23 760
Beleid inzake XTC

24 077
Drugbeleid

nr. 11
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 11 mei 1999

De vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 en Justitie2 hebben op 21 april 1999 overleg gevoerd met minister Borst-Eilers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en minister Korthals van Justitie over het XTC-beleid, aan de hand van:

– de brief van 9 september 1998 inzake het standpunt betreffende de Nationale Drug Monitor (24 077, nr. 68);

– de brief van 19 november 1998 inzake onderzoek naar neurotoxiciteit van XTC (VWS-98-1345);

– de brief van 1 februari 1999 inzake het testen van pillen (23 760, nr. 10).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Apostolou (PvdA) ging akkoord met het instellen van de Nationale Drug Monitor (NDM), zoals omschreven in de brief van 9 september 1998, en wilde weten wanneer deze van start zal gaan. Hij vond dat de programmering van de thema's die gemonitord zullen worden, aan de Kamer gemeld dient te worden, zodanig dat de Kamer op de hoogte kan zijn van de daarbij gestelde prioriteiten en hun redengeving. Zijns inziens zou dit onderdeel kunnen zijn van de jaarlijkse rapportage drugbeleid. Hij verzocht om een toelichting op de verhouding tussen het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) als voornaamste opdrachtgever van de NDM, en degenen die als medeopdrachtgever kunnen optreden.

Naar aanleiding van de brief inzake XTC en neurotoxiciteit was de heer Apostolou het ermee eens, dat nader onderzoek dient te worden gedaan en hij drong aan op het betrachten van spoed daarbij. Het is belangrijk te weten wat op de lange termijn de consequenties zijn voor de gebruikers, mede met het oog op het voorlichtingsbeleid. Kan de minister van VWS aangeven, wanneer de resultaten van dit verdere onderzoek kunnen worden verwacht?

De heer Apostolou stemde in met de doelstellingen betreffende het drugs informatie en monitoring systeem (DIMS) zoals omschreven in de brief van 1 februari 1999. Hij benadrukte het geven van voorlichting en onderschreef dat testuitslagen vergezeld dienen te gaan van een schriftelijke opsomming van de risico's van de betreffende stof, alsmede van de beperkingen van de test. Wat vindt de minister van VWS van krantenberichten van de laatste tijd, dat testfaciliteiten van hulpverleningsinstellingen misbruikt worden door criminelen? In de brief wordt protocollering als een middel genoemd om de spanningsverhouding tussen bescherming van de volksgezondheid en bestrijding van de misdaad beter hanteerbaar te maken: kan de minister aangeven wat zo'n protocol zou kunnen inhouden? Wat wordt precies bedoeld met de slotzin, waar staat dat de minister wil voorkomen dat het testen op party's gezien wordt als een recht van de consument?

Op grond van een bezoek aan de unit synthetische drugs (USD) had de heer Apostolou geconcludeerd dat er verscheidene laboratoria in Nederland zijn waar XTC-pillen geproduceerd worden en hij was van mening dat de bestrijding daarvan geïntensiveerd dient te worden. Een van de gedachten hierbij is om de machines voor het produceren van pillen vergunningplichtig te doen zijn, zodat, als dergelijke machines in een laboratorium worden aangetroffen en de houder geen vergunning heeft, de machines in beslag kunnen worden genomen. Acht de minister van Justitie dit een begaanbare weg?

Er bereikten de heer Apostolou signalen dat in steden als Amsterdam het aantal smartshops te groot dreigt te worden en dat er sprake is van het witwassen van zwart geld via het investeren in smartshops. Kan de minister van Justitie dit bevestigen en, zo ja, dienen er dan geen maatregelen genomen te worden zoals het instellen van een antecedentenonderzoek bij de vestiging van smartshops? Is het mogelijk smartshops vergunningplichtig te maken uit hoofde van de geenszins onschadelijke preparaten die daar verkocht worden? In hoeverre kunnen er voorts maatregelen genomen worden tegen het verkopen van drugs via het, algemeen toegankelijke, Internet?

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD) kon zich over het algemeen vinden in de strekking van de geagendeerde brieven. Zij was het eens met de opzet van de NDM. Wel vond zij dat het aspect alcohol daarin wat uitgebreider dient te worden meegenomen, omdat alcohol een veel omvangrijker probleem onder jongeren blijkt te zijn dan drugs. Het is van belang dat, blijkens de brief over het onderzoek naar neurotoxiciteit van XTC, nog eens is vastgesteld hoe schadelijk XTC kan zijn, zij het dat hierbij alleen de stof MDMA is onderzocht. Is de minister van VWS van plan in dezen ook onderzoek te laten doen naar de schadelijkheid van andere stoffen die onder de noemer «XTC» vallen, juist met het oog op voorlichting en preventie?

Ingaande op de brief van 1 februari 1999, constateerde mevrouw Van Blerck dat het XTC-gebruik zich niet beperkt tot houseparty's, maar daarnaast is opgenomen in het reguliere uitgaanscircuit, zoals discotheken. Zij meende dat het door die spreiding, waarbij er geen onderscheid is tussen stad en platteland, moeilijker is om na te gaan wat er precies wordt gebruikt. Naast het monitoren benadrukte zij, als een net zo belangrijke doelstelling van het testen van pillen, de preventie, met name in de richting van jongeren. Daarbij dient een duidelijke boodschap te worden afgegeven over de schadelijke gevolgen van XTC-gebruik voor de gezondheid. Bij de testdemonstratie die zij had bijgewoond, was haar dit niet zo gebleken. Zij meende dat het hierbij afgegeven voorlichtingskaartje op het moment zelf onvoldoende gelezen zal worden en binnen een minuut op de grond belandt. Zelf vond zij de inhoud van deze kaartjes niet afschrikwekkend; zij verzocht om een duidelijker boodschap richting de jongeren, waarin wordt aangegeven hoe schadelijk bepaalde stoffen zijn en wat de effecten op langere termijn kunnen zijn.

