23 727
Rwanda

24 135
Burundi

24 713
Vluchtelingenproblematiek in Afrika

nr. 26
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 november 1996

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 10 oktober 1996 overleg gevoerd met minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken en minister Pronk voor Ontwikkelingssamenwerking over:

– vluchtelingen in Afrika (24 713, nr. 1);

– oriëntatiebezoek Senegal en Ghana (24 400 V, nr. 59);

– Liberia/vluchtelingen (24 400 V, nr. 61);

– verslag werkbezoeken van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan Rwanda (23 727, nrs. 20 en 22);

– Burundi (24 400 V, nrs. 78 en 81).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Verspaget (PvdA) sprak haar waardering uit voor de inzet van beide ministers. Het is toe te juichen dat beide bewindslieden trachten zich zo goed mogelijk op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen in Afrika.

Stemt Nederland in met het verzoek van minister Christopher om steun voor sancties tegen Nigeria? In hoeverre is ondertussen gestalte gegeven aan de motie-Aarts/Herfkens om mensenrechten- en milieuorganisaties in Nigeria te steunen?

De manier waarop Nederland na de genocide in 1994 hulp heeft gegeven aan Rwanda vloeit voort uit de nieuwe herijkte wijze van opereren. Er wordt terecht hulp geboden in sectoren die essentieel zijn voor het tot stand komen van een vreedzame samenleving in Rwanda. Mevrouw Verspaget verwees in dit verband naar de opbouw van het justitiële apparaat, het opknappen en bouwen van gevangenissen en steun aan het Rwandatribunaal. De belangrijkste les van Rwanda is immers dat het ongestraft laten van genocide een belangrijke factor is bij het laten doorgaan van de moordpartijen. De aanwezigheid van grote aantallen Rwandese Hutuvluchtelingen buiten Rwanda, met name in het grensgebied met Zaïre, bedreigt de huidige stabiliteit in Rwanda. Invallen over de grens zijn erop gericht overlevenden en getuigen van de massamoord te elimineren. In de Masisistreek van Zaïre wordt de genocide gewoon voortgezet. De vrees is terecht dat de donorgemeenschap door het blijven geven van noodhulp aan deze vluchte-lingen de kans op een nieuwe grootschalige genocide bevordert. Nu de situatie op zich volgens veel waarnemers veilig is, zou een meer systematisch plan voor de terugkeer van de vluchtelingen naar Rwanda moeten worden opgesteld, zodat de hulp kan verschuiven naar Rwanda zelf. Berichten over een dreigende oorlog tussen Zaïre en Rwanda maken de noodzaak van terugkeer alleen maar groter. Het is overigens nog maar de vraag of de Rwandese vluchtelingen, die zich niet schuldig hebben gemaakt aan de genocide, wel vrijwillig in Zaïre zijn. Mevrouw Verspaget had de indruk dat velen van hen door Hutuleiders gedwongen worden daar te blijven. Zij drong erop aan dat vluchtelingen die zich wel schuldig hebben gemaakt aan volkerenmoord, niet de status van vluchteling krijgen en dat degenen die niet vrijwillig willen terugkeren naar Rwanda in kampen dieper in Zaïre worden ondergebracht.

Een groot probleem vormt de wapenhandel in Afrika en de rol die Zaïre speelt als doorgangshuis voor wapens uit tal van landen. Een deel van de wapenhandel in Zaïre is geconcentreerd rond de Hutuvluchtelingenkampen in Oost-Zaïre. Volgens een VN-onderzoekscommissie zou de Zaïrese regering hier zelf een rol bij spelen. Human Rights Watch beschuldigde onlangs Frankrijk, Zaïre en Zuid-Afrika van actieve hulp bij de uitvoering van de volkerenmoord. Dat zou gebeuren door het leveren en het vervoer van wapens en door militaire training. Wil de Nederlandse regering tijdens haar EU-voorzitterschap trachten steun te vinden voor de opvatting dat, als er al wapens moeten worden geleverd aan landen in Afrika, dit op beperkte en onder strenge controle moet gebeuren? Mevrouw Verspaget wees wat betreft de rol van Frankrijk nog op de uitspraak van de prefect in Kibuye dat de Franse soldaten in de Zone Turquoise totaal niets hebben gedaan om de volkerenmoord te voorkomen. Ook heeft hij kenbaar gemaakt dat Fransen hand- en spandiensten hebben verleend aan de moordenaars. Het leek haar derhalve gewenst dat het Rwandatribunaal niet alleen onderzoek verricht naar personen die verantwoordelijk zijn voor de volkerenmoord, maar ook naar de rol die Frankrijk heeft gespeeld in Rwanda.

Het is dringend noodzakelijk dat ook andere donoren bijdragen aan de uitbreiding en verbetering van gevangenissen en een versterking van het justitiële apparaat in Rwanda. Wellicht dat Nederland hiervoor aandacht kan vragen tijdens het EU-voorzitterschap.

Er is inderdaad extra hulp nodig voor de overlevenden van de genocide, met name kinderen en vrouwen. Het is daarom goed dat hiervoor een speciaal fonds in het leven wordt geroepen. Verbetering van de rechteloze positie van de Rwandese vrouwen verdient absolute prioriteit en geboortebeperkende programma's zijn bitter noodzakelijk.

Het Rwandatribunaal functioneert onvoldoende. Er zijn te weinig onderzoekers in verhouding tot de ondersteunende staf. Nederland moet als grote donor vooral aandacht besteden aan het management zodat het Rwandatribunaal in staat wordt gesteld een essentiële rol te vervullen ten aanzien van de berechting van oorlogsmisdadigers.

Het is verder van groot belang dat de geruchten over oorlogsmisdaden van het RPF-leger in het noorden van Rwanda tijdens de invasie tussen 1990 en 1994 systematisch worden onderzocht. RPF-soldaten die dergelijke misdaden hebben gepleegd, dienen voor de rechter te verschijnen.

Ten slotte zei mevrouw Verspaget het op prijs te stellen indien Nederland samen met andere EU-landen bij IMF en Wereldbank zou aandringen op soepele condities voor Rwanda, vergelijkbaar met de afspraken over Bosnië. Het is immers volstrekt duidelijk dat de eerdere strenge aanpassingsvoorwaarden van IMF en Wereldbank een rol hebben gespeeld bij de ramp van 1994.

De heer Verhagen (CDA) stelde vast dat de vluchtelingenproblematiek in Afrika voor een groot deel het gevolg is van oorlogen en interne conflicten. De bewindslieden onderstrepen niet voor niets de noodzaak van crisispreventie en conflictbeheersing. Hoe oordelen zij over de plannen van de VS met betrekking tot een Afrikaanse interventiemacht? De CDA-fractie vindt dit in ieder geval een goed initiatief.

De situatie in veel conflictgebieden is nog zeer precair. In sommige gebieden, bijvoorbeeld het grensgebied tussen Rwanda en Zaïre, is sprake van een escalatie. Veel problemen worden veroorzaakt door ex-militairen in vluchtelingenkampen. Hoe schatten de bewindslieden de mogelijkheid van een gedemilitariseerde zone aan de grens tussen beide landen in? Enerzijds houdt dat in dat kampen worden ingericht voor Rwandese vluchtelingen die niet terug willen, verder weg van de grens. Aan de andere kant moet de terugkeer worden bevorderd van mensen die wel willen terugkeren. De Nederlandse hulp richt zich terecht op de terugkeer van deze mensen, maar de animo om terug te keren is veelal niet groot. De angst van de vluchtelingen is te wijten aan de situatie in Rwanda en ook aan intimidatie in de kampen zelf. Het lukt kennelijk nog steeds niet om de schapen van de bokken te scheiden.

Ook de heer Verhagen vroeg aandacht voor de almaar doorgaande wapenleveranties aan extremisten in Afrika. Recente berichten reppen van een omvangrijke leverantie uit Bulgarije. Het wapenembargo is kennelijk nog weinig effectief. Ziet de minister kans om in internationaal kader hierin verbetering te brengen en druk uit te oefenen op bijvoorbeeld een land als Bulgarije?

De heer Verhagen kon zich vinden in de woorden van mevrouw Verspaget over steun aan het justitiële apparaat, uitbreiding en bouw van gevangenissen e.d. in Rwanda. De bewindslieden mogen echter niet blind zijn voor de feilen van de huidige Rwandese regering op bijvoorbeeld het terrein van de mensenrechten. Toch wilde hij niet zo ver gaan als de Zwitserse zaakgelastigde die vond dat de hulp moest worden beëindigd omdat er naar zijn mening sprake was van een uitgesproken dictatuur.

Als Nederland prioriteit geeft aan de terugkeer van vluchtelingen naar Rwanda mag worden verwacht dat het kabinet één geluid op dit punt laat horen. Een pleidooi voor de terugkeer van vluchtelingen in Zaïre naar Rwanda verdraagt zich echter slecht met het besluit van de regering om Rwandese vluchtelingen in Nederland een vvtv te geven omdat zij het niet verantwoord vindt hen terug te sturen.

Er komen steeds meer signalen dat het aan Burundi opgelegde embargo de meest kwetsbaren treft. De lokale elite ontspringt de dans terwijl de «gewone man» er erg onder lijdt. Denkt de minister dat door middel van het embargo zal worden bereikt dat partijen rond de tafel gaan zitten?

De heer Verhagen sprak vervolgens zijn waardering uit voor de initiatieven van minister Pronk met betrekking tot Soedan. Welk vervolg is ondertussen gegeven aan de bijeenkomst in Noordwijkerhout van vertegenwoordigers van de strijdende partijen?

