nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 juni 1999
Bij het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissies voor Justitie en
Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 21 april 1999 (23 760/24 077,
nr. 11) heeft de heer Buijs (CDA) een aantal vragen gesteld. Ik heb u toegezegd
deze vragen schriftelijk te beantwoorden. Deze vragen betroffen:
– de gehanteerde terminologie
– de beoordeling van de schadelijkheid van nieuwe stoffen
– de mogelijkheden van een «paraplu-bepaling».
Aanvankelijk was XTC de populaire benaming voor MDMA. Thans worden echter
zeer veel verschillende stoffen aangeboden onder de naam XTC. Menigmaal wordt
er gesproken van XTC-achtigen, waarmee drugs worden bedoeld die min of meer
dezelfde werking hebben als MDMA. Designer drugs zijn stoffen die specifiek
worden ontwikkeld om de drugswetgeving te omzeilen. Niet alle middelen die
thans worden aangetroffen kunnen als designer drugs worden gezien. Smart drugs
zijn geen drugs in de eigenlijke zin van het woord. Smart drugs zijn geneesmiddelen
die worden (of werden) voorgeschreven bij ziekten als Alzheimer, Parkinson
en Korsakov. Ik geef de voorkeur aan de term synthetische drugs om de vele
legale en illegale synthetische psycho-actieve stoffen te omschrijven.
Sinds januari 1999 is het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring
nieuwe drugs (CAM) operationeel. Het CAM is opgericht ter uitvoering van een
Besluit van de Europese Raad tot het instellen van een vroegtijdig waarschuwingssysteem
voor nieuwe synthetische drugs (het Early Warning Mechanism, EWM). Het CAM
is ondergebracht bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Het doel van het
CAM is om nieuwe drugs zo snel mogelijk aan een multidisciplinaire risicoschatting
te onderwerpen. In tegenstelling tot het EWM houdt het CAM zich niet uitsluitend
bezig met nieuwe synthetische drugs, maar bijvoorbeeld ook met smart products.
Nadat, bijvoorbeeld door de Centrale Recherche Informatiedienst, het Trimbos-instituut
of de Inspectie Waren en Veterinaire Zaken, melding is gemaakt van het verschijnen
van een nieuwe drug op de markt wordt bij het CAM beslist over het opstarten
van een risicoschattingsprocedure. Deze procedure bestaat onder meer uit het
verzamelen van gegevens over de desbetreffende stof en het aanschrijven van
de 19 leden van de assessmentcommissie. Deze commissie beoordeelt de stof
aan de hand van 20 criteria die in vier thema's zijn onderverdeeld: volksgezondheid,
openbare orde, criminaliteit en overig. In veel gevallen is het niet mogelijk
om voor alle 20 criteria voldoende gegevens te vergaren om tot een definitieve
risicoschatting te komen. Immers, het betreft veelal nieuwe stoffen waarvan
bijvoorbeeld toxicologische en farmacologische kennis slechts in geringe mate
voorhanden is. In dergelijke gevallen wordt een beroep gedaan op de deskundigheid
van de leden van de assessmentcommissie om een inschatting van de mogelijke
risico's te maken. Benadrukt dient te worden dat een risicoschatting altijd
een voorlopig karakter heeft. Nieuwe onderzoeksgegevens of gewijzigde omstandigheden
kunnen na verloop van tijd tot een andere risicoschatting leiden.
Het CAM stuurt mij een rapport van de risicoschatting met een advies over
de eventueel te nemen maatregelen. Deze maatregelen kunnen variëren van
monitoring, preventieve maatregelen, maatregelen ten aanzien van productie,
handel en distributie tot het initiëren van regelgeving op nationaal
(bijvoorbeeld plaatsing, al dan niet met spoed, van het middel onder de Opiumwet)
en internationaal niveau. Indien de risicoschatting een nieuwe synthetische
drug betreft, zal melding aan het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en
drugsverslaving in Lissabon plaatsvinden.
Tot op heden zijn er assessments gemaakt voor de stoffen MBDB en 4-MTA.
Een risico-analyse van GHB wordt spoedig verwacht. Het CAM adviseerde MBDB
goed te monitoren. Deze aanbeveling is inmiddels op Europees niveau overgenomen.
Op korte termijn zal binnen EU verband besluitvorming plaatsvinden ten aanzien
van 4- MTA.
Met de totstandkoming van het CAM is naar mijn mening een werkwijze tot
stand gekomen waarmee de samenstelling van de bijlage van de Opiumwet adequaat
aan de behoefte van de samenleving kan worden aangepast. Echter ook het nemen
van maatregelen anders dan plaatsing onder de Opiumwet worden in de procedure
van het CAM serieus genomen.
Het is mij bekend dat in sommige landen gewerkt wordt met een zogenaamde
«paraplu-bepaling», die een zodanig open omschrijving geeft van
de verboden middelen, dat grote groepen stoffen die als synthetische drug
aangemerkt zouden kunnen worden hiertoe gerekend worden, zelfs ongeacht de
vraag of zij werkelijk bestaan. Dergelijke omschrijvingen zijn ofwel zeer
technisch van karakter ofwel dermate vaag dat kenbaarheid en daarmee de rechtszekerheid
onaanvaardbaar klein is. Voorts bestaat het gevaar dat een «paraplu-bepaling»
vele honderden middelen die volkomen probleemloos industrieel of zelfs huishoudelijk
worden aangewend, onder omvangrijke controlemaatregelen zouden gaan vallen.
Ik ben niet voornemens een «paraplu-bepaling» in de bijlage
van de Opiumwet op te nemen, maar ben veeleer voorstander de systematiek te
volgen die ook geldt voor het Enkelvoudig verdrag over verdovende middelen
en het Verdrag inzake psychotrope stoffen, van welke beide verdragen de Opiumwet
een uitwerking is. Deze verdragen gaan ervan uit dat nieuwe stoffen eerst
zorgvuldig worden onderzocht en individueel beoordeeld door de Wereldgezondheidsorganisatie,
alvorens zij, indien noodzakelijk, aan de lijsten van de verdragen worden
toegevoegd. Het ligt in de rede een dergelijk onderzoek ook bij opname in
de Opiumwet te doen plaatsvinden. Doordat het CAM op systematische wijze zorgdraagt voor dit onderzoek is de toevoeging van een «paraplu-bepaling»
overbodig.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers