Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23778 nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23778 nr. 9 |
Ontvangen 16 maart 1995
In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 1.1.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In onderdeel a wordt «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
2. Na onderdeel d wordt een onderdeel d1 ingevoegd luidend:
d1. exameninstelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.6.1;.
3. Na onderdeel m wordt een onderdeel m1 ingevoegd, luidend:
m1. externe legitimering: de externe legitimering, bedoeld in artikel 7.4.4;.
4. In onderdeel t wordt na onderdeel 3 een onderdeel 3a ingevoegd, luidend:
3a. wat een exameninstelling betreft: het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat;.
5. Onderdeel t. 5 vervalt, onder vervanging van de puntkomma achter onderdeel t.4 door een punt.
In artikel 1.1.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Na onderdeel c wordt een onderdeel c1 ingevoegd, luidend:
c1. de exameninstellingen, bedoeld in artikel 1.6.1,.
2. Onderdeel g vervalt, onder verlettering van onderdeel h tot onderdeel g en onder toevoeging van het woord «en» aan onderdeel f.
In artikel 1.1.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste en tweede lid wordt na «6.3.1 tot en met 6.3.4» ingevoegd: , met uitzondering van de artikelen 6.4.1, 6.4.2 en 6.4.3.
2. In het eerste en tweede lid wordt na «hoofdstuk 7» ingevoegd: , met uitzondering van artikel 7.4.9a en met uitzondering van titel 6.
In artikel 1.3.6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De tweede volzin van het eerste lid wordt vervangen door: Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de in de eerste volzin bedoelde beoordeling geschiedt met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen.
2. Het tweede en vierde lid vervallen, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
3. In het tot tweede lid vernummerde derde lid wordt na «methodes van kwaliteitsbeoordeling,» ingevoegd: de inrichting van de in het eerste lid bedoelde kwaliteitsbeoordeling met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen,.
In artikel 1.4.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «artikel 1.3.1» ingevoegd: , of van een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1,.
2. Toegevoegd wordt een vijfde lid, luidend:
5. Voor zover ten aanzien van een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 toepassing is gegeven aan het eerste lid, wordt die instelling voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een niet uit 's Rijks kas bekostigde instelling.
In artikel 1.5.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma toegevoegd: en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband.
2. Toegevoegd worden een vierde en vijfde lid, luidend:
4. Landelijke organen dragen zorg voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen. Landelijke organen zijn voorts belast met een regelmatige beoordeling van die bedrijven en organisaties.
5. Landelijke organen hebben mede tot taak het verzorgen van externe legitimering.
Titel 6 van hoofdstuk 1 wordt vervangen door:
TITEL 6. DE EXAMENINSTELLINGEN
Artikel 1.6.1. Exameninstellingen
1. Onze Minister beslist op aanvraag van het bevoegd gezag van een exameninstelling, dat de exameninstelling de externe legitimering met betrekking tot een beroepsopleiding kan verzorgen.
2. Onze Minister willigt een aanvraag als bedoeld in het eerste lid uitsluitend in, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. het bevoegd gezag toont aan dat de exameninstelling haar taken vervult onafhankelijk van de bij die taken betrokkenen buiten de exameninstelling,
b. het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van de externe legitimering, met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen,
c. het bevoegd gezag maakt om het andere jaar een verslag omtrent de kwaliteitszorg openbaar, ten aanzien van welk verslag artikel 1.3.6, tweede lid, van overeenkomstige toepassing is, en
d. het bevoegd gezag is aangesloten bij een commissie van beroep voor de externe examens als bedoeld in artikel 7.6.1.
2. Onze Minister beslist binnen drie maanden na ontvangst van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Indien de beschikking niet binnen drie maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
In artikel 1.7.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «, een landelijk orgaan en aan de landelijke ondersteuningsinstelling» vervangen door: en een landelijk orgaan.
2. In het eerste lid vervalt «respectievelijk een tegemoetkoming ontvangt».
3. In het vierde lid wordt «, het landelijk orgaan en de landelijke ondersteuningsinstelling» vervangen door: en het landelijk orgaan.
Artikel 2.1.3 vervalt.
Artikel 2.1.9 vervalt.
In artikel 2.2.2, derde lid, wordt «voor zover onderdeel vormend van» vervangen door: voor zover betrekking hebbend op.
Aan artikel 2.2.4, vierde lid, wordt toegevoegd: Deze voorschriften hebben in elk geval betrekking op aard, inrichting en wijze van verstrekking van gegevens met betrekking tot de deelnemers.
Aan artikel 2.2.8 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidend:
5. Bij de overgang van de eigendom van gebouwen of terreinen ingevolge het derde lid, vergoedt het Rijk, voor zover deze gebouwen of terreinen door de rechtspersoon uit eigen middelen zijn bekostigd en hiervoor geen rijksbijdrage werd verleend, een door Onze Minister te bepalen bedrag. Onze Minister stelt dit bedrag vast in verhouding tot de waarde in het economisch verkeer van die gebouwen en terreinen.
In artikel 2.3.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt de tweede volzin vervangen door:
De bijdrage wordt, binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen, berekend aan de hand van voor elke gemeente gelijkelijk geldende maatstaven, neergelegd in een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde berekeningswijze. De bijdrage kan bovendien uitsluitend ten behoeve van inburgering in de Nederlandse samenleving van bepaalde groepen van deelnemers met een niet-Nederlandse culturele achtergrond bestaan uit door Onze Minister, al dan niet op verzoek van het gemeentebestuur, onder door Onze Minister gestelde voorwaarden aan het gemeentebestuur toegekende middelen.
2. In het tweede lid wordt «desbetreffende gebieden» vervangen door: desbetreffende gemeenten.
In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt «de gezamenlijke gemeentebesturen, bedoeld in artikel 2.3.3,» vervangen door «de gemeentebesturen» en wordt «voor het desbetreffende gebied» vervangen door: voor de gemeente.
Artikel 2.3.3 vervalt.
In artikel 2.3.4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Bedragen die Onze Minister op grond van artikel 2.3.1 ten behoeve van de educatie aan een gemeente toekent, worden door het gemeentebestuur toegekend aan een of meer instellingen. De toekenning en beschikbaarstelling van de bedragen aan die instelling of instellingen berusten op een door het gemeentebestuur met het bevoegd gezag gesloten overeenkomst.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede onderscheidenlijk derde lid.
3. In het tot tweede lid vernummerde derde lid wordt in onderdeel f «de in het eerste lid bedoelde gezamenlijke gemeentebesturen» vervangen door: het gemeentebestuur.
Artikel 2.3.6 wordt vervangen door:
Artikel 2.3.6. Beleidsinformatie educatie
1. De in artikel 2.3.1 bedoelde gemeentebesturen en de instellingen dragen er zorg voor dat zij beschikken over geordende gegevens ten behoeve van het door Onze Minister te voeren beleid met betrekking tot de bekostiging van de educatie en verlenen desgevraagd medewerking aan door of namens Onze Minister uit te voeren onderzoek dat geheel of mede op deze gegevens is gebaseerd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze van beschikbaarstelling van de in het eerste lid bedoelde gegevens.
3. Bij de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens voorschriften vastgesteld over de wijze van ordening van de informatie en over de kengetallen waarover informatie beschikbaar is of wordt verstrekt, en kan worden bepaald dat Onze Minister een bijdrage in de kosten voor het verzamelen of verstrekken van deze gegevens is verschuldigd. Bij of krachtens de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan deze bijdrage worden vastgesteld.
4. De in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan 12 maanden na de datum van uitgifte het Staatsblad waarin zij is geplaatst.
Aan het opschrift van artikel 2.4.2 wordt toegevoegd: rijksbijdrage.
In artikel 2.4.10 wordt in het opschrift «bezwaren» vervangen door: bezwaring.
Titel 5 van hoofdstuk 2 vervalt.
In artikel 2.6.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het bevoegd gezag stelt jaarlijks een jaarrekening vast over het afgelopen jaar.
3. De eerste volzin van het tweede lid wordt vervangen door: In de jaarrekening legt het bevoegd gezag verantwoording af over het financiële beheer van de instelling voor zover het betreft de ingevolge deze wet uit 's Rijks kas ontvangen middelen.
4. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde onderscheidenlijk vijfde lid.
5. Het tot vijfde lid vernummerde zesde lid wordt vervangen door vijf nieuwe leden, luidend:
5. Het bevoegd gezag maakt de jaarrekening, vergezeld van de verklaring, bedoeld in het vierde lid, openbaar.
6. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het ten behoeve van Onze Minister beschikt over een overzichtelijke informatieverzameling van de financiële gegevens die op enigerlei wijze van belang zijn voor de berekeningswijze, bedoeld in de artikelen 2.2.2 en 2.2.12.
7. Het bevoegd gezag houdt per begrotingsjaar nauwkeurig boek van baten en lasten en draagt er zorg voor dat de baten en lasten nauwkeurig en herkenbaar zijn verwerkt in de in het zesde lid bedoelde informatieverzameling.
8. Het bevoegd gezag bewaart de informatieverzameling en de desbetreffende boeken en bescheiden, bedoeld in het zesde en zevende lid, gedurende een periode van ten minste 5 jaar.
9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld omtrent de wijze van beschikbaarstelling van de gegevens en de wijze van ordening daarvan.
Artikel 2.6.4 wordt vervangen door:
Het bevoegd gezag stelt jaarlijks een jaarverslag over het afgelopen jaar vast en maakt dit openbaar.
Artikel 2.6.5 wordt vervangen door:
Artikel 2.6.5. Beleidsinformatie beroepsonderwijs
1. De instellingen dragen er zorg voor dat zij beschikken over geordende gegevens ten behoeve van het door Onze Minister te voeren beleid met betrekking tot de bekostiging van het beroepsonderwijs en verlenen desgevraagd medewerking aan door of namens Onze Minister uit te voeren onderzoek dat geheel of mede op deze gegevens is gebaseerd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze van beschikbaarstelling van de in het eerste lid bedoelde gegevens.
3. Bij de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden tevens voorschriften vastgesteld over de wijze van ordening van de informatie en over de kengetallen waarover informatie beschikbaar is of wordt verstrekt, en kan worden bepaald dat Onze Minister een bijdrage in de kosten voor het verzamelen of verstrekken van deze gegevens is verschuldigd. Bij of krachtens de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan deze bijdrage worden vastgesteld.
4. De in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan 12 maanden na de datum van uitgifte het Staatsblad waarin zij is geplaatst.
In artikel 2.6.6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. «2.6.3, vijfde lid» wordt vervangen door: 2.6.3, vierde lid.
2. «inzage in administratie en boeken» wordt vervangen door: inzage in informatie en boeken.
In artikel 2.6.7 wordt «inzage in de administratie» vervangen door: inzage in de informatie.
In artikel 2.6.8, derde lid, wordt «2.6.3, vijfde lid» vervangen door: 2.6.3, vierde lid.
Paragraaf 3 van hoofdstuk 2, titel 6, vervalt.
In het opschrift van hoofdstuk 2, titel 7, en van artikel 2.7, wordt «school voor voorbereidend beroepsonderwijs» vervangen door: school voor voortgezet onderwijs.
In artikel 2.7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «school voor voorbereidend beroepsonderwijs» vervangen door: school voor voortgezet onderwijs.
2. In het tweede lid wordt voor «paragraaf 3» ingevoegd: titel 3,.
In artikel 3.1.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
2. In het derde lid, onder a, wordt «artikel 1.3.6, derde lid» vervangen door: artikel 1.3.6, tweede lid.
3. In het derde lid, onder c, wordt «artikel 2.3.6, derde lid» vervangen door: artikel 2.3.6, tweede lid, en 2.6.5, derde lid.
Titel 4 van hoofdstuk 3 vervalt.
Titel 4 van hoofdstuk 4 vervalt.
Aan artikel 4.5.2, derde lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:
Onze Minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
In artikel 5.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid, wordt «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
2. Toegevoegd wordt een derde lid, luidend:
3. Bij de uitoefening van het toezicht op opleidingen, gericht op een beroep waarvoor bij of krachtens de wet vereisten zijn gesteld op het gebied van kennis, inzicht, vaardigheden en in voorkomende gevallen beroepshoudingen, waarover degene die de opleiding voltooit, met het oog op het beroepsmatig functioneren dient te beschikken, pleegt de inspectie overleg met door Onze minister die het aangaat, aangewezen ambtenaren.
In artikel 5.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «de instellingen» ingevoegd: , op de werkzaamheden van de exameninstellingen.
2. In het eerste lid wordt het gedeelte na «artikel 1.3.6, eerste lid,» vervangen door: en bedoeld in artikel 1.6.1, tweede lid.
3. In het tweede lid wordt na «de instellingen» ingevoegd: , van de exameninstellingen.
In artikel 5.4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «de instellingen» ingevoegd: , de exameninstellingen.
2. In het tweede lid wordt na «de instellingen» ingevoegd «, van de exameninstellingen» en wordt na «de instelling,» ingevoegd: de exameninstelling,.
Aan artikel 6.1.2 wordt een lid toegevoegd, luidend:
5. Onze Minister kan aan de leden een tegemoetkoming toekennen.
In artikel 6.1.5, eerste lid, en in artikel 6.2.3, eerste lid, vervalt «in het licht van de uitkomsten van een onderzoek als bedoeld in artikel 1.3.6, vierde lid».
In hoofdstuk 6 wordt na titel 2 een titel 2a ingevoegd, luidend:
TITEL 2A. DE EXAMENINSTELLINGEN
Artikel 6.2a.1. Erkenning exameninstellingen
1. De aanvraag om toepassing van artikel 1.6.1 geldt mede als aanmelding voor registratie in het Centraal register. Het bevoegd gezag van een exameninstelling verschaft bij de aanmelding de gegevens waaruit blijkt dat de externe legitimering van voldoende kwaliteit is of zal zijn, en dat wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.6.1, tweede lid.