De ministers schrijven terecht dat bemoeienis met de positie van vluchtelingen in Afrika in meerdere opzichten een Europese aangelegenheid is. Het bieden van materiële hulp door de internationale gemeenschap en het opzetten van sociale projecten moet overigens niet alleen de vluchtelingen maar ook de lokale bevolking ten goede komen. Er is sprake van een vloeiende grens met reguliere ontwikkelingshulp en mede op grond daarvan kan niet exact worden aangegeven hoeveel geld in internationaal verband wordt besteed aan deze activiteiten. De heer Verhagen meende met het oog op de omvang van de vluchtelingenproblematiek in Afrika dat de aandacht binnen de reguliere Nederlandse en Europese ontwikkelingssamenwerking voor dat probleem dient te worden vergroot. Het Nederlandse voorzitterschap biedt wellicht mogelijkheden op dit punt.

Mevrouw Van der Stoel (VVD) stelde vast dat de notitie over de vluchtelingenproblematiek in Afrika een litanie is van door mensen of natuurrampen veroorzaakte problemen. De gevolgen daarvan zijn ongeveer zeven miljoen vluchtelingen in Afrika zelf en een onbekend aantal daarbuiten. Die grote aantallen vluchtelingen ontwrichten niet alleen de samenleving van het land waar ze vandaan komen, maar leggen ook een grote last op de opvanglanden. Waar weinig te verdelen valt, zijn nieuwkomers lang niet altijd welkome gasten. Vaak staat de veiligheid van vluchtelingen in het land van opvang onder druk.

In de notitie wordt uitgebreid ingegaan op wat de internationale gemeenschap aan activiteiten ontplooit nadat zich een ramp heeft voorgedaan. De VVD-fractie mist node in de notitie een ontrafeling van de oorzaken van dergelijke rampen. Aan natuurrampen kan de mensheid weinig doen, maar de mensheid behoort wel in staat te zijn om afgunst, haat, het bespelen van etnische gevoelens en onbeperkte machtswellust te beteugelen. Minister Pronk schrijft in dit verband dat je er met de traditionele ontwikkelingssamenwerking niet komt. Dat blijkt inderdaad in de praktijk. De internationale donorgemeenschap zal meer werk moeten maken van «goed bestuur». Op grotere schaal en intensiever moet worden gestimuleerd dat ook in Afrika vrijheid, democratie en eigen verantwoordelijkheid daadwerkelijk worden gerealiseerd. Nederland kan dat niet alleen maar moet het ook niet alleen willen doen. Een deugdelijk geregisseerde en gecoördineerde aanpak door de Europese landen is onontbeerlijk. Overigens behoeft democratisering in Afrika niet dezelfde invulling te krijgen als in het Westen. Wel behoren volkeren in alle vrijheid hun eigen volksvertegenwoordigers te kunnen kiezen. Zuid-Afrika heeft laten zien dat dat mogelijk is. Volksvertegenwoordigers behoren op hun beurt op transparante wijze beslissingen te nemen en daarvoor verantwoording af te leggen aan hun kiezers. Politiek-democratische stabiliteit trekt binnen- en buitenlandse investeerders aan waardoor de werkgelegenheid toeneemt. Een versterking van de OAE tot een slagvaardige organisatie die zelf preventieve diplomatie waarmaakt, vermindert de afhankelijkheid van het Westen. Alle Afrikanen zullen er doordrongen van moeten raken dat oorlog voeren op termijn hun positie niet verbetert en hen noch politiek, noch economisch, noch sociaal zelfstandig maakt. Mensenrechten behoren door eenieder gerespecteerd en ook nageleefd te worden. Zijn de ministers bereid tijdens het EU-voorzitterschap deze «democratiseringskar» in Europees verband verder te trekken?

Zonder inspanning van derden gaat het echter voorlopig nog niet. Preventieve diplomatie is een waardevolle activiteit, maar welke instanties gaan dat coördineren en/of uitvoeren? Wat betekent dit precies voor de Nederlandse ambassades? De UNHCR verdient veel lof voor zijn activiteiten in Afrika. Vastgesteld moet echter worden dat deze organisatie haar werk nogal eens moet doen zonder voldoende politieke rugdekking en geld. Het komt de VVD-fractie voor dat de nieuwe secretaris-generaal van de VN voor diens benoeming goed moet worden doorgezaagd over zijn opvattingen op dat punt. Nederland kan daarvoor niet alleen opdraaien, maar kan wel wereldwijde initiatieven met gelijkgestemde landen ontwikkelen. De inzet van militairen is een allerlaatste redmiddel, tenzij het gaat om militair-civiele taken.

In de notitie staat de minister terecht stil bij de donor- en NGO-coördinatie. Welke initiatieven gaat het kabinet op dit punt ondernemen?

Vervolgens vroeg mevrouw Van der Stoel naar de voortgang met betrekking tot het tribunaal. Hoe groot zijn de financiële problemen en verlenen de betrokken landen de afgesproken medewerking bij het verrichten van arrestaties?

Niet alleen vluchtelingen moeten worden geholpen, maar ook de regio's van opvang. Wie neemt overigens het initiatief voor een regionale aanpak?

Hoe moet volgens het kabinet vorm en inhoud worden gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van de Afrikaanse landen, ook wat betreft het leveren van een bijdrage aan VN-interventie-emissies? Het EU-voorzitterschap moet zeker worden benut om de wapenhandel en de controle daarop hoog op de agenda te krijgen.

