23 752
Wijziging van bepalingen van de Mediawet met het oog op de uitvoering van richtlijn nr. 89/552/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PbEG L 298), en het stellen van overeenkomstige regels inzake de uitoefening van radio-omroepactiviteiten

nr. 19
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rijswijk, 3 februari 1995

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot implementatie van de Europese televisierichtlijn (kamerstukken 23 752) heb ik toegezegd de vraag van heer Schutte naar de bedoeling van een passage uit de nota van toelichting bij het besluit van 22 juni 1992 (Stb. 334), houdende wijziging van het Mediabesluit, schriftelijk te beantwoorden.

De passage waar de heer Schutte op doelt, luidt letterlijk: «Zoals gezegd, is voor een regeling inzake sponsoring bij de publieke omroep wetswijziging vereist. Dit zal zo snel mogelijk ter hand worden genomen, waarbij tevens zal worden bezien of en in hoeverre ook de commerciële omroep hierbij betrokken kan worden.»

Het ontwerp van voornoemd besluit is eind 1991 door de toenmalige minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur ter advisering aan de Raad van State aangeboden. Dit ontwerp bevatte een grondslag voor een sponsorregeling op basis van zelfregulering, die gelijkelijk gold voor publieke en commerciële omroep. De Raad van State echter was blijkens zijn advies van 22 april 1992 van mening dat voor het voorgestelde systeem van zelfregulering geen grondslag in de wet was te vinden. Dit was voor de minister aanleiding dit onderdeel uit het besluit te halen en zo snel mogelijk bij wet te regelen. In het nader rapport van 17 juni 1992 is dit aldus geformuleerd: «De voorgestelde artikelen 32a tot en met 32d blijken echter volgens het advies van de Raad van State verder te gaan dan de delegatiebevoegdheid krachtens artikel 52, tweede lid, van de Mediawet toestaat. Dit formele bezwaar (.....) is voor mij aanleiding geweest af te zien van het opnemen van genoemde artikelen in het Mediabesluit. Er zal zo snel mogelijk een wetsvoorstel worden voorbereid waarin een regeling van sponsoring bij de publieke omroep, uitgaande van een stelsel van zelfregulering, een wettelijke basis krijgt.»

Anders dan de heer Schutte veronderstelt, heeft de door hem geciteerde passage uit de nota van toelichting betrekking op een wetsvoorstel dat – in ieder geval voor de publieke omroep, maar bij voorkeur ook voor de commerciële omroep – een wettelijke grondslag zou moeten bieden aan een systeem van zelfregulering op het gebied van programmasponsoring.

Pas in december 1992 is, na overleg met de Tweede Kamer, besloten definitief af te zien van zelfregulering en de programmasponsoring inhoudelijk bij of krachtens wet te regelen (zie ook de motie-Van Nieuwenhoven/Beinema van 7 december 1992).

Tijdens bovenbedoeld mondeling overleg heb ik voorts de heer Van der Vlies toegezegd bij nota van wijziging de zinsnede «zich te doen vergezellen door» in artikel 138b, tweede lid, te vervangen door: zich te doen vergezellen van. Nadere bestudering van deze bepaling heeft mij echter geleerd dat hier de zinsnede «vergezellen door» correct gebruikt is. Van Dale (12e druk) geeft op blz. 3324 als voorbeeld: «de minister werd vergezeld door twee staatssecretarissen». Ik heb daarom besloten op dit onderdeel geen nota van wijziging in te dienen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis

Naar boven