2. Indien Onze Minister de aanvraag om toepassing van artikel 1.6.1 inwilligt, registreert hij bij de eerstvolgende gelegenheid daartoe, de exameninstelling bij de desbetreffende opleiding in het Centraal register.
Artikel 6.2a.2. Beëindiging erkenning exameninstelling
1. Onze Minister kan aan een exameninstelling het recht, bedoeld in artikel 1.6.1, ten aanzien van een beroepsopleiding ontnemen indien:
a. gebleken is dat de kwaliteit van de externe legitimering onvoldoende is geweest, of
b. niet of niet meer voldaan wordt aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 1.6.1, tweede lid.
2. Een beschikking op grond van het eerste lid houdt in dat de exameninstelling niet langer gerechtigd is de externe legitimering van de beroepsopleiding te verzorgen en dat de registratie bij die opleiding in het Centraal register wordt beëindigd.
1. Voordat Onze Minister een beschikking neemt op grond van artikel 6.2a.2, eerste lid, onder a, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing op grond van zijn bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van de externe legitimering van de opleiding en doet hij daarvan mededeling in het Centraal register.
2. Voordat Onze Minister een beschikking neemt op grond van artikel 6.2a.2, eerste lid, onder b, geeft hij aan het bevoegd gezag een waarschuwing, onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet zijn gegeven en desgewenst overleg met hem dienaangaande plaats kan vinden. De termijn waarbinnen aan de waarschuwing gevolg moet zijn gegeven bedraagt ten minste drie maanden.
In artikel 6.3.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het vierde lid wordt na «de instellingen» ingevoegd: en exameninstellingen.
2. In het vijfde lid na onderdeel f wordt onder verlettering van de onderdelen h en i tot i onderscheidenlijk j een nieuw onderdeel g ingevoegd, luidend:
g. de namen van de exameninstellingen die gerechtigd zijn tot het verzorgen van de externe legitimering,.
3. In het vijfde lid wordt het tot onderdeel h verletterde onderdeel g vervangen door:
g. de in artikel 5.3, derde lid, bedoelde samenvatting,.
4. In het vijfde lid wordt in het tot onderdeel i verletterde onderdeel h «onderscheidenlijk 6.2.3, eerste lid,» vervangen door: artikel 6.2.3, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 6.2a.3, eerste lid,.
In artikel 6.3.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan het opschrift wordt toegevoegd: voor beroepsopleidingen.
2. In het eerste lid wordt «vijfde lid, onder b, e of f» vervangen door: vijfde lid, onder b, e, f of g.
3. In het tweede lid wordt «vijfde lid, onder a tot en met f» vervangen door: vijfde lid, onder a tot en met g.
4. In het derde lid wordt «Onze minister» vervangen door: Onze Minister.
5. In het vierde lid wordt «vijfde lid, onder c, d en f» vervangen door: vijfde lid, onder c, d, f en g.
6. In het vierde lid, onder b, wordt «een nieuwe opleiding» vervangen door: geen nieuwe opleiding.
7. In het zesde lid wordt «vijfde lid, onder b, e of f» vervangen door: vijfde lid, onder b, e, f of g.
8. In het zesde lid wordt «vijfde lid, onder a tot en met d en f» vervangen door: vijfde lid, onder a tot en met d, f en g.
In artikel 6.3.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan het opschrift wordt toegevoegd: van beroepsopleidingen.
2. De woorden «vijfde lid, onder a tot en met f» worden vervangen door: vijfde lid, onder a tot en met g.
Aan het opschrift van artikel 6.3.4 wordt toegevoegd: van beroepsopleidingen.
Aan hoofdstuk 6 wordt een titel 4 toegevoegd, luidend:
TITEL 4. DE REGISTRATIE VAN EXAMENINSTELLINGEN
Artikel 6.4.1. De registratieprocedure voor externe legitimering
1. Het bevoegd gezag van een exameninstelling meldt de deelkwalificaties ten aanzien waarvan dat bevoegd gezag voornemens is de externe legitimering te verzorgen, voor registratie aan.
2. Artikel 6.3.2, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6.4.2. Hernieuwde registratie van externe legitimering
Indien de aanmelding voor registratie van een exameninstelling betrekking heeft op externe legitimering ten aanzien waarvan Onze Minister toepassing heeft gegeven aan artikel 2.6.2, verschaft het bevoegd gezag in aanvulling op de krachtens artikel 6.4.1 te verstrekken gegevens, gegevens waaruit blijkt dat:
a. de externe legitimering van voldoende kwaliteit is, en
b. wordt voldaan aan hetgeen overigens bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van de externe legitimering.
Artikel 6.4.3. Beëindiging registratie exameninstelling
1. Onverminderd artikel 6.2a.2 beëindigt Onze Minister de registratie van een exameninstelling met betrekking tot een beroepsopleiding met ingang van het tijdstip waarop de externe legitimering niet meer plaatsvindt, indien het bevoegd gezag te kennen geeft dat de exameninstelling de desbetreffende externe legitimering niet langer zal verzorgen.
2. Artikel 6.3.4, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 7.1.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de tweede volzin van het tweede lid vervalt het woord «kunnen».
2. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Elke opleiding wordt afgesloten met een examen. Elke onderwijseenheid, onderscheidenlijk elk samenstel van onderwijseenheden dat leidt tot een deelkwalificatie als bedoeld in artikel 7.2.3, wordt afgesloten met een toets.
Artikel 7.2.2, vierde lid, eerste volzin, wordt vervangen door: Aan de in het eerste lid bedoelde opleidingen kunnen ten behoeve van individuele deelnemers aanvullende activiteiten worden toegevoegd ter bevordering van het met gunstig gevolg voltooien van de opleiding. Deze aanvullende activiteiten maken geen deel uit van de opleiding.
In artikel 7.2.4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «Onze Minister» ingevoegd: , in voorkomende gevallen in overeenstemming met Onze Minister wie het gezien de aard van de in artikel 7.2.6 bedoelde vereisten mede aangaat,.
2. In het eerste lid wordt de derde volzin vervangen door: In geval van een landelijk orgaan waarvan de samenstelling van het bestuur voldoet aan artikel 9.2.1, tweede lid, onder b, wordt het voorstel gedaan door de commissie onderwijs-bedrijfsleven. Van het voorstel maakt mede onderdeel uit een voorstel, ten aanzien van welke deelkwalificaties die verplicht zijn voor het behalen van het diploma van de desbetreffende beroepsopleiding sprake dient te zijn van externe legitimering, met dien verstande dat de externe legitimering de kleinst mogelijke meerderheid omvat van het totale aantal verplichte deelkwalificaties van die opleiding. Het landelijk orgaan, onderscheidenlijk de commissie onderwijs-bedrijfsleven, doet zijn onderscheidenlijk haar voorstel voor 1 juni.
3. In het tweede lid vervalt: in voorkomende gevallen.
4. Het derde tot en met vijfde lid worden vervangen door:
3. Bij het vaststellen van de eindtermen beslist Onze Minister of de opleiding wordt verzorgd in de beroepsopleidende leerweg of in de beroepsbegeleidende leerweg, dan wel kan worden verzorgd in beide leerwegen. Onze Minister beslist bij die gelegenheid tevens welke deelkwalificaties van de beroepsopleiding zijn onderworpen aan externe legitimering.
4. Het bevoegd gezag stelt de studieduur van de opleiding vast met inachtneming van de studielast. De studieduur kan verschillen voor onderscheiden deelnemers of groepen van deelnemers.
5. De studielast van elke opleiding wordt uitgedrukt in normatieve studiejaren. Een normatief studiejaar telt veertig weken van elk veertig uren studie, daaronder mede begrepen het onderricht in de praktijk. De studielast bedraagt voor de onderscheiden in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a tot en met f, bedoelde opleidingen het volgende aantal normatieve studiejaren of het volgende gedeelte daarvan:
a. ten minste een half jaar en ten hoogste 1 jaar,
b. ten minste 2 en ten hoogste 3 jaren,
c. ten minste 2 en ten hoogste 4 jaren,
d. ten minste 3 en ten hoogste 4 jaren,
e. ten minste 1 jaar en ten hoogste 2 jaren, en
f. ten minste 15 weken.
In artikel 7.2.5 wordt na «landelijke organen» ingevoegd: onderscheidenlijk commissies onderwijs-bedrijfsleven.
In artikel 7.2.8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «de in de artikelen 7.2.9 en 7.2.10 genoemde partijen» vervangen door: de in artikel 7.2.9 genoemde partijen.
2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «eindtermen die» vervangen door: eindtermen dat.
Artikel 7.2.9 wordt vervangen door:
Artikel 7.2.9. Totstandkoming praktijkovereenkomst; vervangende praktijkplaats
1. Het bevoegd gezag van de instelling draagt zorg voor de totstandkoming van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst. De overeenkomst wordt gesloten door de instelling, de deelnemer en het bedrijf dat of de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt. De overeenkomst wordt voor zover het de beroepsbegeleidende leerweg betreft, mede ondertekend door het bestuur van het desbetreffende landelijk orgaan, dat daarmee verklaart:
a. dat het een bedrijf of organisatie betreft met een gunstige beoordeling als bedoeld in artikel 7.2.11, en
b. dat de gronden voor deze gunstige beoordeling nog steeds aanwezig zijn.
2. Indien het bevoegd gezag en het betrokken landelijk orgaan na het sluiten van de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst vaststellen dat de praktijkplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekortschiet of ontbreekt, het bedrijf of de organisatie niet langer beschikt over een gunstige beoordeling als bedoeld in het eerste lid, of sprake is van andere omstandigheden die maken dat de beroepspraktijkvorming niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden, bevorderen het bevoegd gezag en het betrokken landelijk orgaan dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.
Artikel 7.2.10 vervalt.
Artikel 7.2.11 wordt vervangen door:
Artikel 7.2.11. Beoordeling van praktijkplaatsen
1. Het landelijk orgaan draagt zorg voor een regelmatige beoordeling van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijk verzorgen, aan de hand van daartoe door dat orgaan vastgestelde criteria. In geval van een landelijk orgaan waarvan de samenstelling van het bestuur voldoet aan artikel 9.2.1, tweede lid, onder b, worden deze criteria vastgesteld op voorstel van de commissie onderwijs-bedrijfsleven.
2. Het landelijk orgaan maakt de in het eerste lid bedoelde criteria bekend. Van deze bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
3. De landelijke organen dragen gezamenlijk zorg voor openbaarmaking van een overzicht van bedrijven en organisaties met een gunstige beoordeling op grond van het eerste lid.
4. Tot het verzorgen van de beroepspraktijkvorming voor een opleiding of groep van opleidingen zijn uitsluitend bevoegd de bedrijven en organisaties met een gunstige beoordeling op grond van het eerste lid.
Artikel 7.3.4, tweede lid, wordt vervangen door:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, de Onderwijsraad gehoord, voorschriften worden vastgesteld omtrent de voor het behalen van elk der diploma's voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, hoger algemeen voortgezet onderwijs of middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, of onderdelen daarvan, noodzakelijke vakken, en de cursusduur.
In artikel 7.4.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het bevoegd gezag van een instelling geeft de deelnemers de gelegenheid een examen af te leggen.
2. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Het examen van een beroepsopleiding is met gunstig gevolg afgelegd indien alle toetsen van die opleiding met gunstig gevolg zijn afgelegd, onverminderd artikel 7.4.3, eerste lid.
In artikel 7.4.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het examen van een beroepsopleiding is niet met gunstig gevolg afgelegd dan na een gunstige beoordeling als bedoeld in artikel 7.2.8, derde lid.
2. Het vierde lid vervalt.
Artikel 7.4.4 wordt vervangen door:
Artikel 7.4.4. Externe legitimering examens beroepsopleidingen
1. Het bevoegd gezag draagt zorg voor de externe legitimering van de daartoe op grond van artikel 7.2.4 aangewezen deelkwalificaties. Externe legitimering geschiedt door of vanwege exameninstellingen en houdt voorzieningen in die waarborgen dat de inhoud en het niveau van de examens ten minste zijn afgestemd op de eindtermen.
2. Indien in bijzondere gevallen, verband houdend met artikel 6.2a.2 of artikel 6.4.3, niet langer kan worden voorzien in externe legitimering, of ingeval voor een nieuwe in het Centraal register opgenomen opleiding de externe legitimering niet of nog niet volledig vorm heeft gekregen, bevordert Onze Minister dat de desbetreffende instelling of instellingen de in verband daarmee noodzakelijke voorzieningen treffen ten behoeve van de deelnemers.
Artikel 7.4.5 wordt vervangen door:
Artikel 7.4.5. Examencommissie en examinatoren
1. Het bevoegd gezag stelt, al dan niet in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen van andere instellingen, een examencommissie in ten behoeve van de organisatie en het afnemen van de examens voor elke door de instelling verzorgde opleiding of voor groepen van opleidingen.
2. Het bevoegd gezag benoemt de leden van de examencommissie uit de leden van het personeel van de instelling die met het verzorgen van onderwijs in die opleiding of opleidingen zijn belast, en wat de beroepspraktijkvorming betreft uit personen die met het verzorgen daarvan voor die opleiding of opleidingen zijn belast.
3. Ten behoeve van het afnemen van het examen wijst de examencommissie examinatoren aan. Als examinator kunnen slechts worden aangewezen leden van het personeel van de instelling of van het agrarisch innovatie- en praktijkcentrum die met het verzorgen van het desbetreffende onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid zijn belast en wat de beroepspraktijkvorming betreft uit personen die met het verzorgen van het desbetreffende onderricht zijn belast. Het bevoegd gezag kan in afwijking van de eerste volzin bepalen dat een of meer toetsen worden afgenomen door andere examinatoren dan bedoeld in die volzin.