Het kabinet ziet kennelijk redenen om positief te oordelen over de rol van de regering van Rwanda. Mevrouw Van der Stoel wees er echter op dat in de Novib-notitie van 16 juli jl. nogal wat kritische kanttekeningen worden geplaatst. Zij zei bepaald niet onder de indruk te zijn van een gesprek tussen een delegatie van de Kamer met vertegenwoordigers van de Rwandese regering.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks) stelde vast dat de notitie over de vluchtelingenproblematiek een duidelijk maar tegelijkertijd ook weinig hoopgevend beeld geeft. Ondanks allerlei preventieve maatregelen nemen de problemen toe. Wat is er internationaal te verwachten aan nieuwe initiatieven? In de notitie worden nogal wat samenwerkingsvormen genoemd, waarbij de EU opvallend weinig voorkomt. Is dit beleid of is het toeval? Zijn het met name Amerikaanse NGO's die zich bezighouden met preventief beleid en blijven Europese NGO's achter op dit punt?

Tijdens de discussie over de jaarlijkse rapportage over het vluchtelingenbeleid deelde staatssecretaris Patijn mee dat de UNHCR over voldoende middelen beschikt. Gisteren stond echter in de krant dat de internationale gemeenschap slechts de helft van de toegezegde bijdragen heeft overgemaakt en dat de UNHCR als gevolg daarvan 1/3 van het personeel zal moeten ontslaan. Kan een van beide bewindslieden duidelijkheid verschaffen? Welke landen blijven systematisch achter met het betalen van hun contributie?

De minister schrijft dat de UNHCR een uitbreiding behoeft van het mandaat en dat deze organisatie in het vervolg gemachtigd is om op verzoek van de secretaris-generaal van de VN op ad-hocbasis te interveniëren ten behoeve van ontheemden. Op welk soort interventies doelt de minister? Hij schrijft verder dat ten departemente wordt gewerkt aan een eigen bestand van noodhulpdeskundigen. Kan hij dit toelichten?

Zal in de binnenkort af te sluiten raamovereenkomst met Defensie ook aandacht worden besteed aan de mijnenproblematiek in Afrika? Het leek mevrouw Sipkes dat de minister er in de onderhandelingen met Defensie alles aan moet doen om nog meer mensen te krijgen voor deminingprogramma's.

De minister-president heeft tijdens de algemene beschouwingen verklaard dat OS-gelden ook in negatieve zin kunnen worden aangewend: er kunnen sancties worden ingesteld als een land afgewezen asielzoekers of andere migranten niet terugneemt. Mevrouw Sipkes zei dit niet te kunnen begrijpen en vroeg daarom om een toelichting van minister Pronk.

Heeft Nederland financiële en logistieke steun aan Senegal en Ghana toegezegd en heeft de minister inmiddels al initiatieven genomen om de export van Ghanese bananen en cacao naar de Europese markt te vergemakkelijken? Ook vroeg mevrouw Sipkes naar de stand van zaken met betrekking tot het visserijakkoord tussen Senegal en de EU.

Minister Pronk heeft voorgesteld om een noodhulpprogramma voor Liberia op te stellen waarin prioriteit wordt gegeven aan de opvang en scholing van kindsoldaten e.d. Hoe is de stand van zaken op dit punt en hoe schatten de bewindslieden de huidige situatie in Liberia in?

Mevrouw Sipkes benadrukte de noodzaak van voortdurende hulp aan Rwanda, maar meende evenals de heer Verhagen dat dit de donorlanden niet ontslaat van de plicht om kritische vragen te stellen. Zij vroeg verder nog naar de demobilisatieprogramma's voor de FAR en sloot zich aan bij de vragen over de wapenleveranties aan diverse Afrikaanse landen. Er wordt veel gezegd en geschreven over terugkeer van Rwandese vluchtelingen naar hun land, maar het schijnt dat de natuurlijke aanwas in de kampen het aantal vertrekkenden overtreft.

Het leek mevrouw Sipkes welhaast ondoenlijk om de vele tienduizenden gevangenen op een fatsoenlijke manier te berechten. Ongetwijfeld zullen zich onder die gevangenen, die soms al meer dan twee jaar zijn opgesloten, ook onschuldigen bevinden.

Ten slotte vroeg mevrouw Sipkes naar de stand van zaken met betrekking tot de vredesmacht voor Burundi en naar de gevolgen van het embargo voor de allerarmsten.

Mevrouw Roethof (D66) stelde het op prijs om samen met de commissie voor Justitie met de regering van gedachten te wisselen over de diepgravende notitie inzake het vluchtelingenprobleem in Afrika.

Waaraan valt de trage voortgang van de procesgang in het kader van het Rwandatribunaal te wijten? Uit welke hoek komt de meeste tegenwerking en hoe is de positie van de Rwandese regering in dezen? Welke landen wensen niet mee te werken aan de uitlevering van verdachten? Er is nu een lijst met eenentwintig verdachten. Dat lijkt niet veel en het is heel goed mogelijk dat het ontbreken van een geloofwaardige lijst de «kleinere» daders doet besluiten om niet terug te keren omdat zij eerst willen weten of zij op de lijst voorkomen. Het lijkt erop dat de haperende rechtsgang het grootste obstakel is op de weg naar normalisering van de verhoudingen.