Op zich had mevrouw Van Blerck niets tegen de bestaande mogelijkheid tot het testen van pillen bij instellingen, zij het dat dit voor jongeren misschien wat hoogdrempelige gelegenheden zijn. Het resultaat van de meting zal daar echter beter zijn, gegeven de laboratoriumfaciliteiten waarvan gebruik kan worden gemaakt. Bij de andere mogelijkheid, het testen op locatie, waarbij als het ware op de dansvloer de gelegenheid wordt geboden om de drugs te laten testen, zette zij grote vraagtekens. Zo zal de mondelinge preventieboodschap, temidden van de harde muziek, totaal niet tot zijn recht komen. Bij een voortzetting van deze testmogelijkheid dient er een ruimte voor te worden gezocht die aanpalend aan de feestruimte is. Zij verzocht de minister om een toelichting op de precieze verhouding tussen de beide hoofdtaken van het testen: monitoring en preventie.

Mevrouw Van Blerck vond het moeilijk er een oordeel over te geven of het testen wel of niet gestimuleerd dient te worden. Naast voordelen zitten er ook een aantal nadelen aan, zoals het risico dat de overheid zo het gebruik van pillen dreigt te legitimeren. Hoe kijken de beide ministers daartegen aan? Hierbij komt dat zeker de laatste tijd er signalen zijn dat van overheidswege geboden testfaciliteiten worden misbruikt door criminelen. Het was haar op dit moment niet duidelijk welke protocollen en richtlijnen worden voorgestaan om dit te vermijden. Vooraleer met het testen van pillen verder wordt gegaan, dient daarover duidelijkheid te bestaan. Het had haar voorkeur om, als die duidelijkheid er niet komt, het testen op te schorten. Zij vond dat ook de collectieve preventie meer aandacht moet krijgen, omdat deze iets oproept wat jongeren ervan kan weerhouden om, gezien de effecten op de gezondheid, überhaupt tot druggebruik over te gaan.

De heer Van Dijke (RPF), mede sprekend namens de fractie van het GPV, kon in de geagendeerde brieven weinig houvast vinden op het punt van een beleid dat het gebruik van XTC dient tegen te gaan. Hij nodigde de minister van VWS uit in dit overleg aansprekende resultaten van haar beleid te presenteren. Hoeveel jongeren zijn daardoor niet tot het gebruik van XTC gekomen of zijn van het gebruik ervan verlost? Hoevelen zien af van gebruik, als de test uitwijst dat de pil slecht is? Het zou daarbij om een erg laag percentage gaan. Hoe schadelijk is voorts de trance die wordt beoogd bij het deelnemen aan grootschalige dansfeesten? Het gaat hier, kortom, om een niet onaanzienlijk probleem met grote risico's voor de volksgezondheid, met name bij een kwetsbare groep mensen. Zo bleek uit een recent CBS-rapport dat kinderen uit eenoudergezinnen driemaal zoveel XTC gebruiken als kinderen uit gezinnen met twee ouders. Hij spoorde de minister aan zich in haar beleid meer achter de ouders te scharen, die ook vinden dat hun kinderen dergelijke rommel niet moeten gebruiken. Uit een oogpunt van te bereiken resultaten was hij niet erg ingenomen met de huidige wijze van voorlichting en stelde zich voor dat een hardere, confronterende campagne tegen het gebruik van XTC diende te worden ingezet.

Kijkende naar wat de minister van VWS voorstelde, vond de heer Van Dijke dat er daarbij geen oog is voor omgevingsfactoren die aanmoedigen tot het gebruik van XTC, zoals op houseparty's. Voorstellen van RPF-zijde tot het aanbrengen van beperkingen bij dergelijke grootschalige dansfeesten, bijvoorbeeld door invoering van een leeftijdsgrens van zestien jaar en door de sluitingstijd op uiterlijk twee uur 's nachts te stellen, waardoor tevens de prikkel tot gebruik van XTC sterk zal afnemen, had de minister eerder afgedaan met de verwijzing dat dit gemeentelijk beleid is. Hij vond dit evenwel niet in overeenstemming met de verantwoordelijkheid van de minister voor de volksgezondheid, gegeven dat er bijvoorbeeld ook landelijke regelgeving is rond de verstrekking van alcoholische dranken. Van de toezegging van de minister om in dezen te overleggen met de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG), had hij in de stukken niets teruggevonden. De eventuele overlast die het massaal uitgaan van een houseparty om twee uur 's nachts zou kunnen veroorzaken, achtte hij niet groter dan de overlast die wordt veroorzaakt, wanneer dit, zoals nu, op zondagmorgen gebeurt.

Onverantwoord achtte de heer Van Dijke het dat jongelui, na een hele nacht op een houseparty te zijn geweest, zich direct achter het stuur zetten om zich in het verkeer te begeven. Hij vroeg de minister van Justitie of deze voornemens is erin te berusten, dat in dezen niet eerder kan worden ingegrepen dan nadat een overtreding is geconstateerd. Als het om alcoholgebruik gaat, laat zich via een blaas- of bloedproef vaststellen in hoeverre betrokkene rijvaardig is, maar er zijn daarnaast andere factoren van invloed op de rijvaardigheid, waaronder drugsgebruik en vermoeidheid na een nacht dansen op een houseparty. Dergelijke factoren zijn niet direct meetbaar, maar daarop moet toch een sterke verdenking rusten.

De heer Buijs (CDA) zag de ernst van de situatie rond XTC onderstreept door een drietal krantenberichten: hulpverleners als verlengstuk van XTC-maffia, de politie te Edam die bij toeval op een industrieterrein een XTC-laboratorium ontdekt, en schade aan het milieu door dumping van XTC-afval. Tegelijkertijd komt dan de vraag op wat er precies bedoeld wordt met XTC. Gaat het daarbij uitsluitend om de stof MDMA of betreft het ook pillen met andere stoffen? Wat is de opstelling van de overheid versus zogenaamde «legale» drugs als 4-MTA, 2C-T-2 en DXM? Hoe vindt de beoordeling plaats of iets wel of niet schadelijk is en al of niet op de opiumlijst geplaatst dient te worden? Van MDMA is de neurotoxiciteit aangetoond, althans voor wat betreft de korte termijn. Is er onderzoek geweest naar de mogelijke schadelijke bijwerkingen van als «legaal» geoormerkte pillen, waarmee openlijk wordt geadverteerd of die worden gedoogd? Of moeten eventuele schadelijke bijwerkingen hier via trial & error blijken, waarna de stoffen alsnog uit de handel genomen worden?

Kan, in plaats van XTC, niet beter worden gesproken van «designerdrugs» of «smartdrugs» en is het vanuit volksgezondheidsoogpunt niet verstandiger deze smartdrugs collectief te verbieden, totdat is vastgesteld dat ze geen schadelijke bijwerkingen hebben? Door hierbij een omgekeerde bewijslast in te voeren zou de minister niet meer behoeven te testen of er beducht voor moeten zijn achter de feiten aan te lopen, aldus de heer Buijs, die wees op het bestaan van zo'n brede verbodsbepaling in Groot-Brittannië. Op het gebied van de synthetische drugs komt er in Nederland echter van alles op de markt, waarbij dan achteraf wordt getest. Dit is een omgekeerde weg, die vanuit het belang van de volksgezondheid niet goed is te verdedigen.

Een aanleiding tot het invoeren van zo'n algemeen verbod zag de heer Buijs mede in de beantwoording door de minister van VWS van schriftelijke vragen van zijn fractiegenoot Van de Camp over de strafbaarstelling van handel in de levensgevaarlijke partydrug GHB, een stof die niet valt onder de Opiumwet. Uit deze beantwoording bleek dat de minister nog geen duidelijk oordeel had over de schadelijkheid ervan, maar zou bekijken of er eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn, nadat het coördinatiepunt assessment en monitoring van nieuwe drugs een risicoanalyse had gemaakt. Heeft de minister inmiddels een besluit genomen over het brengen van GHB onder de Opiumwet?

Vraagtekens had de heer Buijs bij de zogenoemde sneltestservice ten behoeve van gebruikers op bijvoorbeeld houseparty's. Juist uit een oogpunt van volksgezondheid is dit testen van pillen een gevaarlijke ontwikkeling, want de geteste pil krijgt al gauw het imago een «goedgekeurde» pil te zijn en daarmee ontstaat het verkeerde beeld dat het met de schadelijkheid ervan wel meevalt. Het beeld dat houseparty's en XTC bij elkaar horen, krijgt zo een soort legitimatie van overheidswege. Dit is echter een schijnlegitimatie, want de sneltest geeft maar een beperkt beeld van de stoffen die in een pil zitten en ook een gekeurde pil kan nog steeds grote gezondheidsschade met zich brengen, zeker op de langere termijn. Bovendien wekt zo'n geteste pil met een bepaald logo de indruk dat alle pillen met dat logo veilig zijn, terwijl dit logo door verschillende producenten kan worden gebruikt. Hij vond dan ook dat gestopt dient te worden met de sneltests op houseparty's; slechts in een uitzonderingssituatie zouden op gebruikers gerichte tests nog kunnen plaatsvinden, namelijk als er signalen zijn dat er gevaarlijke pillen in omloop zijn. Een stringenter ontmoedigingsbeleid leek hem meer op zijn plaats.

De heer Buijs vond dat het DIMS een actieve rol kan spelen bij de preventie, maar stelde dat het bij de testactiviteiten van het DIMS uitsluitend dient te gaan om drugsvangsten door de politie en zelf aangekochte pillen. De zo verkregen informatie is vervolgens ook van belang voor de NDM. Op welke wijze wil de minister van VWS de samenwerking tussen DIMS en NDM gestalte geven, alsmede de samenwerking met het early warning system op Europees niveau?

Waarom heeft de minister van Justitie de brief inzake DIMS (23 760, nr. 10) niet medeondertekend, zo vroeg de heer Buijs. Is er, gelet op de omvang van de problematiek rond de synthetische drugs, voldoende capaciteit bij de USD? Het opsporen en ontmantelen van illegale laboratoria zal een forse werkdruk voor de USD met zich brengen. Kan de minister van Justitie een toelichting op deze werkbelasting geven? Wanneer wordt er beslist over de voortzetting van de USD?

Als het belangrijkste aandachtspunt voor het antidrugsbeleid zag de heer Buijs de preventie. Voorlichting en preventie sneeuwen echter op dit moment, zowel op landelijk, als op gemeentelijk niveau, voortdurend onder. Een goed drugsbeleid is evenwel een en-enbeleid en niet een of-ofbeleid. 15% van het gedecentraliseerde verslavingszorgbudget zou besteed worden aan preventie, maar bij de meeste gemeenten is het minder dan 10%. Hoe kan dit belangrijkste onderdeel van het antidrugsbeleid weer meer op de voorgrond komen?

Mevrouw Ravestein (D66) was het op hoofdlijnen eens met het in de geagendeerde brieven voorgestelde beleid. Het belangrijkste vond zij de voorlichting. Het mag niet zo zijn dat mensen denken dat pillen die getest zijn, ook safe zijn om te gebruiken: de gezondheidsrisico's moeten steeds weer uitgelegd worden. Zelf vond zij wat dat betreft de informatie op de bij de tests uitgereikte kaartjes indringend en ook afschrikwekkend, omdat er heel kil staat opgesomd om welke stoffen het gaat en wat je er allemaal van kunt krijgen. Zij wist echter niet hoe de kaartjes overkomen bij jongeren en wat daar het effect van is. Naast het volgen van ontwikkelingen op de markt voor synthetische drugs, met daarbij de mogelijkheid om zo nodig snel in te grijpen, zag zij als groter voordeel van het testen de preventie: het directe contact met de gebruikers, waarbij voorlichting gegeven kan worden aan een groep die anders waarschijnlijk moeilijker te bereiken zal zijn.

Naar het oordeel van mevrouw Ravestein diende de handel in synthetische drugs keihard te worden aangepakt, gegeven ook hoe eenvoudig het kennelijk is om zaken te produceren die zo schadelijk blijken te zijn voor de volksgezondheid. Hoe kijken de bewindslieden aan tegen de risico's die politiemensen lopen bij het doen van invallen in laboratoria voor synthetische drugs, bijvoorbeeld als gevolg van de schadelijke stoffen die vrij kunnen komen? Hoe actief wordt eraan gewerkt om die laboratoria op te sporen en te ontmantelen? In de Verenigde Staten blijken degenen die bij dergelijke laboratoria betrokken zijn, te kunnen worden aangepakt op grond van milieucriminaliteit, indien zij door de mazen van de verdovendemiddelenwetgeving dreigen te glippen. Is een dergelijke aanpak ook in Nederland mogelijk? Zij sluit zich aan bij de vraag van de heer Apostolou over Internet.

Mevrouw Hermann (GroenLinks) nam afstand van «het grote-boze-wolfsyndroom» zoals zij dit bij sommige woordvoerders op dit terrein bespeurde, die in de onderhavige materie voornamelijk een grote bedreiging leken te zien. Zij bedoelde dit niet denigrerend of kwetsend, maar zelf zag zij het wat luchtiger en eigentijdser. Daar waar het gaat om jongeren en hun gedrag, was zij van oordeel dat een benadering die vooral op afschrikwekkende informatie gericht is, niet de meest geëigende is. Zij meende dat Nederland, met de huidige aanpak van het testen van pillen, in Europees verband in de voorhoede staat, als het gaat om een evenwichtige benadering van de problematiek en een evenwichtige beïnvloeding van de doelgroep. Dit is een waardevolle zaak, juist vanuit de invalshoek dat een gewaarschuwd mens voor twee telt. Cijfers van de laatste jaren over drugsgebruik onder bijvoorbeeld Nederlandse schoolgaande jongeren laten zien, dat de ontwikkelingen getalsmatig lang niet zo verontrustend zijn als wel eens gedacht wordt. Internationaal gezien behoort Nederland hier zelfs tot de laagste categorieën. Zaken als overdoseringen en dergelijke komen in Nederland nauwelijks voor.

Met de aanpak betreffende de NDM was mevrouw Hermann het eens, omdat op deze wijze goed in beeld kan worden gebracht wat zich op het gebied van drugs afspeelt. Zij ondersteunde de opvatting dat drugs niet geïsoleerd gezien moeten worden van bijvoorbeeld alcohol en tabak, maar constateerde dat met name de samenhang met een alcoholbeleid in de betreffende brief (24 077, nr. 68) maar zeer zijdelings aan bod komt. Gezien de grote bedreiging van alcoholmisbruik voor de volksgezondheid, een bedreiging die vele malen groter is dan die van de drugs waar het hier om gaat, betreurde zij dat en zij verzocht de minister van VWS om een nadere toelichting hierop. De uitkomsten van het onderzoek naar de neurotoxiciteit van XTC noemde zij zorgwekkend. Zij zag met belangstelling uit naar het al aangekondigde vervolgonderzoek: wat zal dit inhouden en hoe zal het procedureel verlopen?

Mevrouw Hermann vond het jammer dat de minister het testen op locatie wilde beperken tot wat nodig is voor de monitoring, want zij zag in deze wijze van pillen testen een goede manier om aan te sluiten bij wat jeugdigen zelf verkiezen, daar waar pillengebruik een «normale» zaak voor hen is geworden. De neutrale, ietwat onderkoelde en volwassen manier om de risico's onder ogen te brengen in de vorm van bij het testen uit te reiken kaartjes, achtte zij een geëigende aanpak. Preventie bleef daarbij in haar ogen een belangrijke taak, waarbij zij wat betreft het gebruik van pillen, hetzij de onderhavige, hetzij via de apotheek, uitging van de stelregel: hoe minder, hoe beter.