4. Het eerste tot en met derde lid vinden geen toepassing voor zover dat voortvloeit uit de in artikel 7.4.4, eerste lid, bedoelde voorzieningen waaruit de externe legitimering bestaat.
De artikelen 7.4.6 tot en met 7.4.8 vervallen.
In artikel 7.4.9 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Voor de tekst wordt het cijfer «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid vervalt de zinsnede «, wat de beroepsbegeleidende leerweg betreft reiken de examencommissies gezamenlijk,».
3. Toegevoegd worden een tweede en derde lid, luidend:
2. Voor zover een examenonderdeel is afgenomen door een exameninstelling, wordt het in het eerste lid bedoelde certificaat uitgereikt door of vanwege die exameninstelling.
3. De in het eerste lid bedoelde bewijsstukken vermelden, voor zover zij betrekking hebben op een beroepsopleiding, de naam van het landelijk orgaan dat de in artikel 7.2.8 bedoelde overeenkomst mede heeft ondertekend.
Na artikel 7.4.9 wordt een artikel ingevoegd, luidend:
Artikel 7.4.9a. Internationale diplomawaardering
1. Onze Minister kan een rechtspersoon aanwijzen die tot taak heeft het desgevraagd, aan belanghebbenden of aan de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, verstrekken van op vergelijking van opleidingen berustende waarderingen of vergelijkingen:
a. van buitenlandse diploma's of certificaten als bedoeld in die wet alsmede van andere buitenlandse diploma's, met
b. de getuigschriften van overeenkomstige Nederlandse beroepsopleidingen.
2. Bij de vergelijkingen en waarderingen wordt zo mogelijk aangegeven tot soort in artikel 7.2.2, eerste lid, bedoelde beroepsopleiding de desbetreffende opleiding kan worden gerekend en met welke in het Centraal register vermelde beroepsopleiding die opleiding vergelijkbaar is of kan worden gelijkgesteld.
3. De vergelijking of waardering wordt slechts verstrekt:
a. op verzoek van de autoriteit, bedoeld in artikel 8 van de in het eerste lid genoemde wet, ten behoeve van aanvragen van EG-verklaringen als bedoeld in artikel 10 van die wet,
b. indien deze noodzakelijk is voor deelneming van personen met een buitenlandse beroepskwalificatie aan een Nederlandse beroepsopleiding, of
c. indien deze noodzakelijk is voor deelneming van personen met een buitenlandse beroepskwalificatie aan de Nederlandse arbeidsmarkt op een niveau dat overeenkomt met een in artikel 7.2.2 bedoeld niveau van beroepsuitoefening.
4. Onze Minister kan de rechtspersoon aanwijzingen geven met het oog op een doelmatige vervulling van de in het eerste lid genoemde taken.
5. Onze Minister stelt, onder door hem te bepalen voorwaarden, aan de rechtspersoon jaarlijks uit 's Rijks kas middelen ter beschikking ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid genoemde taken.
In artikel 7.4.10, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De aanhef van het eerste lid wordt vervangen door:
1. Het bevoegd gezag stelt voor elke door de instelling verzorgde opleiding een onderwijs- en examenregeling vast. De onderwijs- en examenregeling wordt vastgesteld voor 15 april voorafgaand aan het studiejaar en omvat ten minste:.
2. Het eerste lid, onderdeel e, wordt vervangen door:
e. de studieduur van de opleiding en van de daarvan deel uitmakende onderwijseenheden en deelkwalificaties, voor zover de studieduur op grond van artikel 7.2.4 is vastgesteld voor een groep of voor groepen van deelnemers,
e1. de opleidingstrajecten van een opleiding die voldoen aan de eisen van hoofdstuk II van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of van de regeling voor tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden tot 18 jaar,.
3. In onderdeel g van het eerste lid wordt na «het examen» telkens ingevoegd: of onderdelen daarvan.
4. Na onderdeel g van het eerste lid wordt een onderdeel g1 ingevoegd, luidend:
g1. de deelkwalificaties ten aanzien waarvan externe legitimering plaatsvindt, de exameninstelling die de externe legitimering verzorgt en de wijze waarop de externe legitimering plaatsvindt,.
5. In onderdeel h van het eerste lid wordt «artikel 7.4.3, vierde lid» vervangen door: artikel 7.4.3, derde lid.
6. In het tweede lid wordt «tijdens de toetsen en het examen» vervangen door: tijdens het afnemen van de toetsen, het examen of de examenonderdelen.
In artikel 7.5.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid vervallen «, onderscheidenlijk het landelijk orgaan voor zover het de beroepspraktijkvorming betreft,» en «onderscheidenlijk een of meer andere landelijke organen».
2. In het derde lid vervallen «onderscheidenlijk door het bestuur van het landelijk orgaan» en «of 7.4.6.».
In artikel 7.5.2, vijfde lid, vervalt «onderscheidenlijk het bestuur van het landelijk orgaan».
Titel 6 van hoofdstuk 7 wordt vervangen door:
TITEL 6. COMMISSIE VAN BEROEP VOOR DE EXTERNE EXAMENS
Artikel 7.6.1. Commissie van beroep voor de externe examens
1. Het bevoegd gezag van een exameninstelling stelt in samenwerking met een of meer bevoegde gezagsorganen van andere exameninstellingen een commissie van beroep voor de externe examens in. Beslissingen, genomen door of onder verantwoordelijkheid van de exameninstellingen met betrekking tot het afnemen van toetsen kunnen worden onderworpen aan het oordeel van de commissie van beroep.
2. De artikelen 7.5.1, tweede tot en met vierde lid, 7.5.2, 7.5.3 en 7.5.4 zijn van overeenkomstige toepassing.
Aan artikel 8.1.1, tweede lid, wordt toegevoegd: Tevens wordt bij de inschrijving vastgelegd of sprake is van inschrijving voor een opleidingstraject als bedoeld in artikel 7.4.10, eerste lid, onder e.1.
In artikel 8.1.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan het derde lid, onder a, wordt toegevoegd: alsmede de examenvoorzieningen,.
2. Toegevoegd wordt een zesde lid, luidend:
6. Definitieve verwijdering van een deelnemer waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere instelling, een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs , dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de deelnemer toe te laten. Indien aantoonbaar gedurende 8 weken zonder succes is gezocht naar een zodanige instelling of school waarnaar kan worden verwezen, kan in afwijking van de eerste volzin tot definitieve verwijdering worden overgegaan.
In artikel 8.1.5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het tweede lid wordt na «beschikbaar gestelde middelen» ingevoegd:
, daaronder voor de toepassing van dit artikel mede begrepen middelen ten behoeve van studiefinanciering en tegemoetkoming in de studiekosten,.
2. In het derde lid wordt het gedeelte «kan Onze Minister voor 1 mei volgend op dat overleg de aantallen deelnemers vaststellen» vervangen door: kunnen bij ministeriële regeling voor 1 mei volgend op dat overleg de aantallen deelnemers worden vastgesteld.
Na artikel 8.1.5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:
Artikel 8.1.6. Controle op langdurige afwezigheid
1. Het bevoegd gezag stelt van iedere aan de instelling ingeschreven deelnemer die valt onder de werking van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering, vast, of deze deelnemer gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. In afwijking van de vorige volzin kan Onze Minister bepalen dat voor soorten van onderwijs als bedoeld in deze wet, de in die volzin bedoelde vaststelling wordt gedaan indien een ingeschreven deelnemer in een of meer vakken niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Onder afwezigheid met geldige reden wordt verstaan afwezigheid wegens ziekte van de deelnemer, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts, en afwezigheid wegens bijzondere familie-omstandigheden.
2. Het bevoegd gezag meldt uiterlijk op de derde werkdag na afloop van een periode van afwezigheid van 5 weken aan de deelnemer dat daarvan in de administratie van de instelling aantekening is gemaakt en verzoekt de deelnemer om opgaaf van de reden van de afwezigheid.
3. Uiterlijk op de vijfde werkdag na de periode van 8 weken stelt het bevoegd gezag vast:
a. of de reden die de deelnemer binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken gaf voor zijn afwezigheid, een geldige is, of
b. dat de deelnemer binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken geen reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid.
4. Het bevoegd gezag stelt tevens uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode van 8 weken vast of de deelnemer voor het einde van die periode weer aan het onderwijs is gaan deelnemen.
5. Het bevoegd gezag meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van 8 weken aan de Informatie Beheer Groep de deelnemer die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Tevens meldt het indien die deelnemer voor het einde van de periode van 8 weken weer aan het onderwijs is gaan deelnemen de datum ervan.
6. De periode van 5 weken en de periode van 8 weken worden verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij wordt geacht niet te zijn onderbroken door deze vakantieweken.
7. Het bevoegd gezag stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het vijfde lid, een afschrift van de gegevens die over de betrokken deelnemer aan de Informatie Beheer Groep zijn verstrekt aan deze betrokkene. Het bevoegd gezag geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid als bedoeld in het eerste lid, gevolgen heeft voor de studiefinanciering van betrokkene op grond van de Wet op de studiefinanciering, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene tegen de mededeling, bedoeld in het vijfde lid, open staat.
8. Indien het bevoegd gezag van een bijzondere instelling aan de Informatie Beheer Groep de in het vijfde lid bedoelde mededeling heeft gedaan, kan de leerling binnen 6 weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het zevende lid, bij het bevoegd gezag schriftelijk bezwaar maken tegen die mededeling.
In het opschrift hoofdstuk 9, titel 1, paragraaf 2, wordt «Bestuur regionaal opleidingencentrum» vervangen door: Centrale directie instelling.
In artikel 9.1.4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift en in het eerste lid wordt «regionaal opleidingencentrum» vervangen door: instelling.
2. In het eerste lid wordt «bestuur» vervangen door: centrale directie.
3. In het tweede en derde lid wordt «het bestuur» telkens vervangen door: de centrale directie.
4. In het tweede lid wordt «Tevens is het belast met» vervangen door: Tevens is de centrale directie belast met.
In artikel 9.2.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het tweede lid wordt vervangen door:
2. Het bestuur van het landelijk orgaan bestaat:
a. ofwel voor een derde deel uit vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties, voor een derde deel uit vertegenwoordigers van werknemersorganisaties en voor een derde deel uit vertegenwoordigers van de instellingen, bedoeld in de artikelen 1.3.1 en 1.4.1;
b. ofwel voor de helft uit vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties en voor de helft uit vertegenwoordigers van werknemersorganisaties.
2. In het derde lid wordt na «Aan het landelijk orgaan» ingevoegd: waarvan de samenstelling van het bestuur voldoet aan het tweede lid, onder b,.
3. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Aan de beraadslagingen van de commissie onderwijs-bedrijfsleven neemt een waarnemer vanuit het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs deel.
Titel 3 van hoofdstuk 9 vervalt.
In artikel 10.1, tweede lid, vervallen:
– 2.1.9
– 2.5.2, eerste lid
– 2.6.11, eerste lid
– 9.3.2, tweede lid.
Artikel 10.2 wordt vervangen door:
Artikel 10.2. Intreden gevolgen van toekenning van rechten na beroep
Indien de uitspraak op een beroep tegen een beschikking als bedoeld in de artikelen 6.1.3, 6.1.6, 6.2.1, 6.2a.1, 6.2a.2 en 6.3.2, vierde lid, derde volzin, strekt tot onderscheidenlijk het toekennen van de rechten, genoemd in artikel 1.3.1, diploma-erkenning als bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, externe legitimering als bedoeld in artikel 1.6.1, eerste lid, of registratie, treden de gevolgen daarvan in met ingang van het studiejaar dat aanvangt in het jaar waarin de uitspraak is gedaan.
In artikel 11.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «, een landelijk orgaan of de landelijke ondersteuningsinstelling» vervangen door: of een landelijk orgaan.
2. In het tweede lid vervalt «respectievelijk de tegemoetkoming».
In artikel 11.2 wordt na «of te verzorgen» ingevoegd: , dan wel externe legitimering te verzorgen,.
In artikel 12.1.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onder a wordt «(1994)» vervangen door: 1994.
2. Onderdeel b wordt vervangen door:
b. het besluit van 21 februari 1994, houdende aanwijzing van Innovatie- en praktijkcentra op grond van artikel 61 van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1994, 191, en
c. het Besluit bekostiging Innovatie- en praktijkcentra.
In artikel 12.1.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Voor de tekst van het artikel wordt het cijfer «2.» geplaatst.
2. Ingevoegd wordt een eerste lid, luidend:
1. Indien dat voor een goede uitvoering van deze wet noodzakelijk is, kan bij algemene maatregel van bestuur worden afgeweken van de ingetrokken of vervallen wetten die ingevolge dit hoofdstuk van toepassing blijven.
Artikel 12.2.2, derde lid, vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
Na artikel 12.2.4 wordt een artikel 12.2.4a ingevoegd, luidend:
Artikel 12.2.4a. Handhaving inrichtings- en examenvoorschriften v.a.v.o.
De op 31 december 1995 geldende voorschriften met betrekking tot het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs die berusten op de artikelen 23b, tweede lid, en 29, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, berusten ten aanzien van de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, bedoeld in artikel 7.3.4, met ingang van 1 januari 1996 op artikel 7.3.4, tweede lid, onderscheidenlijk artikel 7.4.13, derde en zesde lid.
In artikel 12.2.5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. De woorden «een landelijk orgaan of de landelijke ondersteuningsinstelling» worden vervangen door: of een landelijk orgaan.