De regering vraagt terecht ook aandacht voor de positie van de overlevenden van de genocide. Ook zal er veel meer moeten worden gedaan aan de traumabehandeling van met name kinderen. Een van de redenen van de trage start van het Rwandatribunaal is gelegen in de financiële malaise van de VN. Is het waar dat medewerkers van het tribunaal slechts contracten voor drie maanden kunnen krijgen? Zo ja, is het op deze manier dan nog wel mogelijk om geschikte mensen aan te trekken?

Meer in het algemeen vroeg mevrouw Roethof zich af of deze vorm van strafrechtspleging, die zij overigens zeer waardeerde, wel de juiste manier van werken is. De processen duren te lang, terwijl de bewijsvoering dermate minutieus is dat het doel – strafrecht als middel om tot verzoening te komen – niet bereikt wordt. De behoefte aan rechtvaardigheid wordt natuurlijk ook niet bevredigd als een klein aantal schuldigen in de beklaagdenbank zit, terwijl het merendeel van de daders vrijuit gaat. Hoe ver is men in Rwanda zelf met het voeren van processen nu de benodigde nationale wetgeving tot stand is gekomen? Klopt het bericht dat rechters en officieren van justitie gehinderd en geïntimideerd worden bij hun werkzaamheden? Het tribunaal kent in tegenstelling tot het Rwandese rechtssysteem niet de doodstraf. Is er al een oplossing voor dit probleem?

Minister Van Mierlo heeft tijdens zijn toespraak voor de Algemene vergadering van de VN terecht gezegd dat in Rwanda collectief moet worden afgerekend met het verleden. Hij riep daar tevens op tot het samenstellen van een defensiemacht voor Burundi omdat het daar nog niet te laat is. Hoe oordeelt de regering over het recente Amerikaanse initiatief op dit punt en welke zijn de opvattingen van de EU in dezen? En hoe verhoudt dit initiatief zich met het idee om een VN-commandocentrum voor snel inzetbare eenheden te creëren?

De toestand in Burundi blijft zeer gespannen. Wordt op het preventieve vlak werkelijk alles gedaan wat er gedaan kan worden? Worden bijvoorbeeld opruiende radiozenders uit de lucht gehaald en worden er initiatieven genomen op het gebied van communicatie met de bedreigde bevolking? Verder vroeg mevrouw Roethof naar het oordeel van de bewindslieden over een ad-hoctribunaal dat de misdaden zou moeten berechten. Het leek haar dat daarvan een zekere preventieve werking kan uitgaan. Waarom lukt het niet de politieke krachten achter het sluimerende geweld te isoleren? Zij sloot zich aan bij de vragen over de effecten van het embargo. Het is te gek voor woorden dat ook de hulpverlening eronder valt. Kloppen de berichten dat hulpverleners in Burundi worden bedreigd? Duidelijk is wel dat de sancties tot verkeerde tekorten leiden: door onvoldoende benzine en elektriciteit moet bijvoorbeeld worden gestopt met vaccinatieprogramma's omdat de medicijnen niet meer kunnen worden gekoeld. Mevrouw Roethof deelde de opvatting van de regering dat er een vredeafdwingende militaire macht tussenbeide moet komen. Zij vond dat Nederland daaraan een materiële en financiële en zo mogelijk ook een personele bijdrage moet leveren.

Is minister Pronk ervan op de hoogte dat in de vluchtelingenkampen in Tanzania een watertekort dreigt en dat men daarom tracht die kampen te verplaatsen? Kunnen Nederland of de EU daarbij de helpende hand bieden?

Verder vroeg mevrouw Roethof wie naar het oordeel van de bewindslieden de motor is achter het dreigende grensconflict tussen Zaïre en Rwanda.

Ten slotte vroeg zij aandacht voor een onderzoek door de ECD naar de wapensmokkel via Schiphol. Interdepartementaal overleg is een goede zaak, maar wordt het zo langzamerhand geen tijd om actie te ondernemen?

Het antwoord van de regering

Minister Van Mierlo benadrukte dat zijn bezoek aan enkele Afrikaanse landen in het geheel niet is ingegeven door de behoefte om de voortreffelijk opererende minister voor Ontwikkelingssamenwerking terzijde te dringen, maar door de wens om de politieke présence van Nederland in dat werelddeel minder marginaal te doen zijn, ook met het oog op het komende EU-voorzitterschap. Er is meer dan alleen een hulpverleningsrelatie tussen Nederland-Europa en Afrika. Gezien echter het voornamelijk humanitaire karakter van de welhaast ongrijpbare problemen (en dan met name de vluchtelingenproblematiek) in Afrika is het de minister voor Ontwikkelingssamenwerking die in dit algemeen overleg het voortouw zal nemen.