De heer Van der Staaij (SGP) zag de instelling van de NDM in beginsel als een goede zaak. De jaarlijkse uitgave van 5 mln. door het ministerie van VWS in verband met monitoring op het terrein van drugs en verslavingsproblematiek, onderstreept het belang van een doelmatige structuur. Voorop dient evenwel te staan dat doelstelling en inrichting daarvan te allen tijde primair gericht moeten zijn op preventie. Ook het DIMS dient vanuit deze visie werkzaam zijn. Daar waar de minister van VWS echter zegt dat het testen niet alleen de monitoring dient, maar ook waarde heeft in termen van schadebeperking, rijst de vraag of hier de doelstelling van preventie niet toch als van secundair belang wordt gezien.

Monitoring door het DIMS is nauw verbonden met het testen voor individuen, maar individuen zijn daarbij anoniem en dat riep voor de heer Van der Staaij de vraag van de identificatie op. Hij onderkende dat het vragen om identificatie jongeren ervan zou kunnen weerhouden pillen voor een test aan te bieden, waardoor het risico kan toenemen dat er ongemerkt gevaarlijke pillen op de markt komen. Tegelijkertijd is het echter zo dat bij afwezigheid van enigerlei identificatie niet te voorkomen is, dat drugscriminelen de testfaciliteiten gebruiken om hun producten te laten keuren. Hij signaleerde hier een probleem en vroeg de bewindslieden hoe zij dachten over een eventuele identificatieplicht.

Hoewel ook de minister van VWS het noodzakelijk acht dat in de voorlichting op geen enkele wijze de indruk wordt gewekt, dat de gezondheidsrisico's van XTC-gebruik aanvaardbaar zijn, was het de heer Van der Staaij onduidelijk hoe daaraan precies vorm wordt gegeven. Kan de minister wat meer zeggen over de wijze waarop zij deze boodschap concreet voor het voetlicht wil brengen? Zullen de pillentesters er niet voor terugschrikken om, in hun beleving, als zedenprediker op te treden?

Wordt overigens door het testen van pillen niet een verkeerd signaal afgegeven, in die zin dat hierdoor de drempel tot gebruik wordt verlaagd? In plaats van het gezegde «een gewaarschuwd mens telt voor twee», drong zich hierbij aan de heer Van der Staaij het beeld op van: een getest mens slikt voor twee. Al met al riep het voorgestelde testbeleid fundamentele bedenkingen bij hem op, gezien ook hoe uit onderzoek blijkt dat de schadelijke effecten van drugsgebruik bepaald niet onderschat mogen worden.

De heer Van der Staaij besefte dat ten aanzien van drugsgebruik niet volstaan kan worden met te zeggen: het is verboden en daarmee uit. Er zal sprake moeten zijn van een beleid dat met alle energie en creativiteit gericht is op preventie, terwijl ook de handhaving serieus moet worden genomen. Immers, het is nog steeds zo dat XTC als harddrug strafbaar is gesteld, maar dit gegeven lijkt gemakkelijk uit het oog te worden verloren. Daar waar het de trend is dat grootschalige houseparty's uit zijn en het XTC-gebruik zich naar discotheken verplaatst, leek hem het laten vallen van die uitgaansgelegenheden onder de reikwijdte van de «stadhuis en housebenadering» een eerste goede aanzet tot een meer adequaat XTC-beleid.

Het antwoord van de regering

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was verheugd over de steun van zovele woordvoerders voor de opzet, inhoudelijk en organisatorisch, van de NDM. De NDM is onlangs van start gegaan en er is een interim-coördinator aangesteld. Zij verwachtte dat het moment van volledige implementatie tegen het einde van dit jaar bereikt zal zijn. De eerste producten kunnen echter al eerder worden verwacht. Het eerste jaaroverzicht van de NDM zal verschijnen als bijlage bij de voortgangsrapportage drugsbeleid; het betekent dat de jaarrapportages op deze wijze worden gecombineerd. Het bureau NDM zal voorts jaarlijks rapporteren aan de Verenigde Naties en aan het waarnemingscentrum in Lissabon.

In de NDM komt de nadruk te liggen op het monitoren van drugs, maar in diezelfde monitoring kan ook worden meegenomen het gebruik van alcohol en, zo nodig, andere middelen. De minister vond de alcoholproblematiek, ook onder jongeren, een ernstige zaak. Zij was bezig een beleid te ontwikkelen ter ontmoediging van alcoholmisbruik, waarbij de aandacht met name op jongeren gericht zal zijn. Er is veel dubbelgebruik: drugsgebruikers die alcohol gebruiken en omgekeerd. Bij prevalentieonderzoek wordt tevens naar alcoholgebruik gevraagd en in het registratiesysteem van de verslavingszorg is ook de alcoholproblematiek opgenomen. In de door de minister gesubsidieerde stedenmonitor wordt mede aan het problematisch alcoholgebruik aandacht besteed. Langs deze wegen wordt het bedoelde alcoholgebruik in beeld gebracht, maar waar het om gaat, is de ontmoediging ervan. Daar zal binnenkort over gesproken kunnen worden, naar aanleiding van de aanpassing van de Drank- en horecawet.