2. De woorden «een landelijk orgaan van het leerlingwezen of een landelijke ondersteuningsinstelling» worden vervangen door: of een landelijk orgaan.
3. De woorden «, het landelijk orgaan of de landelijke ondersteuningsinstelling» worden vervangen door: of het landelijk orgaan.
4. De woorden «Wet op cursorisch beroepsonderwijs» worden vervangen door: Wet op het cursorisch beroepsonderwijs.
In artikel 12.2.9 wordt «een landelijk orgaan of de landelijke ondersteuningsinstelling» vervangen door: of een landelijk orgaan.
In artikel 12.3.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid, onder c, wordt «landbouwpraktijkscholen» vervangen door: deze scholen.
2. In het vierde lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidend:
d. of door het op 31 december 1997 ontbreken van beroepsbegeleidend onderwijs niet voldoen aan het vereiste, bedoeld in onderdeel b van het eerste onderscheidenlijk tweede lid,.
3. In het vierde lid wordt in het tot onderdeel e verletterde onderdeel d «of onderdeel c» vervangen door: , onderdeel c of onderdeel d.
4. Het vijfde lid wordt vervangen door:
5. Onze Minister geeft uitsluitend toepassing aan het vierde lid indien het bevoegd gezag door het ontbreken van het desbetreffende onderwijs in het werkgebied van het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening waar de instelling is gevestigd, in de onmogelijkheid verkeert om aan die vereisten te voldoen. Voor zover het betreft de in het vierde lid onder d bedoelde omstandigheid, geeft Onze Minister bovendien toepassing aan het vierde lid indien het bevoegd gezag op 31 december 1997 geen school voor beroepsbegeleidend onderwijs in stand houdt en:
a. aan de overige in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde scholen een opleiding beroepsbegeleidend onderwijs is verbonden, dan wel
b. in het in de aanhef van dit lid bedoelde werkgebied wel een andere instelling wordt of kan worden gevormd die voldoet aan het vereiste, bedoeld in onderdeel b van het eerste onderscheidenlijk tweede lid.
In artikel 12.3.2, eerste lid, vervalt: landbouwpraktijkscholen,. In artikel 12.3.9, eerste lid, wordt «landbouwpraktijkscholen» vervangen door: Innovatie- en praktijkcentra.
Artikel 12.3.5, tweede lid, onderdelen a en b, wordt vervangen door:
a. met een onderwijsaanbod dat ten hoogste twee afdelingen omvat,
b. waarvan het onderwijs van meer dan regionale betekenis is wat de deelname aan de opleiding of de behoefte aan gediplomeerden van die opleiding betreft,
c. waarvan het onderwijs landelijk gezien door ten hoogste vijf instellingen wordt verzorgd,
d. waarvan het bevoegd gezag voor ten minste de helft bestaat uit werkgevers en werknemers van de desbetreffende bedrijfstak, en
e. waarvan de desbetreffende bedrijfstak in belangrijke mate bijdraagt aan de instandhouding van de opleidingen.
Artikel 12.3.10 wordt vervangen door een nieuw artikel, luidend:
Artikel 12.3.10. Afbouw regionale ondersteuning
1. Een regionaal opleidingencentrum, een instelling voor basiseducatie dan wel een school voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs die in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997 personeel in dienst neemt dat onmiddellijk daaraan voorafgaand ten behoeve van de regionale ondersteuning in dienst was van een rechtspersoon ex artikel 41, tweede lid, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991, zoals dat artikellid op 31 december 1995 luidde, dan wel bedoelde rechtspersoon zelf die nog dergelijk personeel in dienst heeft op 1 januari 1996, ontvangt ten behoeve van dat personeel tot uiterlijk 1 januari 1998 een vergoeding op basis van daartoe bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
2. Artikel 12.2.8 is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 12.3.11 vervallen «de landelijke ondersteuningsinstelling,» en «respectievelijk een tegemoetkoming».
In artikel 12.3.12, eerste lid, wordt na «landelijke organen» ingevoegd: onderscheidenlijk de commissies onderwijs-bedrijfsleven.
Artikel 12.3.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «beleidskader educatie en».
2. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste onderscheidenlijk tweede lid.
Artikel 12.3.16 wordt vervangen door vier nieuwe artikelen, luidend:
Artikel 12.3.16. Eerste onderwijs- en examenregeling
1. Het bevoegd gezag stelt voor zover het opleidingen educatie betreft, voor 1 januari 1997 de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.4.10, vast, en geeft tijdig voorafgaand aan het jaar 1997 toepassing aan artikel 7.4.11.
2. Het bevoegd gezag stelt voor zover het beroepsopleidingen betreft, voor 1 april 1997 de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.4.10, vast en geeft tijdig voorafgaand aan het studiejaar 1997–1998 toepassing aan artikel 7.4.11.
Artikel 12.3.16a. Tijdelijke handhaving onderwijs en examens oude stijl
1. Tot 1 januari 1997 blijven van kracht de op 31 december 1995 geldende bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs en de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 gegeven voorschriften met betrekking tot de scholen voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, de instellingen voor basiseducatie en de opleidingen specifieke scholing.
2. Tot 1 augustus 1997 blijven van kracht de op 31 december 1995 geldende bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs gegeven voorschriften met betrekking tot het middelbaar beroepsonderwijs en het vormingswerk voor jeugdigen, onderscheidenlijk de bij en krachtens de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs gegeven voorschriften met betrekking tot het leerlingwezen.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde voorschriften hebben betrekking op het onderwijs, de deelnemers, de inschrijving en de examens.
4. De bevoegdheid van de commissie van beroep voor de examens, bedoeld in artikel 7.5.1, strekt zich mede uit tot de examens, verbonden aan de in het eerste en tweede lid bedoelde opleidingen en programma's.
Artikel 12.3.16b. Afbouw onderwijs en examens oude stijl
1. Het bevoegd gezag stelt, voor zover van toepassing onverminderd de bevoegdheden van het desbetreffende landelijk orgaan volgens de op 31 december 1995 geldende voorschriften, deelnemers:
a. die op 31 december 1996 zijn ingeschreven volgens een beschikking op grond van de artikelen 15, derde lid, 21 of 24 van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 zoals luidend op 31 december 1995, voor een opleiding basiseducatie, voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, deeltijds middelbaar beroepsonderwijs of specifieke scholing, of
b. die op 31 juli 1997 zijn ingeschreven voor een opleiding beroepsbegeleidend onderwijs, een opleiding middelbaar beroepsonderwijs, of een programma aan een vormingsinstituut voor jeugdigen, en
c. die de onder a en b bedoelde opleiding onderscheidenlijk het onder b bedoelde programma nog niet hebben voltooid, in de gelegenheid hun opleiding onderscheidenlijk programma binnen een redelijke tijd te voltooien, overeenkomstig de op 31 december 1995 geldende voorschriften.
2. Deelnemers die een in het eerste lid bedoelde opleiding of een in dat lid bedoeld programma of een deel daarvan behorend bij een certificaateenheid dan wel betrekking hebbend op het praktijkgedeelte met goed gevolg voltooien, ontvangen een diploma, certificaat of praktijkgetuigschrift overeenkomstig het op 31 december 1995 geldende model.
3. De bevoegdheid van de commissie van beroep voor de examens, bedoeld in artikel 7.5.1, strekt zich mede uit tot de examens, verbonden aan de in het eerste lid bedoelde opleidingen en programma's.
Artikel 12.3.16c. Handhaving onderwijs van overgangsrecht SVM-wet en WCBO
1. Een opleiding als bedoeld in artikel II, onderdeel B, zesde lid, onder a, van de Wet van 23 mei 1990 (Stb. 266), kan tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met overeenkomstige toepassing van de desbetreffende op 31 december 1995 geldende voorschriften verbonden blijven aan de in dat lid bedoelde school onderscheidenlijk aan de instelling waarin deze school met toepassing van artikel 12.3.2 is opgegaan.
2. Een afdeling vooropleiding voor hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel II, onderdeel R, van de Wet van 23 mei 1990 (Stb. 266), kan tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met overeenkomstige toepassing van de desbetreffende op 31 december 1995 geldende voorschriften verbonden blijven aan de dagschool voor middelbaar beroepsonderwijs onderscheidenlijk aan de instelling waarin deze school met toepassing van artikel 12.3.2 is opgegaan.
3. Een afdeling voor hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel II, onderdeel S, van de Wet van 23 mei 1990 (Stb. 266), kan tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip met overeenkomstige toepassing van de desbetreffende op 31 december 1995 geldende voorschriften verbonden blijven aan de dagschool voor middelbaar beroepsonderwijs onderscheidenlijk aan de instelling waarin deze school met toepassing van artikel 12.3.2 is opgegaan.
4. De artikelen F.16 tot en met F.19, F.33 tot en met F.36 en F.43 tot en met F.46 van artikel II van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs zoals luidend op 31 december 1995, vinden op overeenkomstige wijze tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip ook na die datum toepassing.
5. De artikelen 12.3.16a en 12.3.16b zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12.3.20 wordt vervangen door:
Artikel 12.3.20. Instelling Commissie van beroep voor de examens en Commissie van beroep voor de externe examens
Hoofdstuk 7, titels 5 en 6, vinden voor het eerst toepassing met betrekking tot de examens in het jaar 1997, onverminderd de artikelen 12.3.16a, vierde lid, en 12.3.16b, derde lid. Het bevoegd gezag geeft met het oog op de eerste volzin tijdig uitvoering aan de artikelen 7.5.1 en 7.6.1.
Na artikel 13.3.20 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:
Artikel 12.3.20a. Invoering aantallen extern te legitimeren deelkwalificaties
1. Het in artikel 7.2.4, eerste lid, bedoelde aantal extern te legitimeren deelkwalificaties is voor de eerste maal van toepassing met ingang van 1 augustus 2000. Tot dat tijdstip bedraagt het aantal extern te legitimeren deelkwalificaties ten minste 25% van het aantal deelkwalificaties dat verplicht is voor het behalen van het diploma van de desbetreffende beroepsopleiding.
2. Indien het in het eerste lid genoemd percentage van ten minste 25% resulteert in een gebroken aantal deelkwalificaties, wordt dat aantal rekenkundig afgerond.
In artikel 12.3.23 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift vervalt «beleidskader educatie en».
2. In het eerste lid vervalt «2.1.3 en».
In artikel 12.3.24 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het eerste en tweede lid worden onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid vervangen door:
1. Ten aanzien van deelnemers als bedoeld in artikel 12.3.16a, eerste lid, heeft het bevoegd gezag aanspraak uit bekostiging, berekend overeenkomstig de op 31 december 1995 geldende voorschriften gedurende de in artikel 12.3.16a, eerste lid, bedoelde periode waarin de in dat lid bedoelde voorschriften van toepassing blijven.
2. Ten aanzien van deelnemers als bedoeld in artikel 12.3.16a, tweede lid, heeft het bevoegd gezag aanspraak uit bekostiging uit 's Rijks kas, berekend overeenkomstig de op 31 december 1995 geldende voorschriften gedurende de in artikel 12.3.16a, tweede lid, bedoelde periode waarin de in dat lid bedoelde voorschriften van toepassing blijven.
3. Voor zover de in artikel 2.2.1 of artikel 2.3.1 bedoelde algemene berekeningswijze daarin kan voorzien, vindt de berekening in afwijking van het eerste onderscheidenlijk tweede lid plaats overeenkomstig deze algemene berekeningswijze, met inachtneming van het bedrag waarop het bevoegd gezag aanspraak zou hebben op grond van de berekening volgens de in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde voorschriften.
4. Voor de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 juli 1997 heeft een instelling die een opleiding deeltijds middelbaar beroepsonderwijs verzorgt, aanspraak op bekostiging uit 's Rijks kas ter grootte van 7/12 van het bedrag dat de desbetreffende instelling over het kalenderjaar 1996 bij of krachtens de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 en de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs als bekostiging voor die opleiding heeft ontvangen.
2. In het tot vijfde lid vernummerde derde lid wordt «bedoeld in het tweede lid» vervangen door: bedoeld in het eerste lid.
Na artikel 12.3.24 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidend:
Artikel 12.3.24a. Tijdelijke handhaving bekostigingsniveau 1996–1997 voor instellingen
Wat de periode van 1 augustus 1997 tot en met 31 december 1999 betreft stelt Onze Minister in afwijking van titel 2 van hoofdstuk 2, alsmede in afwijking van artikel 12.3.24, de rijksbijdrage voor een instelling onderscheidenlijk voor de in artikel 12.3.1 bedoelde scholen, instellingen, opleidingen en instituten, zover het betreft het beroepsonderwijs waarop de in artikel 1.3.1 bedoelde aanspraak betrekking heeft, vast op het niveau van de rijksbijdrage waarop die instelling onderscheidenlijk die scholen, instellingen, opleidingen en instituten, aanspraak had onderscheidenlijk hadden voor de periode van 1 augustus 1996 tot en met 31 juli 1997.
Artikel 12.3.24b. Tijdelijke handhaving bekostiging Innovatie- en praktijkcentra
In afwijking van artikel 2.2.12 zijn tot 1 januari 1997 de op 31 december 1995 geldende bij en krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs gegeven voorschriften met betrekking tot de bekostiging van Innovatie- en praktijkcentra van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de agrarische innovatie- en praktijkcentra.
Artikel 12.3.28 vervalt.
In artikel 12.4.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onder vernummering van onderdeel A tot onderdeel A1 wordt een nieuw onderdeel A ingevoegd, luidend:
In de inhoudsopgave wordt de omschrijving van artikel 20 vervangen door:
Artikel 20. (vervallen).