Volgens de geldende quoteringsregeling hebben alleen de traditionele bananenproducenten Kameroen en Ivoorkust toegang tot de Europese markt. Tijdens de onlangs gehouden ACP/EU-raad is desondanks besloten een quotum van 5000 ton ter beschikking te stellen voor andere landen. Wellicht dat Ghana daarvan ook zal kunnen profiteren, maar dat zal niet kunnen zolang de arbitragezaak binnen de WTO ten aanzien van de rechtmatigheid van het beleid van de EU in dezen nog niet is afgerond. Ghana moet derhalve licenties kopen en heeft daartoe een verzoek gedaan voor betalingsbalanssteun in de orde van grootte van 3 mln. Dit verzoek wordt momenteel op ambtelijk niveau beoordeeld.

Ghana en Senegal hebben aan de ene kant begrip voor de gevoelens van het Westen over Nigeria, maar verwachten aan de andere kant een grote chaos in dit land als de huidige regering ten val komt, met alle vluchtelingenproblemen van dien. De Nederlandse regering steunt de opvatting van minister Christopher dat er ten aanzien van Nigeria pressiemaatregelen moeten worden genomen maar daarvoor is wel VR-support nodig. De kans echter op zo'n support is praktisch nihil. De bereidheid van de EU-landen om te komen tot sancties neemt echter toe. De minister zei bereid te zijn, milieu- en mensenrechtenorganisaties in Nigeria waar mogelijk te steunen.

De wapenhandel is een ongrijpbaar en moeilijk dossier en het is welhaast ondoenlijk een helder zicht te krijgen op aard en omvang van de wapenleveranties. Ongrijpbaar is vooral de Franse rol in dit geheel. Frankrijk gaat in principe akkoord met de opvatting van de VN en de EU dat er geen wapens aan spanningsgebieden in de regio van de Grote Meren moeten worden geleverd, maar het behoudt zich wel het recht voor de traditionele wapenleveranties aan Zaïre in het kader van de bilaterale militaire samenwerking voort te zetten. Daar zit natuurlijk een zekere strijdigheid tussen en Nederland zal in het kader van de EU aandringen op het volledig nakomen van de internationale afspraken in dezen. Ook een land als Bulgarije zou in het kader van de hulprelatie tussen West- en Oost-Europa kunnen worden aangesproken op zijn wapenleveranties aan Afrikaanse landen. Nederland zal tijdens zijn EU-voorzitterschap onder andere een accent leggen op een grotere Europese terughoudendheid bij wapenleveranties aan Afrika. De minister wees erop dat alleen een EU-optreden succes kan hebben, maar voegde hieraan toe dat de Kamer geen spectaculaire resultaten mag verwachten. Aan het adres van mevrouw Roethof merkte de minister op dat de kwestie van wapensmokkel via Schiphol de aandacht van het kabinet heeft.

Nederland staat positief tegenover alle stabiliserende acties en dus ook tegenover de Amerikaanse plannen voor een vredesmacht in Afrika. Van een dergelijke stabiliserende werking is echter alleen sprake als de acties passen binnen de regionale opvattingen. Nederland is bereid om zowel materiële als financiële steun te geven. Tot nu toe zijn er bijzonder weinig concrete toezeggingen gedaan om troepen te leveren. De ontwikkelingen in Burundi en in het grensgebied tussen Rwanda en Zaïre maken de argumenten voor een snelle interventiemacht overigens alleen maar krachtiger. De bewindsman benadrukte dat de VN de rechtsbasis voor ieder handelen in internationaal verband dient te blijven, maar dat gedelegeerd kan worden naar regionale organisaties. Wat dit betreft zijn er diverse initiatieven gaande, maar de praktijk leert helaas dat de invulling ervan vaak grote problemen oproept.

Een gedemilitariseerde zone tussen Rwanda en Zaïre kan alleen worden gerealiseerd als beide partijen daar voor zijn, maar dat is op dit moment nog niet het geval. Er zijn niet alleen onderlinge verschillen, maar beide landen verzetten zich ook met eigen argumenten tegen de diverse plannen om de vluchtelingen terug te laten keren naar Rwanda.

Ook het embargo van Burundi is een moeizame kwestie. Burundi heeft aan twee voorwaarden voldaan, maar het land heeft nog niet op een adequate wijze gehoor gegeven aan de eis om onderhandelingen te starten. Natuurlijk zijn er grenzen aan een embargo, maar de bewindsman zei niet over informaties te beschikken waaruit blijkt dat de «gewone mensen» er het meeste last van hebben. Er zal overigens worden voorzien in de humanitaire noden die uit dat embargo voortvloeien. Burundi is kwetsbaar, ook omdat het land is afgesloten van de zee. Daarom ook is het embargo in de tijd gelimiteerd.

Het is in de eerste plaats de OAE die een preventief beleid dient te voeren. Daartoe dient deze organisatie steun te krijgen van o.a. de EU en de Verenigde Staten. Wat dit laatste betreft worden, zoals bekend, diverse activiteiten ondernomen. Het leek de minister niet dat Nederland op eigen houtje actie op het terrein van conflictpreventie moet ondernemen.

