hierbij verwijzen naar de eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag toegezegde evaluatie.
Consequenties algemene maatregel van bestuur
De leden van de GPV-fractie vragen of de bedragen die in de amvb zullen worden vastgelegd, worden geïndexeerd. Deze vraag kan ik bevestigend beantwoorden. In de amvb zal geregeld worden dat indexering van de hierin opgenomen bedragen bij ministeriële regeling kan plaatsvinden.
De leden van de GPV-fractie vragen verder of een consequentie van de voorgestelde systematiek niet is, dat reeds bij geringe overschrijding van het maximum voor de eigen inkomsten het recht op kinderbijslag vervalt. Dit is inderdaad mogelijk. Maar dat is altijd verbonden aan het stellen van een concrete grens. Bovendien kan het in de huidige situatie ook al voorkomen. Het verschil met de huidige situatie is echter, dat in de nieuwe situatie het een kinderbijslaggerechtigde in één oogopslag duidelijk kan zijn wat zijn kind mag verdienen, zonder dat dit van invloed is op het recht op kinderbijslag. Die duidelijkheid biedt de huidige systematiek niet. De schokeffecten waar de leden van de GPV-fractie over spreken, zullen naar verwachting in de nieuwe situatie niet vaker optreden dan in de huidige situatie. Eerder zal er sprake zijn van een geringer schokeffect, omdat de nieuwe regeling voor de kinderbijslaggerechtigde doorzichtiger is en deze dus zelf kan inschatten wanneer (bij welk bedrag aan inkomsten van zijn kind) het kinderbijslagrecht gevaar loopt.
Een ander onderwerp waar de leden van de GPV-fractie een vraag over stellen betreft de vaststelling van het inkomen van het kind. De leden van de fractie wijzen erop dat vaak pas achteraf zal kunnen worden vastgesteld wat het totaal aan eigen inkomsten van het kind is geweest en of de toekenning van kinderbijslag over een kwartaal juist is geweest. De leden vragen hoe groot de extra administratieve belasting van een dergelijke vaststelling achteraf is en hoe groot de kans wordt ingeschat dat alsnog in een groot aantal gevallen tot terugvordering van uitbetaalde kinderbijslag zal moeten worden overgegaan. Ten aanzien van de vaststelling van de inkomsten van een kind zal de nieuwe regeling geen wijziging in het beleid van de SVB, en daarmee ook geen extra administratieve belasting, met zich meebrengen.
De nieuwe regeling biedt geen aanleiding de controle te intensiveren. Het aantal gevallen waarin tot terugvordering moet worden overgegaan vanwege achteraf vastgestelde te hoge inkomsten en daardoor ten onrechte verstrekt kinderbijslag zal naar verwachting niet toenemen met de voorgestelde regeling.
Tweevoudige kinderbijslag thuiswonende gehandicapte kinderen
Voor wat betreft de vraag van de leden van de GPV-fractie met betrekking tot de toekenning van tweevoudige kinderbijslag ten aanzien van thuiswonende gehandicapte kinderen, wijs ik op de separaat toegezonden brief waarin uiteen wordt gezet waarom ik afzie van het treffen van een specifieke regeling in de kinderbijslag.
De laatste vraag van de leden van de GPV-fractie betreft de maandelijkse uitbetaling van kinderbijslag. De leden vragen of de mogelijkheid van introductie van maandelijkse betalingen bij de kasschuif van eind 1993 over het hoofd is gezien en of in de nabije toekomst de maandelijkse betaling van kinderbijslag overwogen kan worden. Naar aanleiding hiervan kan ik u melden, dat ten tijde van de discussie omtrent de invoering van het mutatiesysteem de betalingsfrequentie nadrukkelijk aan de orde is geweest. De vraag was of niet overgestapt moest worden van een driemaandelijkse betaling op een maandelijkse betaling. Als voordeel van een maandbetaling werd genoemd de nauwere aansluiting bij de regelmatige uitgaven die ouders doen voor hun kinderen. Door een extern bureau heeft toenmalig staatssecretaris mevrouw Ter Veld destijds laten onderzoeken hoe de ontvangers van kinderbijslag hier tegenover stonden. De resultaten van dit onderzoek zijn bij brief van 14 mei 1991 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden. Uit het onderzoek kwam naar voren, dat 64% van de kinderbijslagontvangers voorkeur heeft voor betaling van de kinderbijslag per kwartaal. Slechts 22% toonde zich voorstander van maandelijkse betalingen. Nadeel van maandelijkse betalingen is namelijk, dat het zogenaamde spaarpoteffect van de kinderbijslag, waardoor ouders in de lagere inkomensklassen relatief gemakkelijk in staat worden gesteld grote uitgaven voor hun kinderen te doen, verloren gaat. Daarnaast leiden maandelijkse betalingen tot een grotere druk op de uitvoeringsorganisatie. Deze onderzoeksresultaten gaven staatssecretaris Ter Veld geen aanleiding de AKW op dit punt te wijzigen. Ik heb geen reden te veronderstellen dat de onderzoeksresultaten bij een nu verricht onderzoek anders zouden zijn en zie dan ook geen aanleiding om over te gaan tot een systeem van maandelijkse betalingen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23795-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.