2. Toegevoegd wordt een onderdeel E, luidend:
In artikel 26, tweede lid, wordt de zinsnede «met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.» vervangen door: met geldboete.
In artikel 12.4.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onderdeel B onder 3 komt te luiden:
3. Aan het slot van onderdeel f wordt «, of» vervangen door een punt.
2. Onderdeel B onder 4 komt te luiden:
4. Onderdeel g vervalt.
3. Onderdeel C komt te luiden:
In artikel 9, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In onderdeel d, zolang dit onderdeel niet vervalt bij het koninklijk besluit, bedoeld in artikel XV van de Wet van 29 september 1994 (student op eigen benen), wordt na «onderwijswet» toegevoegd: , met uitzondering van de Wet educatie en beroepsonderwijs,.
2. In onderdeel h vervalt aan het slot van 2° «danwel», en worden twee nieuwe onderdelen toegevoegd, luidend:
4°. een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft de beroepsopleidende leerweg van een uit 's Rijks kas bekostigde basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van die wet, dan wel
5°. een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van die wet,.
4. Onderdeel i.2 vervalt.
5. Onderdeel D vervalt.
6. Onderdeel E onder 2 vervalt onder gelijktijdige wijziging van de aanduiding van onderdeel 3 in onderdeel 2.
7. In onderdeel E onder 2 vervalt: het leerlingwezen,.
8. Onderdeel F wordt vervangen door de onderdelen F en G, luidende:
In artikel 16, eerste lid, wordt «middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
In artikel 16a, eerste lid onderdeel c, wordt «middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
9. Na onderdeel G worden vier nieuwe onderdelen H tot en met K toegevoegd, luidende:
In artikel 17d worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het opschrift wordt «deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: beroepsonderwijs en educatie in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
2. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «de onderdelen h voorzover het voortgezet onderwijs betreft, i en 1.2» vervangen door: de onderdelen h onder 1°, 2° en 3° voor zover het voortgezet onderwijs betreft, 4°, 5° en i.
3. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «dan wel deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: dan wel voor soorten van onderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.
4. In het tweede lid wordt de zinsnede beginnend met «, artikel 2.73, vijfde lid» en eindigend met «van toepassing is» vervangen door: dan wel artikel 8.1.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs van toepassing is.
5. In het tiende lid wordt de zinsnede beginnend met «, artikel 2.73, vijfde lid» en eindigend met «niet van toepassing is» vervangen door: dan wel artikel 8.1.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs niet van toepassing is.
In artikel 120a, eerste lid, wordt «Hoofdstuk IV van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs» vervangen door: hoofdstuk 5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
Onder aanduiding van de tekst van artikel 122b als eerste lid, wordt daaraan een lid toegevoegd, luidende:
2. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel h ten 4° dan wel ten 5°, uitgaat, is verplicht voor 1 mei aan de Informatie Beheer Groep te melden welke opleidingstrajecten, bedoeld in artikel 7.4.10, eerste lid, onderdeel e1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in het eerstvolgende studiejaar door de instelling worden verzorgd.
Onder aanduiding van de tekst van artikel 123c als eerste lid, wordt daaraan een lid toegevoegd, luidende:
2. Indien een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel h ten 4° dan wel ten 5°, ten onrechte op grond van artikel 7.4.10, eerste lid, onderdeel e1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft vastgesteld dat een opleidingstraject voldoet aan de eisen van hoofdstuk II, dan wel ten onrechte aan de Informatie Beheer Groep de melding, bedoeld in artikel 122b, tweede lid, heeft gedaan, ontstaat er een vordering van de Informatie Beheer Groep op de onderwijsinstelling ter grootte van het bedrag van als beurs vastgestelde studiefinanciering dat aan de studerenden aan dat opleidingstraject in de studiejaren waarop de vaststelling betrekking heeft, is toegekend.
In artikel 12.4.4 wordt onderdeel F vervangen door:
Artikel 27, eerste lid, komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan een deelraad instellen voor:
a. een school met ten minste 600 leerlingen, die deel uitmaakt van een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs of van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en
b. ten behoeve van de betrokkenen bij een of meer beroepsopleidingen en opleidingen educatie die zijn verbonden aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.
In artikel 12.4.6 wordt in onderdeel A na onderdeel 3 een onderdeel 4 toegevoegd, luidende:
4. De aanduiding van het tweede onderdeel «j» wordt gewijzigd in «k» en in dat onderdeel k vervallen de woorden: avondschool of dag-avondschool.
Artikel 12.4.10 wordt vervangen door:
Artikel 12.4.10. Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
In artikel 7.24, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt «opleiding middelbaar beroepsonderwijs of opleiding deeltijds middelbaar beroepsonderwijs die is gericht op doorstroming naar het hoger beroepsonderwijs» vervangen door: middenkaderopleiding of van de specialistenopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
In artikel 7.25, eerste lid, wordt na «ten hoogste twee vakken» ingevoegd: of, indien het een middenkaderopleiding of een specialistenopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs betreft, ten hoogste twee deelkwalificaties.
In artikel 12.5.1 wordt «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
In artikel 12.5.2 wordt onder verlettering van de onderdelen a tot en met c tot b tot en met d een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidend:
a. artikel 7.4.13, wat de examens van de opleidingen Nederlands als tweede taal I en II betreft, welk artikel ten aanzien van die examens in werking treedt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip;.
In de aanduiding van de mede-ondertekenaars van het wetsvoorstel wordt «De Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Deze nota van wijziging bevat de wijzigingen die in de nota naar aanleiding van het verslag zijn aangekondigd en toegelicht. Hoofdstuk 1 (Algemene inleiding) van die nota naar aanleiding van het verslag bevat een schema van de onderwerpen van de wijzigingen. In de toelichting op de afzonderlijke onderdelen wordt zoveel mogelijk ook verwezen naar de relevante passages van de nota naar aanleiding van het verslag.
Behalve deze wijzigingen zijn nog enkele andere, meest technische, wijzigingen aangebracht. Deze zijn steeds toegelicht bij de afzonderlijke onderdelen van deze nota van wijziging.
De eveneens nog noodzakelijke wijzigingen van het invoerings- en overgangsrecht zijn technisch gecompliceerd en zijn niet in deze nota van wijziging neergelegd. Zij zullen, samen met enkele andere eveneens nog wenselijk geoordeelde wijzigingen, worden opgenomen in een afzonderlijke, tweede nota van wijziging, die de Kamer tijdig voor de plenaire behandeling zal bereiken.
De wijzigingen van artikel 1.1.1 houden in, het opnemen van enkele nieuwe begripsbepalingen, het schrappen van de begripsbepaling van de landelijke ondersteuningsinstelling en het aanbrengen van een technische wijziging.
Deze wijzigingen van artikel 1.1.2 houden verband met:
a. toevoeging van exameninstellingen aan het EB-bestel waarop de WEB ziet;
b. verwijdering van de landelijke ondersteuningsinstelling.
Deze wijziging van artikel 1.1.3 is van technische aard en zondert enkele door deze nota van wijziging ingevoegde bepalingen uit van de werking van artikel 1.1.3.
De nieuwe tweede volzin van artikel 1.3.6, eerste lid, vervangt de verplichting om elke opleiding ten minste eens in de zes jaar mede te doen beoordelen door onafhankelijke deskundigen door een meer algemene opdracht aan het bevoegd gezag om ervoor zorg te dragen dat de al in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs mede geschiedt met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen. Aldus wordt aan de instellingen een grotere vrijheid geboden bij de inrichting van de kwaliteitszorg. Zie hiervoor paragraaf 12.1 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Vervallen is voorts de in het tweede neergelegde verplichting om de uitkomsten openbaar te maken van kwaliteitsbeoordelingen die mede door onafhankelijke deskundigen geschieden. Ook de plicht om samenvattingen van die uitkomsten in het Centraal register beroepsopleidingen bekend te maken is daarmee komen te vervallen.
Verder is ook het vierde lid vervallen. De daarin neergelegde toezichthoudende taken en bevoegdheden behoeven naast het in hoofdstuk 5 bepaalde namelijk niet nog eens een afzonderlijke wettelijke grondslag in artikel 1.3.6.
Het kwaliteitsverslag (zie het tot tweede lid vernummerde derde lid) tenslotte zal ook de inrichting van de in het eerste lid bedoelde kwaliteitsbeoordeling met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen moeten vermelden.
Door de wijziging van het eerste lid van artikel 1.4.1 wordt overeenkomstig paragraaf 9.2 van de nota naar aanleiding van het verslag geregeld dat ROC's ook als niet-bekostigde instelling als bedoeld in artikel 1.4.1 kunnen optreden.
Het nieuwe derde lid is van wetstechnische aard en strekt ertoe te voorkomen dat het in artikel 1.1.1 vastgelegde instellingsbegrip, dat gereserveerd is voor ROC's en AOC's, zich door de verruiming in artikel 1.4.1 ook zou uitstrekken over de niet-bekostigde verzorging van beroepsopleidingen door ROC's en AOC's.
Aan het eerste lid van artikel 1.5.2 wordt de internationale gerichtheid als taakelement voor de landelijke organen toegevoegd. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag in hoofdstuk 5 is vermeld, zijn ontwikkelingen in internationaal verband van belang als aandachtspunt voor de ontwikkeling van de eindtermen.
De aanvulling van artikel 1.5.2 met een vierde lid houdt verband met explicitering van de beoordelingstaak, neergelegd in het nu gewijzigde artikel 7.2.11. Het nieuwe vijfde lid houdt verband met het functioneren van de landelijke organen ook als exameninstelling. Zie daarvoor hoofdstuk 5 van de nota naar aanleiding van het verslag.
De nieuwe titel 6 is opgezet volgens de systematiek die het wetsvoorstel al bevat voor de niet-bekostigde instellingen, bedoeld in artikel 1.4.1.
Artikel 1.6.1 is vergelijkbaar met artikel 1.4.1. De in het eerste lid van dat nieuwe artikel bedoelde aanvraag moet uitgaan van het bevoegd gezag van een exameninstelling. Wat een exameninstelling is, regelt de wet niet. Elke instelling (dus ook een landelijk orgaan) die voldoet aan de in het tweede lid geregelde voorwaarden, is een exameninstelling in de zin van het wetsvoorstel.
Het tweede lid stelt allereerst als voorwaarde dat het bevoegd gezag aantoont dat een onafhankelijke taakvervulling van deze instelling is gewaarborgd. Met dit laatste wordt onder meer beoogd, tegen te gaan dat examentaken wordt uitgevoerd in een afhankelijkheidspositie ten opzichte van ROC's en AOC's.
De tweede voorwaarde is vergelijkbaar met artikel 1.3.6.
De derde voorwaarde dwingt het bevoegd gezag er met zoveel woorden toe, er zorg voor te dragen dat de externe legitimering is gericht op de eindtermen, bedoeld in artikel 7.4.2. De woorden «zorg voor te dragen» zijn zo gekozen omdat de wet niet vereist dat het bevoegd gezag zelf de gerichtheid op de eindtermen gestalte geeft. Afhankelijk van de invulling van de externe legitimering kunnen dat immers ook derden zijn. Maar het bevoegd gezag is daarvoor wel verantwoordelijk.
Zie verder Hoofdstuk 12 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Het vervallen van de oorspronkelijke titel 6 van hoofdstuk 1 (de landelijke ondersteuningsinstelling) is toegelicht in hoofdstuk 25 van de nota naar aanleiding van het verslag.
De wijzigingen van artikel 1.7.1 houden verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
Het vervallen van het beleidskader educatie (artikel 2.1.3) is toegelicht in paragraaf 7.2 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Het vervallen van artikel 2.1.9 houdt verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
Deze wijziging van artikel 2.2.2, derde lid, brengt duidelijker dan de oorspronkelijke tekst tot uitdrukking dat de in artikel 7.2.2, vierde lid, bedoelde aanvullende activiteiten geen onderdeel zijn van beroepsopleidingen, maar als aanvulling daarop zijn bedoeld.
De hier bedoelde voorschriften (artikel 2.2.4, vierde lid) zien op de deelnemeradministratie en de deelnemertelling. Meer in het bijzonder is het de bedoeling dat in het kader van de bekostiging aan de deelnemer een onderwijsnummer te geven dat overeenkomt met het SoFi-nummer. Op dat onderwijsnummer dienen de voor de bekostiging noodzakelijke gegevens met betrekking tot de deelnemer te worden bijgehouden door de instelling.
De aanvulling van artikel 2.2.8 met een vijfde lid behelst herstel van een omissie.
De wijzigingen van artikel 2.3.1 zijn toegelicht in hoofdstuk 7 van de nota naar aanleiding van het verslag en houden verband met het schrappen van de verplichting tot samenwerking van gemeentebesturen in WGR-verbanden ten behoeve van de educatie.
De nieuwe slotzin van het tweede lid voorziet in de mogelijkheid van toekenning van middelen exclusief bestemd voor inzet in het kader van zo genaamde inburgeringstrajecten voor nieuwkomers. Zie ter toelichting hiervan paragraaf 7.5 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Bepaald is dat de bijdrage zowel op aanvraag van het gemeentebestuur als op initiatief van de minister kan worden toegekend. De verplichting tot aanwending van die aanvullende rijksbijdrage ten behoeve van bepaalde groepen van deelnemers behelst de «oormerking» van deze middelen.
Deze wijzigingen van artikel 2.3.2 zijn een noodzakelijk gevolg van het schrappen van artikel 2.3.3, in onderdeel P.
Deze wijzigingen van artikel 2.3.4 vloeien voor een deel voort uit de wijzigingen, neergelegd in de onderdelen N tot en met P van de nota van wijziging.