Ook op Europees niveau gebeurt het een en ander. Er is een besluit van de Europese Raad om een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor nieuwe drugs in te stellen. Ter uitvoering daarvan had de minister het coördinatiepunt assessment en monitoring van nieuwe drugs opgericht. Dit is ondergebracht bij de inspectie voor de gezondheidszorg en de doelstelling is om zo snel mogelijk nieuwe drugs aan een multidisciplinaire risicoschatting te onderwerpen. Is het een synthetische drug, dan vindt direct melding plaats aan het Europees waarnemingscentrum in Lissabon.

De vraag naar de resultaten van het beleid laat zich alleen maar goed beantwoorden, als er echt wetenschappelijk onderzoek naar zou zijn gedaan, waarbij tevens de ontwikkeling in Nederland precies wordt gelegd naast die in andere landen, aldus de minister. Het drugsterrein leent zich echter moeilijk voor dit soort heldere analyses, al worden er wel vergelijkingen met het buitenland gemaakt. Van de Nederlandse bevolking van twaalf jaar en ouder heeft de laatste maand 0,3% XTC gebruikt. In vergelijking met andere Europese landen zit Nederland dan niet hoger; het beweegt zich overal in ongeveer dezelfde range en dat spoort met het feit dat dit drugsgebruik een uiting is van een bepaalde, internationale jeugdcultuur. Nederland zit echter duidelijk lager dan het Verenigd Koninkrijk en dat is ook het geval, als men kijkt naar drugsgerelateerde sterfgevallen. Het aantal ernstige ongelukken met XTC is heel gering in Nederland, ook in vergelijking met andere landen. Dat blijkt uit een recent rapport van het RIVM. Deze gegevens gaven haar de stellige indruk dat het XTC-gebruik in Nederland niet tot de hoogste van Europa behoort. Indien hierbij in overweging wordt genomen dat er in Nederland nogal wat geproduceerd schijnt te worden, kan misschien gezegd worden dat het beleid het gebruik enigszins in de hand weet te houden.

De minister benadrukte dat de voorlichtingsboodschap heel scherp gebracht moet worden. Deze is afgestemd op respectievelijk het grote publiek, de gebruikers, de schoolgaande jeugd en de ouders. In de nieuwe publieksvoorlichting zijn cruciale passages opgenomen over de schadelijkheid en de risico's, zo in een brochure van april 1999: «XTC, de antwoorden». Daarin wordt de uitkomst van het onderzoek, het schadelijke effect op de hersenen, beschreven. Er wordt op gewezen dat het niet uit te sluiten is dat eenmalig gebruik al tot zo'n gevolg leidt en dat wie geen risico's wil lopen, niet moet gebruiken. Met behulp van deskundigen en met name ook bij de jongeren zelf, wordt uitgetest welke boodschap en welk type folder aanspreekt. De genoemde folder over XTC wordt massaal opgevraagd door jongeren en ook door ouders. Zij stond achter de ouders die hun kinderen dergelijke drugs liever helemaal niet zien gebruiken, maar ergens achter staan is niet hetzelfde als kunnen voorkomen dat het gebeurt. Het is een moeilijk beleidsterrein, waar ook de minister zoekend haar weg moest vinden en waar op pragmatische wijze ontmoediging moet worden gecombineerd met gezondheidsbescherming.

Met het oog op het vervolgonderzoek naar de neurotoxiciteit van XTC heeft het RIVM een onderzoeksprogramma voorgesteld, dat antwoord moet geven op een aantal vragen, ook met betrekking tot de effecten op lange termijn. De minister had verzocht het onderzoek met spoed af te ronden, maar wist op dit moment niet, wanneer het klaar zal zijn. Zij zegde toe de Kamer te zullen informeren, zodra zij er meer informatie over had. Het Nederlandse onderzoek heeft ook internationaal belangstelling getrokken, met name uit het Verenigd Koninkrijk. Er zal met de Britse autoriteiten en onderzoekers overleg over worden gepleegd in hoeverre er kan worden samengewerkt bij het vervolgonderzoek. Zij constateerde dat de heer Buijs een indrukwekkende lijst vragen had gesteld, onder meer over de beoordeling van de schadelijkheid van stoffen en het wel of niet laten vallen van een stof onder de Opiumwet. Zij stelde zich voor deze vragen schriftelijk te beantwoorden. Desgevraagd was zij het eens met de heer Buijs dat op dit moment nog niet met zekerheid kan worden gesteld of een aantal stoffen die hij noemde, wel of niet schadelijk zijn.

De minister keek met zorg naar de ontwikkelingen op de markt van synthetische drugs, waar het assortiment zich nog steeds uitbreidt. Gebruikers hebben vaak geen idee wat zij precies hebben gekocht en welke risico's zij lopen. De minister zag het DIMS in de eerste plaats als een belangrijke informatiebron om te weten welke stoffen er op de markt zijn; vervolgens moet zo snel mogelijk worden achterhaald wat de risico's ervan zijn. De minister zag het als haar verantwoordelijkheid zoveel mogelijk te voorkomen dat jongeren die ondanks alle waarschuwingen toch slikken, levensbedreigende risico's lopen. Het testen van pillen in het kader van DIMS is het belangrijkste instrument om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken en zij wilde dit instrument niet kwijt. Anderzijds onderkende zij dat het instrument niet onomstreden is en dat het zoeken blijft naar een goede balans bij de toepassing ervan.