Een belangrijke oorzaak van het stagneren van het Rwandatribunaal heeft van doen met de veiligheid van de getuigen. De in Kigali verblijvende Nederlandse rechercheurs hebben aangegeven dat een aantal cruciale getuigen niet durven mee te werken aan het onderzoek uit vrees voor hun leven. Andere oorzaken zijn: een tekort aan rechercheurs, een gebrekkig management ter plekke en ook in de VN en vertraging in de implementatie van de nationale wetgeving. Er zijn te weinig gekwalificeerde rechters en officieren van justitie, terwijl ook de kwaliteit en kwantiteit van het bijbehorende administratieve apparaat te wensen overlaten. Verder zijn er nog politieke obstakels in die zin dat hardliners de nationale wetgeving te coulant achten. Ten slotte doet zich nog het probleem voor dat er verschillen zijn tussen de maatstaven van het tribunaal en die van de Rwandese wetgeving.

Minister Pronk ging allereerst in op de situatie in Liberia. Het (breekbare) Abuja-akkoord van 1995 heeft helaas geen standgehouden met alle gevolgen van dien. In augustus 1996 is een nieuw en sterker akkoord gesloten, vooral ook omdat de landen in de regio niet meer onderling verdeeld zijn. Nigeria heeft zich harder opgesteld, wellicht ook om de aandacht van troebelen in eigen land af te leiden. Verder hebben de Ecowas-leden Burkina Faso en Ivoorkust, die altijd bepaalde warlords hebben gesteund, onder druk van andere landen en ook omdat zij last kregen van de ontwikkelingen in Liberia een scherpere opstelling gekozen. De corrupte leiding van de Ecomog-troepen is vervangen en er is nu een Nigeriaanse opperbevelhebber die vertrouwen verdient. Vooral ook om een tweede uitbarsting van geweld en terreur te voorkomen, wordt politieke, financiële en ook logistieke steun verstrekt. Bij dat laatste moet worden gedacht aan de levering van 82 opgeknapte legervrachtwagens die de mobiliteit van de troepen aanzienlijk hebben verbeterd en die ook worden ingezet voor humanitaire doeleinden. Door de verbetering van de beveiliging van humanitaire operaties en door transborderoperaties kan de humanitaire hulp geleidelijk aan worden uitgebreid zonder dat de strijd wordt gevoed. Aan het jongste akkoord zijn sancties (bijvoorbeeld geen visa en confiscatie van geld) verbonden voor de leiders als zij zich er niet aan houden. In wezen is het niet een ideologische strijd, maar een strijd tussen warlords die alleen maar geïnteresseerd zijn in hun eigen belangen. Nu ideologische tegenstellingen ontbreken, dient het streven erop gericht te zijn aanhangers van de warlords andere en betere perspectieven te bieden in de vorm van bijvoorbeeld werk en inkomen. Het stabilisatieproces zou overigens kunnen worden gestimuleerd als de Verenigde Staten en de EU de Ecowas-sancties zouden ondersteunen en als de oorlogsmisdaden zouden worden berecht door een internationaal tribunaal. De warlords zijn door de dreiging met sancties en berechting wat inschikkelijker geworden, maar die houding kan zeer wel van tijdelijke aard zijn. Zodra de aandacht wegebt, hernemen zij hun verderfelijke activiteiten. Vooruitlopend op de verkiezingen in Liberia worden de Ecowas-landen gestimuleerd, voet bij stuk te houden en wordt er beperkte financiële steun gegeven ten behoeve van bijvoorbeeld de herbouw en het heropenen van scholen. Binnenkort zal op ambtelijk niveau worden overlegd door een aantal betrokken landen, waarna op hoger niveau politiek overleg zal worden gevoerd. Vertegenwoordigers van de VS, de VN en de leden van de Liberiasteungroep maar ook ministers van de Ecowas-landen zullen daarbij aanwezig zijn.

Vooral ook omdat er geen alternatieven zijn, dient het OAE-initiatief ten aanzien van Burundi te worden ondersteund. De minister benadrukte dat er vlak voor de coup in Burundi sprake was van een legitieme maar tegelijkertijd ook zwakke regering. De veroordeling van de OAE van die coup is een belangrijke stap vooruit. De optie van interventie is echter niet meer aan de orde. Gekozen is voor het sanctie-instrument. De sancties zijn inmiddels verzacht om tegemoet te komen aan de humanitaire noden. Het begin van echte onderhandelingen kan worden beschouwd als het sein om serieus na te denken over het beëindigen van de sancties. De enige die effectief druk kan uitoefenen op partijen die niet hebben meegedaan aan de coup, maar die zich ook niet hebben willen vereenzelvigen met de regering, is Mobutu. Dit staatshoofd ligt echter in het ziekenhuis. Een groot probleem zijn de wapenleveranties. Een VN-onderzoek naar die leveranties is gefrustreerd; kritische leden van de commissie zijn vervangen, dus hoeft er van het rapport niet te veel te worden verwacht. Bovendien doet zich het verschijnsel voor dat, als ergens een conflict in Afrika wordt beëindigd, de bij dat conflict gebruikte wapens binnen enkele dagen hun weg vinden naar andere conflicthaarden. Het einde van de strijd in Angola heeft de strijd in Burundi, Rwanda en Zaïre gevoed. Niemand weet precies wie uiteindelijk de macht heeft in Zaïre en daarom ook is de FAR gewoonweg niet te demobiliseren. De vraag hoe de internationale gemeenschap dient te reageren op ontwikkelingen in Zaïre, vergelijkbaar met die in Burundi en Rwanda, staat nog te weinig op de agenda. Wat moet er bijvoorbeeld gebeuren na het tijdperk-Mobutu en welke opties op de lange termijn moeten worden gehanteerd?