Het vervallen van het tweede lid is toegelicht in hoofdstuk 7 van de nota naar aanleiding van het verslag.
De achtergrond voor het laten vervallen van het in artikel 2.3.3, tweede lid, bedoelde gemeentelijke overzicht van voornemens ten aanzien van de besteding van de educatiegelden is verklaard in hoofdstuk 7 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Zie voor de wijzigingen van artikel 2.3.6 de toelichting op de onderdelen V tot en met AA.
De aanvulling van het opschrift van artikel 2.4.2 behelst een redactionele verduidelijking.
De wijziging van artikel 2.4.10 behelst een redactionele verbetering.
Het vervallen van titel 5 van hoofdstuk 2 houdt verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
De strekking van deze wijzigingen is toegelicht in hoofdstuk 17 van de nota naar aanleiding van het verslag.
In aanvulling daarop wordt nog opgemerkt dat de 12-maanden-termijn voor publikatie is gekozen om instellingen gedurende een heel studiejaar in de gelegenheid te stellen hun informatiesysteem aan te passen.
In de artikelen die over beleidsinformatie handelen (2.3.6 en 2.6.5) wordt ervan uitgegaan dat een kostenvergoeding kan worden gegeven indien dit redelijk is in verband met de noodzakelijke kosten die de gemeente c.q. de instelling moet maken om de informatiesystemen aan te passen.
Omdat deze regelingen onderwerp van overleg zijn in de EB- en AB-Kamer, wordt ervan uitgegaan dat over de regeling en de eventuele vergoeding overeenstemming wordt bereikt.
Het artikel over de financiële informatie is zodanig aangepast dat op termijn eventueel in plaats van op de tot nog toe gebruikelijke wijze, informatie via het toekomstige EB-net kan worden gevraagd. Vanzelfsprekend zal hiertoe pas worden overgegaan indien het EB-net volledig operationeel is en aan alle noodzakelijke randvoorwaarden voldoet.
De beleidsinformatie is niet limitatief opgesomd omdat in het verleden is gebleken dat zo'n opsomming alleen zinvol is als tussen betrokken partijen volledig en voor een langere periode overeenstemming is bereikt over de inhoud en omvang van de informatie. In plaats van een limitatieve opsomming is volstaan met waarborgen in de vorm van verplicht overleg, tijdige bekendmaking en mogelijkheden voor het leveren van een financiële bijdrage in de kosten van het informatieverkeer waar het de beleidsinformatie betreft.
Het vervallen van paragraaf 3 van hoofdstuk 2, titel 6, houdt verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
Door deze verruiming van artikel 2.7 wordt bereikt dat de hier bedoelde gemeenschap, overeenkomstig de thans geldende regeling, ook andere scholen (inclusief scholengemeenschappen) voor voortgezet onderwijs dan alleen scholen voor v.b.o. kan omvatten.
Deze wijzigingen van artikel 3.1.1 zijn van technische aard.
Het vervallen van titel 4 van hoofdstuk 3 houdt verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
Het vervallen van titel 4 van hoofdstuk 4 houdt verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
In overeenstemming met het door de Eerste Kamer op 7 maart 1995 aanvaarde wetsvoorstel budgettering wachtgelden en instelling participatiefonds (Kamerstukken II 1994/95, 23 693) wordt artikel 4.5.2 aangevuld met een termijn voor de minister om te beslissen op een verzoek tot ontheffing van de aansluitingsverplichting bij het participatiefonds.
Deze wijziging is van technische aard.
Het nieuwe derde lid stemt overeen met artikel 5.5 van de WHW en omvat onder meer het toezicht op de gezondheidszorgopleidingen die onder het bereik van de WEB vallen.
Deze aanpassing van artikel 5.2, eerste lid, houdt verband met het introduceren van de «exameninstelling» in het wetsvoorstel en met het schrappen van artikel 1.3.6, vierde lid.
De wijziging van artikel 5.4 houdt verband met het introduceren van de «exameninstelling» in het wetsvoorstel.
De toevoeging aan artikel 6.1.2 van de mogelijkheid dat de minister aan de leden een tegemoetkoming toekent, beoogt een afstemming met het overeenkomstige artikel 6.3, zesde lid, van de WHW.
Deze wijzigingen vloeien voort uit het vervallen van artikel 1.3.6, vierde lid.
Deze nieuwe titel 2a van hoofdstuk 6 regelt de (beëindiging van de) erkenning van exameninstellingen, op een wijze die vergelijkbaar is met de regeling in de artikelen 6.2.1 tot en met 6.2.3, betrekking hebbend op de niet uit 's Rijks kas bekostigde instellingen.
Artikel 6.2a.1 is ontleend aan artikel 6.2.1.
Artikel 6.2a.2 is ontleend aan artikel 6.2.2.
Artikel 6.2a.3 is ontleend aan artikel 6.2.3.
Deze wijzigingen van artikel 6.3.1 houden hoofdzakelijk verband met de introductie van de «exameninstelling» in het wetsvoorstel.
Deze wijzigingen van artikel 6.3.2 behelzen een verlettering die voortvloeit uit de wijziging van artikel 6.3.1, vijfde lid. De wijziging van het vierde lid, onderdeel b, voorziet in een redactionele verbetering.
Deze wijziging van artikel 6.3.3 behelst een verlettering als gevolg van de wijziging van artikel 6.3.1, vijfde lid.
De aanvulling van het opschrift van artikel 6.3.4 is nodig bevonden om een onderscheid ten opzichte van het nieuwe artikel 6.4.3, dat op de exameninstellingen betrekking heeft, helder aan te geven.
Dit nieuwe artikel 6.4.1 regelt dat de exameninstelling elke deelkwalificatie waarvoor zij voornemens is de externe legitimering te verzorgen, aanmeldt voor registratie. Vergelijk dit artikel met artikel 6.3.2, eerste lid.
Het nieuwe artikel 6.4.3 ziet op de exameninstellingen en is vergelijkbaar met artikel 6.3.4. De beëindiging van de registratie van een exameninstelling kan allesomvattend zijn, maar kan zich in bepaalde gevallen ook beperken tot een of meer specifieke in het Centraal register opgenomen beroepsopleidingen. Met beide mogelijkheid houdt het nieuwe artikel rekening.
Deze wijzigingen van artikel 7.1.2 strekken tot verduidelijking van de terminologie rond het begrip «deelkwalificatie».
De wijziging van het artikel 7.2.2, vierde lid, eerste volzin, strekt ertoe om, conform de memorie van toelichting, buiten twijfel te stellen dat aanvullende activiteiten worden toegevoegd aan de daar bedoelde opleidingen en er derhalve geen deel van uitmaken. Aldus is ook duidelijk dat voor aanvullende activiteiten geen eindtermen worden ontwikkeld en vastgesteld.
De wijziging van artikel 7.2.4, eerste lid, houdt in dat indien sprake is van beroepsopleidingen die leiden tot beroepen op het beleidsterrein van een andere minister dan bedoeld in artikel 1.1.1, onder a, van het wetsvoorstel, de eindtermen voor die opleiding moeten worden vastgesteld in overeenstemming met die minister. De verwijzing naar artikel 7.2.6 legt expliciet de relatie met de beroepsvereisten.
In het eerste lid is toegevoegd de taak van de commissie onderwijs-bedrijfsleven (COB). Is het bestuur van het landelijk orgaan bipartite samengesteld (zie de wijziging van artikel 9.2.1, tweede lid), dan is het de COB die het voorstel voor de eindtermen doet, en niet het bestuur van het landelijk orgaan.
Voorts is aan het eerste lid toegevoegd het in hoofdstuk 5 van de nota naar aanleiding van het verslag genoemde en in hoofdstuk 12 verder uitgewerkte voorstel met betrekking tot de extern te legitimeren examenonderdelen.
De verdere wijzigingen vervangen de mogelijkheid van voorschriften voor de studieduur door een stelsel waarbinnen het bevoegd gezag de feitelijke studieduur vaststelt, maar waarbij de wet de normatieve studielast bepaalt. De vaststelling van de studieduur geschiedt binnen de bandbreedte die het vierde lid bepaalt voor de normatieve studielast.
Toegevoegd is de normatieve studielast voor de zogenaamde andere opleidingen (zie artikel 7.2.2, eerste lid, onder f). Deze bedraagt ten minste 600 uren, dus ten minste 15 weken. Zie voor dit laatste, hoofdstuk 11 van de nota naar aanleiding van het verslag.
De wijzigingen van artikel 7.2.8 vloeien voort uit de daarop volgende wijzigingen in de artikelen inzake de beroepspraktijkvorming voor de beroepsopleidingen. Nu daarbij in alle gevallen sprake is van dezelfde partijen: instelling, deelnemer en bedrijf/organisatie, en deze zijn genoemd in artikel 7.2.9, behoeft uitsluitend nog naar dat artikel te worden verwezen.
De wijziging van het tweede lid, onderdeel c, behelst een taalkundige verbetering.
Anders dan nu nog geregeld in artikel 7.2.10, zal het voortaan in alle gevallen (ongeacht het karakter van de leerweg) het bevoegd gezag van de instelling (en dus niet ook het landelijk orgaan) zijn onder welks zorg de praktijkovereenkomst tot stand komt. Ook zal daarbij in alle gevallen zoals gezegd sprake zijn van dezelfde partijen. Dit maakt een ineenschuiving van de artikelen 7.2.9 en 7.2.10 tot een nieuw artikel 7.2.9 noodzakelijk.
Wel is toegevoegd dat de overeenkomst mede wordt ondertekend door het bestuur van het desbetreffende landelijk orgaan. Daarmee geeft dat bestuur zijn keurmerk aan de praktijkovereenkomst in die zin dat het om een bedrijf of organisatie gaat met een positieve beoordeling in het kader van de in artikel 7.2.11) bedoelde regelmatige beoordeling, en voorts dat de gronden van die gunstige beoordeling nog steeds aanwezig zijn.
Zie voor een toelichting hierop, hoofdstuk 5 van de nota naar aanleiding van het verslag. Aldaar is ook toegelicht de aan eveneens aan het betrokken artikel toegevoegd aanvullende deelnemerbescherming die nodig kan zijn indien de feitelijke situatie op de praktijkplaats daartoe aanleiding geeft. Deze bescherming staat naast de in artikel 7.2.8 geregelde mogelijkheid tot voortijdige ontbinding van de beroepspraktijkovereenkomst.
De verwijzing in artikel 7.2.11 naar de algemene maatregel van bestuur in artikel 7.6.1 is vervangen door een vermelding van het landelijk orgaan als de hier aan de orde zijnde verantwoordelijke instantie.
In artikel 7.2.11 is voorts sterker tot uitdrukking gebracht dat een negatieve beoordeling van de praktijkplaats tot gevolg heeft dat de desbetreffende bedrijven of organisaties niet bevoegd zijn de beroepspraktijk voor de desbetreffende opleiding of opleidingen te verzorgen.
Zie verder hoofdstuk 5 van de nota naar aanleiding van het verslag waarin onder meer is vermeld dat de uitvoering van artikel 7.2.11 inhoudt dat de landelijke organen zelf, gezamenlijk, een register zullen moeten bijhouden en openbaarmaken van «geaccrediteerde leerbedrijven».
De wijziging van artikel 7.3.4, tweede lid, houdt in een verbetering van de redactie in relatie tot de artikelen 23b en 18 van de W.V.O.
De aanvulling van art. 7.4.2, derde lid, expliciteert dat het examen van een beroepsopleiding alleen de optelsom is van de toetsen van de desbetreffende onderwijseenheden/deelkwalificaties.
Voor de opleidingen educatie is een dergelijk voorschrift niet opgenomen, zodat die opleidingen (ook) kunnen worden afgesloten met een inhoudelijk examen.
In artikel 7.4.3 is verduidelijkt wat het betekent dat de beoordeling van het examen van een beroepsopleiding plaatsvindt met inachtneming van de beoordeling van de beroepspraktijkvorming. Daartoe is bepaald dat het examen (de optelsom van toetsen) formeel alleen kan worden afgelegd indien sprake is van een gunstige beoordeling door het betrokken bedrijf, c.q. de betrokken organisatie.
Het vierde lid van artikel 7.4.3, dat betrekking heeft op de examenrol van de AOC's, moet vervallen nu de wet niet meer bepaalt dat de examens van de beroepsopleidingen wat de beroepsbegeleidende leerweg betreft zullen worden afgenomen door de landelijke organen.
Dit nieuwe artikel bevat in het eerste lid een inhoudelijke duiding van het begrip «externe legitimering». Zie ook de wijziging van artikel 1.1.1, waarin onder verwijzing naar artikel 7.4.4 het begrip «externe legitimering» is ingevoegd.
De woorden «Externe legitimering geschiedt door of vanwege exameninstellingen en houdt voorzieningen in die waarborgen dat de inhoud en het niveau van de examens ten minste zijn afgestemd op de eindtermen» vormen de kern van het eerste lid.
Artikel 7.4.5 omvat een samentrekking van de artikelen 7.4.5 tot en met 7.4.7 en houdt rekening met de rol van de exameninstellingen.
Het nieuwe vierde lid houdt verband met de invulling die de externe legitimering kan krijgen. Daarmee moet de instelling bij de examen rekening houden.
Het vervallen in artikel 7.4.9 van de zinsnede «, wat de beroepsbegeleidende leerweg betreft reiken de examencommissies gezamenlijk,» is een logisch gevolg van de introductie van de exameninstellingen.
Het toegevoegde tweede en derde lid zijn toegelicht in hoofdstuk 5 van de nota naar aanleiding van het verslag.