Er zijn twee onderzoeken gedaan, onafhankelijk van elkaar, naar de vraag of testen het gebruik in de hand werkt. Daaruit komt naar voren dat er op party's met een testservice niet méér gebruikt wordt dan op party's zonder zo'n testservice, respectievelijk dat testen niet gebruiksbevorderend werkt. De minister vond wel dat het risico van de aanmoediging steeds de aandacht moet houden. Het positieve effect van het testen lag haars inziens op het vlak van het voorkómen van het gebruik van gevaarlijke stoffen en het doen kiezen voor andere stoffen. Hierop is ook de voorlichting gericht die het testen vergezelt. De ervaring leert dat er wel degelijk jongeren zijn die na het testen besluiten een bepaalde pil niet te gebruiken, ook al gaat het daarbij misschien nog om een laag percentage: dat moet dan worden opgevoerd.

De minister onderkende dat de sneltest zijn beperkingen heeft, al meende zij dat er, in samenhang met het uiterlijk van een pil, op deze wijze al veel valt te determineren. Van groot belang blijft de mondelinge voorlichtingsboodschap die daarbij wordt gegeven. Op de dansvloer zal daar echter weinig van terechtkomen. Zij zegde in dit verband toe dat geprobeerd zal worden tot een wat rustiger testlocatie te komen, een aparte ruimte waarin het mogelijk is om, naast het uitreiken van voorlichtingskaartjes over de risico's van een bepaalde stof, ook een gesprekje aan te gaan. Daarbij kan de voorlichter immers beoordelen met welke argumenten hij een bepaald type jongen of meisje het beste kan overtuigen.

Naast het handhaven van het testen op instellingskantoren wilde de minister ook de mogelijkheid van het testen bij de dansvloer behouden, omdat zij van mening was dat daar een gezondheidsbescherming van uitgaat en het een goede monitor is om na te gaan wat de jeugd op dit moment gebruikt. Er zijn wellicht ook andere plaatsen in het uitgaanscircuit, waar men naartoe gaat met pillen, maar zij had niet de indruk dat wat op houseparty's gebruikt wordt, niet representatief is voor wat er in de rest van het uitgaanscircuit wordt gebruikt. Zij wilde niet de indruk vestigen dat bezoekers van houseparty's als het ware het recht hebben hun pillen te laten testen, want daar zou het idee van uitgaan dat de overheid de verantwoordelijkheid van de gebruiker overneemt. De eigen verantwoordelijkheid staat voorop en als degene die test in het belang van monitoring, het testen wil beperken, moet dat ook kunnen.

De minister gaf aan dat er overleg is geweest met de VNG over een aantal zaken met betrekking tot houseparty's. Zij wilde dit overleg nog voortzetten en refereerde daarbij aan de aanbevelingen uit de notitie «Stadhuis en house», destijds op initiatief van het ministerie van VWS totstandgekomen. Er is een landelijke verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid, maar er is hierbij ook sprake van decentralisatie van beleid. Daar waar de gemeenten de eerstverantwoordelijken voor het beleid zijn, vond zij het wel haar verantwoordelijkheid om regelmatig met gemeenten te overleggen, maar dan in het besef dat het daarbij voornamelijk gaat om «management by speech». Als de Kamer zou vinden dat de minister er veel directer op moet gaan zitten, zouden de gemeenten dit haars inziens niet in dank afnemen.

De minister van Justitie onderkende dat hij de brief over het testen (23 760, nr. 10) niet mede had ondertekend en dat er niet in vermeld wordt, dat deze mede namens hem geschreven is. Feitelijk is de brief overigens wel mede namens hem geschreven; zo is er ambtelijk vooroverleg geweest en ook overigens is er sprake van een goede samenwerking tussen de departementen van VWS en Justitie.

Wat betreft de vragen inzake eventuele betrokkenheid van de hulpverlening, via het testen, bij georganiseerde criminaliteit merkte de minister het volgende op. Bij een onderzoek naar handelaren en producenten op het terrein van synthetische drugs bleek dat de handelaren hun grondstoffen lieten testen bij een laboratorium dat ook in de XTC-campagne diensten verleent. Dat is vervolgens door de politie onderzocht, maar daarbij is niet gebleken van strafbare feiten. De minister van VWS heeft onmiddellijk laten weten dat de grondstoffen niet getest mogen worden en het is aanleiding geweest om tussen het DIMS en de USD conceptafspraken te maken – deze moeten nog worden goedgekeurd door het college van procureurs-generaal – om te voorkomen dat de georganiseerde criminaliteit misbruik maakt van de teststations. De minister achtte het verstandig de Kamer hierover nader te informeren, wanneer er definitievere afspraken zijn gemaakt.

De minister gaf aan dat naast het ministerie van VWS, ook het ministerie van Justitie, in het bijzonder het wetenschappelijk onderzoek en documentatie centrum (WODC), beschouwd kan worden als opdrachtgever van de NDM. Het WODC is belast met de coördinatie van de justitieaspecten van de monitor; het zal voor de dataverzameling zorgdragen. Voorts vindt er in dezen regelmatig ambtelijk overleg plaats tussen de ministeries van VWS, Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Naar aanleiding van de vraag of er iets wordt gedaan aan het aanbod van drugs op Internet, wees de minister erop dat alles wat in de samenleving strafbaar is, ook op Internet strafbaar is. Er wordt gerechercheerd op Internet om na te gaan of daar strafbare feiten plaatsvinden en er is een regelmatig overleg met de Internetproviders. In dit overleg worden afspraken gemaakt over het weren van strafbare situaties op Internet. Hij meende dat het toezicht op hetgeen op Internet gebeurt, zelfs gemakkelijker is dan om precies in de gaten te houden wat zich rond houseparty's afspeelt. Voor beide situaties geldt dat daar waar gehandeld wordt in drugs, de politie behoort in te grijpen.