Het is onmogelijk om zonder meer de vluchtelingenkampen te sluiten, want de internationale gemeenschap heeft nu eenmaal de plicht om vluchtelingen op te vangen. Daartoe is de UNHCR opgericht en zolang een vluchteling niet medeplichtig is aan genocide, dient hij volgens het internationale recht als vluchteling te worden beschouwd en als zodanig te worden behandeld. Echter, omdat veel invallen worden gepleegd vanuit de vluchtelingenkampen en bijna niemand meer weet wie door wie wordt vermoord, is voorgesteld te komen tot een gefaseerde sluiting, gecombineerd met verplaatsing van de kampen. Veel vluchtelingen hebben een gerechtvaardigde angst om terug te keren, niet omdat ze dan door de regering worden vervolgd maar door wraakzuchtige facties. Er zijn nog steeds te veel mensen die het recht in eigen hand nemen. Het voorstel om tot sluiting van de kampen te komen, wordt inmiddels geaccepteerd door diverse landen. Dat zou dan moeten worden bewerkstelligd door de te sluiten kampen niet meer van voedsel te voorzien en de mensen vrij te laten in hun beslissing: teruggaan of naar een ander kamp, verder uit de buurt. Het voorstel houdt ook in om voorlopig niet het laatste kamp te sluiten, maar noch Zaïre, noch Rwanda kunnen instemmen met het voorstel. Vaststaat dat een fiks percentage van de teruggekeerde vluchtelingen zal moeten worden geaccepteerd, hetgeen de problemen van justitiële aard en detentie alleen maar zal vergroten.

De minister stelde vast dat het Rwandatribunaal beter had kunnen functioneren dan het tot nu toe heeft gedaan. Hij deelde de analyse van zijn collega van Buitenlandse Zaken op dit punt, maar voegde eraan toe dat het tribunaal moet werken in moeilijke omstandigheden en dat het gewenst is dat de politiek terughoudend is in haar oordeel. Een minutieuze juridische aanpak kan overigens desastreuze gevolgen hebben, terwijl de regering van Rwanda er een legitimatie in kan zien om zelf geen rechtspleging te laten plaatsvinden. Het is de VR die beslist over het instellen van een tribunaal, maar de minister zei desgevraagd zich goed te kunnen voorstellen dat het Rwandatribunaal wordt opgevolgd door een Burunditribunaal. Ook spelen er al gedachten omtrent een Liberiatribunaal. De enige echte oplossing is natuurlijk een internationaal strafhof en gelukkig wordt dit idee door steeds meer landen ondersteund. Het leek de minister gewenst dat de nieuwe SG van de VN een agenda opstelt van vernieuwingen en hervormingen, waarbij ook dit soort aspecten aan de orde komen.

Ingaande op de situatie in Soedan stelde de minister vast dat er sinds de conferentie in Noordwijkerhout nog weinig tot stand is gebracht met betrekking tot de demining e.d. Gelukkig neemt de bereidheid om verder te overleggen toe en het is de bedoeling dat zeer binnenkort een vergadering wordt gehouden van de friends of IGAD waarbij ook vertegenwoordigers van Soedan zelf en de SPLA zijn uitgenodigd. De conferentie in Noordwijkerhout was een tweede in een serie vergaderingen in het kader van de Unesco-benadering. De derde vindt eind november plaats in Barcelona voor de grote IGAD-bijeenkomst in Djibouti. Wellicht dat op die bijeenkomst een conflictbeheersingsmechanisme in het kader van IGAD zelf kan worden gecreëerd.

In de notitie over het EU-voorzitterschap van Nederland zal ook aandacht worden besteed aan de visserijakkoorden met enkele Afrikaanse landen. Nederland staat een integrale benadering voor (landbouw en ontwikkelingssamenwerking) en mikt dus vooral op onderwerpen die in meer dan één raad aan de orde kunnen worden gesteld. Dat geldt dus ook voor de visserijakkoorden waarbij niet alleen economische maar ook ecologische belangen in het geding zijn.

De voorzitter van de commissie,

Van Traa

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Van Traa (PvdA), voorzitter, Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Bukman (CDA), ondervoorzitter, Woltjer (PvdA), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD), Meijer (groep-Nijpels).

Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma (PvdA), Lilipaly (PvdA), Gabor (CDA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Houda (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Deetman (CDA), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+), Bolkestein (VVD), Hendriks.

Naar boven