In het kader van de behandeling door de Tweede Kamer van het voorstel van wet dat heeft geleid tot de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen (Stb. 1994, 640; Kamerstukken II 1993/94, 23 169; in werking getreden op 31 augustus 1994, blijkens het Besluit van 29 juli 1994, Stb. 641) heeft de regering toegezegd dat «zal worden voorzien in een wettelijke basis voor regeling en subsidiëring van taken op het terrein van de internationale diplomawaardering en -vergelijking. Het voor de sector van het beroepsonderwijs voorziene expertisecentrum zal in dat kader ook onderwerp van bespreking met de Kamer kunnen zijn. Er is niet voor gekozen het expertisecentrum in het onderhavige wetsvoorstel te regelen, omdat de taak, zoals eerder in de memorie van antwoord is toegelicht, breder is dan alléén de informatievoorziening ten behoeve van de richtlijn 92/51/EEG».
Vooruitlopend op deze wettelijke regeling is in 1994 een aanvang gemaakt met de internationale diplomawaardering (IDW) door de toen opgerichte stichting Expertisebureau IDW voor de EB-sector. De Adviesbureaus voor Opleiding en beroep (AOB's) hebben per RBA-gebied regionale IDW-loketten ingericht voor de uitvoering van de IDW en kunnen gebruik maken van de diensten van het Expertisebureau. In dat kader heeft voorts het Landelijk Diensten Centrum (LDC) een regisserende functie.
De IDW als geheel zal worden ondersteund door drie expertisecentra:
1. de Informatie Beheer Groep (IBG), wat v.b.o., h.a.v.o., m.a.v.o. en v.w.o. betreft;
2. het Expertisebureau IDW, wat het EB-veld betreft;
3. de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (NUFFIC), wat het hoger onderwijs betreft.
Het is de bedoeling dat de IDW-taken wat het EB-veld betreft zullen worden uitgevoerd door de stichting Expertisebureau IDW. Het nieuwe artikel 7.4.9a bepaalt dat echter niet met zoveel woorden, doch spreekt in algemene zin over een door de minister aan te wijzen rechtspersoon.
Die rechtspersoon zal taken moeten uitvoeren op de volgende terreinen:
a. de waardering en vergelijkbaarheid van buitenlandse diploma's in verband met de toelating tot Nederlandse beroepsopleidingen, met uitzondering van het voorbereidend beroepsonderwijs en het hoger onderwijs (waarvoor afzonderlijke IDW-voorzieningen zijn getroffen);
b. de inhoud en het niveau van buitenlandse opleidingen en diploma's in relatie tot de in Nederland voor de uitoefening van een bepaald beroep gestelde opleidingseisen, ook weer met uitzondering van het voorbereidend beroepsonderwijs en het hoger onderwijs;
c. beschikkingen ter uitvoering van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen (Stb. 1994, 640). Het gaat daarbij om de toepassing van artikel 10 van deze Algemene wet, waarin een onderdaan van een Lid-Staat die in Nederland op grond van de Algemene wet wil worden toegelaten tot een gereglementeerd beroep, bij de bevoegde autoriteit een aanvraag kan indienen tot het verkrijgen van een EG-verklaring. De hier bedoelde bevoegde autoriteit is blijkens artikel 8 van de Algemene wet, in beginsel de minister die het aangaat. Het bereik van de IDW als geregeld in artikel 7.4.9a is beperkt tot aanvragen ex artikel 10 die in verband staan tot beroepsopleidingen als bedoeld in de WEB.
De onder a bedoelde taken zijn gericht op buitenlandse gediplomeerden die willen weten of zij toegang kunnen krijgen tot een bepaalde Nederlandse beroepsopleiding. Belanghebbenden hierbij kunnen zijn zowel de gediplomeerden zelf als de opleidingsinstellingen. Het hier bedoelde «buitenland» omvat niet alleen de Lid-Staten van de EU maar ook andere staten.
De onder b bedoelde taken richten zich op het beroepenveld en de beroepsuitoefening (de Nederlandse arbeidsmarkt). Belanghebbenden hierbij kunnen zijn, de werknemer zelf, maar ook de werkgever. Ook hierbij kan het in beginsel gaan om elke willekeurige staat, dus niet alleen om Lid-Staten van de EU.
De onder c bedoelde taken hebben zoals gezegd een relatie met de uitvoering van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen. Belanghebbenden hierbij zullen vooral zijn degenen die overwegen een aanvraag ex artikel 10 in te dienen. Dit onderdeel beperkt zich dus tot onderdanen van Lid-Staten van de EU.
Doordat artikel 7.4.9a spreekt van «beroepsopleiding» is artikel 1.1.1, onderdeel h, van de wet van toepassing. Dat betekent dat het hierbij gaat om beroepsopleidingen zoals geregeld in de WEB, en dus niet tevens om v.b.o. of h.o.
Zie verder hoofdstuk 5 van de nota naar aanleiding van het verslag.
De aanpassing van de aanhef van artikel 7.4.10, eerste lid, houdt verband met het feit dat het bevoegd gezag in alle gevallen de onderwijs- en examenregeling vaststelt. Een rol voor het landelijk orgaan (waarmee de algemene formulering van de eerste volzin van het eerste lid rekening hield) is daarbij dus niet weggelegd.
Het inlassen van onderdeel e1 in het eerste lid strekt er samen met de voorgestelde wijziging van artikel 8.1.1 toe, de toepassing van de urennormen voor de beoordeling van voltijdsheid van de studie in WSF-verband mogelijk te maken en tevens te kunnen bepalen wat in het raam van de WSF-uitvoering het werkingsgebied zal zijn van de aanwezigheidscontrole alsmede van de inschrijvingscontrole. Hier wordt de waarborg geschapen voor een daartoe herkenbaar benoemd opleidingenbestand. Aldus blijft het instrument van de «school-studietabel», die door de IB-Groep wordt beheerd, bruikbaar.
In artikel 122b, tweede lid, van de WSF is bepaald dat de onderwijsinstelling voor 1 mei, voorafgaande aan het studiejaar aan de IB-Groep doorgeeft welke opleidingstrajecten leiden tot aanspraak op studiefinanciering. In artikel 123c, tweede lid, van de WSF is een administratieve sanctie neergelegd voor het geval de instelling onjuiste gegevens aan de IB-Groep doorgeeft en als gevolg daarvan door de IBG beurzen worden toegekend.
De wijzigingen in onderdeel g en het tweede lid zijn verbeteringen die expliciet maken dat ook onderdelen van examens kunnen worden afgenomen, en dus niet alleen examens en toetsen.
Het nieuwe onderdeel g1 houdt in, de vermelding van de invulling van de externe legitimering.
De wijzigingen van artikel 7.5.1 houden verband met de bij deze nota van wijziging voorgestelde wettelijke regeling van de taken en bevoegdheden in de relatie tussen instellingen en landelijke organen.
De wijzigingen van artikel 7.5.2 houden eveneens verband met de bij deze nota van wijziging voorgestelde wettelijke regeling van de taken en bevoegdheden in de relatie tussen instellingen en landelijke organen.
Nu de wet zelf de in artikel 7.6.1 bedoelde taken en bevoegdheden toedeelt, is er geen behoefte meer aan een algemene maatregel van bestuur die dat regelt. Daarom vervalt de oorspronkelijke artikel titel 6, dat 7.6.1 omvat.
De opengevallen plaats is nu gevuld met een beroepsvoorziening voor examens die worden afgenomen door exameninstellingen.
Deze toevoeging aan artikel 8.1.1 trekt er samen met de wijziging voorgesteld ten aanzien van artikel 7.4.10 toe, de urennormen voor de beoordeling van voltijdsheid van de studie in WSF-verband mogelijk te maken en tevens te kunnen bepalen wat het werkingsgebied zal zijn van de aanwezigheidscontrole, alsmede de inschrijvingscontrole in het raam van de WSF-uitvoering. Hier wordt de waarborg geschapen voor een daartoe herkenbare individuele inschrijving. De leerling (of zijn ouder) kan zich er door raadpleging van het voorlichtingmateriaal van de instelling van tevoren van vergewissen of hij aanspraak zal kunnen maken op studiefinanciering (of tegemoetkoming in de studiekosten).
Deze aanvulling houdt verband met de wijziging van de Leerplichtwet 1969 door de Wet van 10 maart 1994 (Stb. 255). Zij strekt ertoe, dat definitieve verwijdering pas kan plaatshebben nadat het bevoegd gezag gedurende 8 weken zonder succes heeft gepoogd een andere instelling te vinden die bereid is de leerling toe te laten.
De wijziging van artikel 8.1.5, tweede lid, expliciteert dat een overweging voor de toepassing van dit artikel ook gelegen kan zijn in de hoogte van het voor studiefinanciering en tegemoetkoming in de studiekosten beschikbare overheidsbudget.
De wijziging in artikel 8.1.5, derde lid, beoogt de vaststelling van de hier bedoelde aantallen deelnemers niet vatbaar te maken voor beroep. De beslissing door de minister wordt hier vervangen door regeling bij ministeriële regeling, dus als algemeen verbindend voorschrift, waartegen vooralsnog geen beroep mogelijk is.
Directe aanleiding voor deze wijziging is een wijziging van de WHW die sinds januari 1995 aanhangig bij de Tweede Kamer en betrekking heeft op het vaststellen van een landelijke arbeidsmarktfixus (zie artikel 7.56 van de WHW).
Dit nieuwe artikel 8.1.6 is materieel gelijk aan artikel 27a en artikel 48a WVO zoals in de WVO opgenomen door de Wet van 29 september 1994 (student op eigen benen), Stb. 1994, 742. Die wet wijzigt ook artikel 2.73 van de WCBO, door te bepalen dat ten aanzien van de deelnemers aan DT-MBO door een school voor BBO de artikelen 27a en 48a (in artikel 8.1.6 als apart slotlid opgenomen) van de WVO van overeenkomstige toepassing zijn.
Voorts voorziet een wijziging van artikel 2.74 erin dat het regime van artikel 27a/48a ook van toepassing is op deeltijd-MBO aan een school voor MBO of voor VAVO.
Deze wijziging is opgenomen omdat de desbetreffende paragraaf 2 ook op AOC's betrekking dient te hebben, en niet alleen op ROC's.
Voorts is, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag vermeld, de term «bestuur» vervangen door: centrale directie.
Het gewijzigde tweede lid van artikel 9.2.1 sluit aan bij de thans geldende samenstellingsalternatieven voor het bestuur van de landelijke organen. Zowel een bipartite als een tripartite bestuurssamenstelling zijn alsnog mogelijk gemaakt. Zie hiervoor hoofdstuk 5 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Voorts is geregeld dat een commissie onderwijs-bedrijfsleven (COB) alleen verplicht is bij een bipartite samengesteld bestuur van het landelijk orgaan. Zie daarvoor de wijziging van het derde lid.
Het vervallen van titel 3 van hoofdstuk 9 houdt verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
De wijzigingen van artikel 10.1, tweede lid, houden verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
Deze toevoegingen aan artikel 10.2 houden verband met de introductie van de «exameninstelling» in het wetsvoorstel.
De wijzigingen van artikel 11.1 houden verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
Deze toevoeging aan artikel 11.2 behelst een verbod voor andere dan krachtens de WEB aangewezen exameninstellingen om externe legitimering te verzorgen onder de naam van een in het register opgenomen opleiding.
De wijzigingen van artikel 12.1.1 behelzen technische verbeteringen.
De aanvulling van (nu) van artikel 12.1.2 beoogt de mogelijkheid te openen om, voor zover dat dienstig is voor een goede uitvoering van deze wet, dus ook van de overgangsrechtelijk gehandhaafde bepalingen van vervallen wetten en besluiten, bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van de ingetrokken of vervallen wetten. Het artikel bevat al een soortgelijke voorziening, maar dan beperkt tot algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen.
Artikel 12.2.2, derde lid, moet vervallen vanwege het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
Het nieuwe artikel 12.2.4a geeft de bestaande inrichtings- en examenvoorschriften inzake het v.a.v.o. een nieuwe basis in de WEB. Deze voorschriften zullen voor zover nodig nog worden aangepast alvorens ze in werking treden.
Deze wijzigingen van artikel 12.2.5 houden verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB en behelzen voorts een redactionele verbetering.
Deze wijzigingen van artikel 12.2.9 houden verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 4.4 (Breedte-eis) van de nota naar aanleiding van het verslag.
Wat de verwijzing in het gewijzigde vijfde lid naar afzonderlijke opleidingen b.b.o betreft: het gaat daarbij om opleidingen als bedoeld in artikel F.8 van de WCBO.
Deze wijziging herstelt een abuis en houdt verband met het feit dat de IPC's (opvolgers van de landbouwpraktijkscholen) niet opgaan in ROC's.
Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 4.7 (Vakscholen) van de nota naar aanleiding van het verslag.
Het gewijzigde artikel bevat een reeks van niet op specifieke vakscholen toegesneden criteria die in de plaats treden van de specifieke afwijkingen die het tweede lid bevatte.
Artikel 12.3.10 moet vervallen vanwege het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
Wat het vervangende artikel betreft wordt het volgende opgemerkt.
Met de inwerkingtreding van de WEB wordt de regionale ondersteuning niet langer rechtstreeks bekostigd. Bij brief van 12 december 1994 (kenmerk BVE/BI- 94050377) heeft de eerste ondergetekende aan de Tweede Kamer laten weten dat op onderdelen in het overgangsrecht van de WEB een voorziening ter zake zou worden getroffen. Met de onderhavige bepaling wordt hieraan voldaan.
In het eerste lid is voor situaties die zich na 1 januari 1996 kunnen voordoen een basis gelegd voor vergoeding aan instellingen ten behoeve van:
– personeel dat in dienst wordt genomen door een ROC,
– personeel dat in dienst wordt genomen door een instelling voor basiseducatie (die nog zal opgaan in een ROC op grond van artikel 12.3.1), en
– personeel dat in dienst wordt genomen door een school voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (die nog zal opgaan in een ROC op grond van artikel 12.3.1).