Het was de minister niet bekend of er via smartshops zwart geld wordt witgewassen; als die signalen er zijn, dient dit nader te worden onderzocht. Er is voortdurend contact tussen de Vereniging landelijk overleg smartshophouders en ambtenaren van VWS en Justitie, maar dit overleg is er vooral om te voorkomen dat middelen die onoorbaar zijn, in smartshops worden verkocht. De minister zegde toe dat er naar het bedoelde witwassen zal worden gekeken, want het probleem van het witwassen van zwart geld als zodanig heeft de bijzondere aandacht van de overheid, ook in het kader van de strafbaarstelling ervan. Een desbetreffend wetsvoorstel is thans voor advies naar de Raad van State.

De minister onderkende dat het voorkomt dat bij de productie van synthetische drugs, zoals XTC, gebruik wordt gemaakt van machines die bedoeld zijn voor de legale vervaardiging van pillen. Als deze machines worden aangetroffen in een situatie die erop duidt dat er een relatie is met de productie van synthetische drugs, zal de politie steeds tot inbeslagname overgaan. Desondanks kan het wenselijk zijn deze machines beter onder controle te brengen. Het idee is geopperd de machines door middel van registratie aan de eigenaar te koppelen, waardoor eenvoudig vast te stellen is wie de eigenaar is van een aangetroffen machine. De minister had inmiddels verzocht na te gaan of een dergelijk registratiesysteem uitvoerbaar is en een positieve bijdrage kan leveren aan de bestrijding van de productie van synthetische drugs. Hij zegde toe de Kamer over dit onderwerp te informeren.

Rond het thema drugs en verkeer is een ambtelijke werkgroep ingesteld; daar is de Kamer op 15 juli 1998 van op de hoogte gesteld. De minister wees er in dit verband op dat het gerechtelijk laboratorium jaarlijks zo'n 3000 bloedmonsters onderzoekt van automobilisten die worden verdacht van rijden onder invloed. In ongeveer 15% van de gevallen blijkt daaruit dat de verdachte hooguit 0,8 promille alcohol in het bloed heeft, terwijl op basis van het waargenomen rijgedrag méér kon worden vermoed. De afgelopen jaren bleek circa 80% van die onderzochte bloedmonsters positief voor drugs. Het ministerie van Justitie en het OM onderzoeken nu wat de strafrechtelijke relevantie is, op grond van de huidige wetgeving, van dit door het gerechtelijk laboratorium uitgevoerde bloedonderzoek. De wet biedt nu al mogelijkheden tot strafrechtelijk optreden, wanneer een gerichte verdenking bestaat van beïnvloeding van de rijvaardigheid door drugs, maar stelt daarvoor geen normen zoals bij alcohol. Geprobeerd zou echter moeten worden, aldus de minister, daar wel toe te komen; ambtelijk wordt hieraan gewerkt. Hij benadrukte dat er controle op de rijvaardigheid bij het verlaten van uitgaanscentra dient te zijn en wilde informeren hoe vaak die plaatsvindt.

De minister vond het indrukwekkend wat er allemaal gedaan wordt bij de USD en welke resultaten er zijn bereikt; hij wilde nagaan of de capaciteit van de USD op termijn misschien uitbreiding moet krijgen. Hij zegde toe de Kamer schriftelijk over de USD te zullen informeren, aan de hand van de gestelde vragen. In dit verband wees hij erop dat op 22 april 1999 een groot symposium plaatsvindt over drugs in relatie tot het milieu, waarop hij ook de leden van de beide vaste commissies hoopte te ontmoeten. Op dit symposium komt de milieuschade als gevolg van drugsproductie aan de orde; mede op grond van de uitkomsten van het symposium zal er verder beleid worden gevoerd.

Een belangrijk punt achtte de minister de gevaren die de politie loopt bij het binnentreden in drugslaboratoria. Er wordt veel aan gedaan om deze risico's zoveel mogelijk te beperken. In de reguliere politiecursus verdovende middelen wordt aandacht besteed aan dit aspect. In dit verband kan ook genoemd worden een nieuwe opleiding synthetische drugs, vormgegeven door de USD samen met de rechercheschool. Vanuit de coördinatiefunctie van de USD wordt voorts bij onderzoeken deskundigheid en informatie aan regiokorpsen overgedragen. In samenwerking met regiopolitie Haaglanden is een eenentwintigstappenplan voor het optreden in illegale laboratoria ontwikkeld.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Essers

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Oudkerk (PvdA), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Rouvoet (RPF), De Vries (VVD), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Gortzak (PvdA), Hermann (GroenLinks), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA), Kant (SP), E. Meijer (VVD) en Van der Hoek (PvdA).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Ravestein (D66), Weekers (VVD), Schutte (GPV), Cherribi (VVD), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Belinfante (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Th.A.M. Meijer (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Smits (PvdA), Marijnissen (SP), O. P. G. Vos (VVD) en Hamer (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GroenLinks), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA) en Kamp (VVD).

Naar boven