Voor het geval op 1 januari 1996 nog personeel in dienst is van de rechtspersoon, bedoeld in de KVE 1991, is in het wetsvoorstel nog een basis gelegd, conform de afspraken in Convenant II, voor de vergoeding van deze categorie personeel aan de rechtspersoon.
Instellingen die personeel in dienst hebben genomen van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de KVE 1991, ontvangen hiervoor tot uiterlijk 1 januari 1998 een vergoeding. De hoogte van de vergoeding zal worden bepaald aan de hand van de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels.
In het tweede lid is de basis gelegd voor een algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de (rechtspositionele) gevolgen voor bovenbedoeld personeel. Het ligt in de rede dat daarbij aansluiting wordt gezocht bij de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 12.2.8, waarin in het algemeen voor personeel van instellingen onder de vigeur van de WEB een dergelijke regeling kan worden getroffen.
De wijzigingen van de artikelen 12.3.11 en 12.3.12 houden verband met het schrappen van de landelijke ondersteuningsinstelling uit de WEB.
Artikel 12.3.15 moet worden ontdaan van het overgangsrecht van het bij deze nota van wijziging uit de WEB geschrapte beleidskader educatie.
Om redenen van toegankelijkheid en leesbaarheid is artikel 12.3.16 gesplitst in vier afzonderlijke artikelen. Voorts is een overgangsvoorziening toegevoegd, als artikel 12.3.16d.
De aangebrachte wijzigingen zijn van verschillende aard.
De aanpassingen van artikel 12.3.16, eerste en tweede lid houden verband met het schrappen van artikel 7.6.1.
Artikel 12.3.16a lid maakt expliciet dat wat nu nog impliciet in artikel 12.3.23 is neergelegd, namelijk dat de invoering van de educatie nieuwe stijl pas plaatsvindt met ingang van 1 januari 1997, zodat tot dat tijdstip de thans geldende voorschriften nog toepassing moeten kunnen vinden. Het betreft het v.a.v.o. en de basiseducatie. De gehandhaafde voorschriften hebben betrekking op het onderwijs, de deelnemers, de inschrijving en de examens.
Eenzelfde voorziening is in dit artikel getroffen voor de beroepsopleidingen en het vormingswerk voor jeugdigen, maar dan uitgaande van de datum van 1 augustus 1997.
Door in artikel 12.3.16a te spreken van «het leerlingwezen», is aangegeven dat ook de voorschriften met betrekking tot (taken en bevoegdheden van) de landelijke organen voor het leerlingwezen van toepassing blijven tot het moment van invoering van de nieuwe beroepsopleidingenstructuur.
Artikel 12.3.16b bevat de in het oorspronkelijke artikel 12.3.16, vierde en vijfde lid, geregelde afbouwvoorzieningen. Daaraan is een voorziening voor het vormingswerk toegegvoegd.
Het nieuwe artikel 12.3.16c biedt een voorziening om bepalingen van het SVM-overgangsrecht nog werking te laten hebben na 31 december 1995.
In het eerste lid gaat het om de zo genaamde deficiënte korte opleidingen, verbonden aan een 22-tal scholen voor m.b.o. Het gaat hierbij meer in concreto om scholen met korte opleidingen, terwijl de desbetreffende afdeling niet aan die scholen is verbonden. Deze opleidingen mogen op grond van artikel II, onderdeel B, van de SVM-wet nog tot en met 31 juli 1996 worden verzorgd. De SVM-overgangsvoorziening is, kort gezegd, getroffen omdat het uitgangspunt van de SVM-operatie (fusie van (delen van) KMBO-instellingen met MBO-scholen die de overeenkomstige lange opleidingen verzorgden) niet in alle gevallen kon worden gerealiseerd.
Ondergetekenden hebben besloten de afbouw van deze opleidingen niet aan te vangen voorafgaand aan inwerkingtreding van de WEB, en ze voorshands aan te merken als bestaand onderwijsaanbod van de bij het proces van ROC-vorming betrokken scholen enz. Dat betekent dat de betrokken opleidingen als beroepsopleiding in het eerste Centraal register beroepsopleidingen zullen worden opgenomen.
Het tweede lid ziet op het overgangsrecht van de zo genaamde SVM-wet, betrekking hebbend op de scholen voor m.b.o.
Artikel II van die wet bevat in onderdeel R de grondslag voor het voortbestaan van afdelingen vooropleiding voor hoger beroepsonderwijs (VHBO). Een einddatum is daarbij niet genoemd, zodat beslist moet worden hoe met deze afdelingen moet worden omgegaan onder de WEB.
Er is voor gekozen, deze afdelingen vooralsnog in hun huidige gedaante te laten voortbestaan, tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat de gekozen formulering van de van overeenkomstige toepassingverklaring van onderdeel R ook met zich brengt dat de in het tweede lid van dat onderdeel genoemde ministeriële regeling van toepassing blijft in relatie tot de desbetreffende, aldus eveneens nog toepasselijke bepalingen van de W.V.O.
Wat het derde lid van onderdeel R betreft: daarin wordt verwezen naar de onderdelen H, derde lid, I en J. In die onderdelen is een afbouwregeling voor onderwijs en examens oude stijl neergelegd, betrekking hebbend op dagscholen voor m.b.o. die met ingang van 1 augustus 1991 niet meer voor bekostiging in aanmerking kwamen. Omdat deze afbouwregels aflopen in het jaar 1995, zal het derde lid van onderdeel R vanaf 1 januari 1996 een dode letter zijn geworden.
Het derde lid bevat een met het tweede lid vergelijkbare voorziening, gericht op de afdelingen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs (h.a.v.o.) als bedoeld in artikel II, onderdeel S, van de SVM-Wet.
Complexer is het vierde lid. Daarin gaat het om de volgende overgangsbepalingen van artikel II bij de WCBO:
a. het bepaalde bij en krachtens de artikelen F.16 tot en met F.19. Het betreft tijdelijke handhaving van onderwijs en examens oude stijl voor leerlingen die op 31 juli 1993 het beroepsbegeleidend onderwijs waarvoor zij waren ingeschreven aan de daar bedoelde instituten, nog niet hebben afgerond. In een enkel geval zou die afronding zich redelijkerwijs ook nog tot na 31 december 1995 moeten kunnen uitstrekken;
b. het bepaalde bij en krachtens de artikelen F.33 tot en met F.36. Het betreft tijdelijke handhaving van onderwijs en examens oude stijl voor leerlingen die op 31 juli 1993 het deeltijds m.b.o. waarvoor zij waren ingeschreven aan de daar bedoelde instituten, nog niet hebben afgerond. Ook hier zou in een enkel geval die afronding zich redelijkerwijs ook nog tot na 31 december 1995 moeten kunnen uitstrekken;
c. het bepaalde bij en krachtens de artikelen F.43 tot en met F.46. Het betreft tijdelijke handhaving van onderwijs oude stijl voor leerlingen die op 31 juli 1993 de daar bedoelde overige cursus voor beroepsonderwijs waarvoor zij waren ingeschreven aan de daar bedoelde instituten, nog niet hebben afgerond. Ook hier zou in een enkel geval die afronding zich redelijkerwijs ook nog tot na 31 december 1995 moeten kunnen uitstrekken.
Deze wijzigingen betreffen aanpassingen in verband met introductie van de Commissie van beroep voor de externe examens.
Het nieuwe artikel 12.3.20a is toegelicht in hoofdstuk 12 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Deze wijzigingen van artikel 12.3.23 houden verband met het schrappen van het beleidskader educatie.
De wijzigingen van artikel 12.3.24 behelzen allereerst vernummeringen in verband met de splitsing van artikel 12.3.16 in vier nieuwe artikelen. Voorts is het artikel beter ingedeeld.
Het vierde lid bevat een specifieke overgangsvoorziening voor de bekostiging van het deeltijds m.b.o. Voor de periode van 1 januari 1997 tot 1 augustus 1997 heeft een instelling die een dergelijke opleiding verzorgt een aanspraak op rijksbekostiging ter grootte van 7/12 van het bedrag dat de desbetreffende instelling over het kalenderjaar 1996 bij of krachtens de KVE 1991 en de WCBO aan bekostiging voor de desbetreffende opleiding heeft ontvangen.
Het nieuwe artikel 12.3.24a is toegelicht in hoofdstuk 14 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Het nieuwe artikel 12.3.24b verzekert de tijdelijke handhaving van de bestaande bekostigingsregels voor de IPC's, tot 1 januari 1997.
Het vervallen van artikel 12.3.28 is een gevolg van het schrappen van artikel 2.3.4, tweede lid.
Door de Wet van 7 juli 1994, Stb. 565, tot aanpassing van een aantal wetten in verband met de intrekking van de Wet bevolkings- en verblijfregisters en de invoering van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, die op 1 oktober 1994 in werking is getreden, is artikel 20 van de Leerplichtwet 1969 komen te vervallen (artikel XI, onderdeel E). Tegelijkertijd had ook de inhoudsopgave van de Leerplichtwet 1969 aangepast dienen te worden, hetgeen thans geschiedt.
Artikel 26, tweede lid, bepaalt dat een leerplichtige jongere die 12 jaar of ouder is of de partieel leerplichtige jongere, die de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie. Artikel 28 beschouwt deze strafbaar gestelde feiten als overtredingen.
Het nieuwe jeugdstrafrecht kent bij overtreding slechts de geldboete als hoofdstraf: artikel 77h, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht – Wsr – (Wet van 7 juli 1994, Stb. 528). Artikel 26, tweede lid, wordt hieraan aangepast.
De wijzigingen in onderdeel B onder 1 en 2 zijn technische wijzigingen die samenhangen met de wijzigingen in artikel 5 van de WSF die tot stand zijn gekomen bij de Wet van 29 september 1994 (student op eigen benen), Stb. 742.
De wijziging in onderdeel C betreft in de eerste plaats een aanvullende, technische wijziging in artikel 9, eerste lid onderdeel d van de WSF. Deze wijziging is noodzakelijk omdat de tekst van dit onderdeel d bij eerder genoemde wet is vervallen, maar op grond van artikel XV, tweede lid, van die wet voor wat de aanspraken op studiefinanciering betreft nog van kracht blijft tot bij koninklijk besluit te bepalen tijdstippen die voor de diverse onderwijssoorten verschillend kunnen zijn.
Daarnaast bevat onderdeel C wijzigingen die samenhangen met het vervallen van artikel 9, eerste lid onderdeel i.1 onderscheidenlijk artikel 9, lid 1a (oud), van de WSF bij meergenoemde wet.
Het vervallen van onderdeel D onder 6 hangt samen met de wijziging in artikel 11, tweede lid, van de WSF die bij meergenoemde wet tot stand is gekomen.
De oorspronkelijk beoogde wijzigingen in onderdeel E zijn niet langer noodzakelijk aangezien deze reeds tot stand zijn gekomen bij meergenoemde wet.
De splitsing van de onderdelen F in de onderdelen F en G is een zuiver technische wijziging: het middelbaar beroepsonderwijs komt zowel in artikel 16 als in artikel 16a van de WSF voor; het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs komt alleen voor in artikel 16a.
Het nieuwe onderdeel H bevat wijzigingen in artikel 17d van de WSF dat tot stand is gekomen bij meergenoemde wet. De wijzigingen onder 1 tot en met 3 betreffen terminologische aanpassingen en hangen tevens samen met de voorgestelde wijzigingen in artikel 9, eerste lid, van de WSF.
De wijzigingen in onderdeel H onder 4 en 5 hangen samen met het in onderdeel OO van deze nota van wijziging voorgestelde nieuwe artikel 8.1.6. van de WEB betreffende controle op langdurige afwezigheid.
Het nieuwe onderdeel I bevat een wijziging van artikel 120a van de WSF waarin het toezicht door de inspectie op het onderwijs is geregeld. Dit artikel is tot stand gekomen bij meergenoemde wet. Als gevolg van de wijziging wordt thans verwezen naar hoofdstuk V van de WEB – waarin het toezicht geregeld is – in plaats van het desbetreffende hoofdstuk van de WCBO.
Wat de nieuwe onderdelen J en K betreft wordt het volgende opgemerkt.
In artikel 7.4.10, eerste lid, onder e1, van de WEB is geregeld dat het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling vóór 15 april vaststelt welke opleidingstrajecten aanspraak geven op studiefinanciering. In artikel 122b, tweede lid, van de WSF is bepaald dat het bevoegd gezag deze lijst van opleidingstrajecten vóór 1 mei moet doorgeven aan de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). In artikel 123c, tweede lid, van de WSF is bepaald dat in geval het bevoegd gezag ten onrechte een opleidingstraject als WSF-traject aanwijst dan wel ten onrechte aan de IB-Groep doorgeeft dat voor een opleidingstraject aanspraak op studiefinanciering bestaat, de op grond daarvan door de IB-Groep verstrekte beurzen ten laste komen van dat bevoegd gezag. De in het kader van de STOEB-wetgeving reeds voorziene rol van de inspectie ondergaat hiermee geen wijziging.
Wat artikel 12.4.4 betreft: het opnieuw geformuleerde onderdeel F is toegelicht in hoofdstuk 25 van de nota naar aanleiding van het verslag.
De wijziging in artikel 1 van de Les- en Cursusgeldwet betreft een correctie en hangt voorts samen met het vervallen van de begrippen avondschool en dag-avondschool in dat artikel.
Deze wijzigingen zijn van terminologische aard.
Deze wijzigingen zijn van redactionele aard.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23778-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.