23 727
Rwanda

nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 11 september 1995

Op 5 en 6 september 1995 bezocht ik Rwanda. Het doel van de reis was mij op de hoogte te stellen van de recente ontwikkelingen inzake de opvang van de vluchtelingen alsook te evalueren in welke mate de wisselingen in de Rwandese regering tevens beleidsmatige veranderingen zouden inhouden. Ik wisselde hierover van gedachten met president Pasteur Bizimungu, vice-president en minister van Defensie Paul Kagame, premier Pierre Célestin Rwigema, minister van Buitenlandse Zaken Anastase Gasana, minister van Binnenlandse Zaken Alexis Kanyarengwe, minister van Rehabilitatie Patrick Mazimhaka, de speciale vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties Shaharyar Khan, de vertegenwoordiger van de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR Roman Urasa, de UNDP-vertegenwoordiger Sukehiro Hasegawa en de vertegenwoordiger van het Internationale Comité voor het Rode Kruis (ICRC) Philippe Lazzarini. Daarnaast had ik een ontmoeting met de voormalige premier Faustin Twagiramungu en de voormalige minister van Binnenlandse Zaken Seth Sendashonga.

Politieke ontwikkelingen in Rwanda

Op 28 augustus 1995 werd premier Faustin Twagiramungu door de nationale assemblée van zijn functie ontheven. Het parlement stemde voor zijn ontslag omdat hij er niet in zou zijn geslaagd het regeringsbeleid gestalte te geven. Ook vier ministers werden ontslagen, de minister van Binnenlandse Zaken Seth Sendashonga, minister van Justitie Alphonse-Marie Nkubito, minister van Informatie Jean-Baptiste Nkuliyingoma en minister van Transport en Communicatie Immaculée Kayumba. Volgens de president zouden zij incompetent zijn en het regeringsbeleid ondermijnen door etnische verdeeldheid aan te moedigen. Op 31 augustus legde de nieuwe premier Pierre-Célestin Rwigema de eed af voor de nationale assemblée. Met hem werden de nieuwe ministers geïnstalleerd.

In mijn gesprekken heb ik geconstateerd dat deze kabinetswisselingen, die een interne aangelegenheid zijn, volgens de geldende procedures en overeenkomstig het vredesakkoord van Arusha zijn uitgevoerd. Ik heb met waardering kennis genomen van het feit dat de nieuwe regering de partij-politieke verdeelsleutel van de regering heeft gerespecteerd en dat ook de etnische samenstelling van het kabinet niet is gewijzigd. De regering heeft mij verzekerd het beleid aangaande nationale verzoening, de terugkeer van vluchtelingen, interne veiligheid, de berechting van de schuldigen aan de genocide en de installatie van burgerlijk bestuur te zullen voortzetten. Op de uitvoering van dit beleid zal ik nauwlettend toezien. Hiertoe voer ik naast de reguliere consultaties in EU-kader regelmatig overleg met collega's van de meest betrokken hulpgevende landen zoals Duitsland, België en de VS over de ontwikkelingen in Rwanda. Ook voorafgaande aan dit bezoek hebben informele consultaties plaatsgevonden met de belangrijkste samenwerkingspartners van Rwanda.

Vluchtelingen

Zoals bekend startte Zaïre medio augustus met de gedwongen uitzetting van Rwandese vluchtelingen. In enkele dagen tijd werden 13 000 Rwandezen over de grens gezet. Dit is in strijd met internationale verdragen. Nederland had hiertoe in Kinshasa een protestdemarche uitgevoerd. Tegelijkertijd was uit ontwikkelingsfondsen een nieuwe bijdrage gegeven ad 10 miljoen gulden om deze nieuwe stroom op te vangen. Over deze opvang sprak ik in Kigali met VN-vertegenwoordigers en met de meest betrokken Rwandese Ministers.

De Zaïrese premier Kengo wa Dondo is op 29 augustus 1995 met de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Sadako Ogata overeen gekomen de gedwongen uitzetting te staken. De Zaïrese autoriteiten hebben echter als voorwaarde gesteld dat alle vluchtelingen voor 31 december van dit jaar het Zaïrese grondgebied hebben verlaten. Ik sluit een kopie bij van het proces-verbaal van de bijeenkomst tussen mevrouw Ogata en premier Kengo wa Dondo.

Uit rapporten van de Verenigde Naties en de mensenrechtenwaarnemers blijkt dat de opvang van de vluchtelingen in Rwanda goed is verlopen. Bij binnenkomst in Rwanda worden zij door het Rwandese leger gescreend op eventuele deelname aan de genocide en op wapenbezit, waarna zij door de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR worden geregistreerd, opgevangen en begeleid naar de gemeente van oorsprong. Een beperkt aantal (ruim 200) van de 13 000 uitgezette vluchtelingen is gearresteerd op verdenking van deelname aan de genocide. De ontvangst op dorpsniveau zou beter dan verwacht verlopen. Ik heb in mijn gesprekken met de regering benadrukt dat op gemeenteniveau op structurele wijze de veiligheidssituatie dient te worden gemonitored. Dit voorkomt dat mensenrechtenschendingen enige weken na terugkeer alsnog onopgemerkt kunnen plaatsvinden.

Op 4 en 5 september 1995 sprak mevrouw Ogata met de Rwandese autoriteiten over het opzetten van een ontvangststructuur om een massale terugkeer van de vluchtelingen in de komende maanden te begeleiden. Bij deze gelegenheid sprak president Bizimungu een rede uit die ik in kopie bijsluit. Hij stelt in deze rede dat de regering alles in het werk zal stellen om een snelle, veilige terugkeer van de vluchtelingen te garanderen, en dat alle Rwandezen het recht hebben terug te keren naar Rwanda.

Het is echter twijfelachtig of de vluchtelingen voor eind van het jaar de kampen in Zaïre en Tanzania vrijwillig zullen hebben verlaten. Naast de machtsgreep van de extremisten in de kampen, die voortgaan de vrijwillige terugkeer tegen te werken en geweld daarbij niet schuwen, heerst er onder de vluchtelingenbevolking nog steeds een gevoel van onzekerheid en angst over de veiligheidssituatie in Rwanda. Het UNHCR-programma voor de vrijwillige terugkeer heeft daarom nog weinig succes. Het recente ontslag van enkele als gematigd bekend staande ministers draagt evenmin bij aan een gevoel van vertrouwen onder de vluchtelingen over de koers van de regering.

Zaïre heeft aangekondigd de gedwongen uitzetting na 31 december te zullen hervatten. Er bestaat vrees dat Tanzania het voorbeeld van Zaïre zal volgen. Gedwongen uitzetting zou, gemotiveerd door electorale overwegingen, zelfs op zeer korte termijn kunnen aanvangen. Zoals bekend worden eind oktober 1995 parlementaire en presidentiële verkiezingen gehouden in Tanzania.

In de internationale gemeenschap gaan stemmen op die pleiten voor zachte dwang om de vluchtelingen te bewegen naar huis te laten gaan. Voorzover dat niet meer inhoudt dan tegendruk, tegen de druk die binnen de kampen wordt uitgeoefend op vluchtelingen die vrijwillig willen terugkeren om dat niet te doen, is dat zinvol. Wanneer deze zachte dwang echter zou inhouden dat de vluchtelingen die niet durven terug te keren humanitaire hulp wordt onthouden, waardoor zij geen keus meer hebben, is dat niet aanvaardbaar. Die humanitaire hulp zal ook in 1996 moeten doorgaan. Bovendien moeten Zaïre en Tanzania meer dan tot nu toe worden geholpen om de negatieve effecten te verlichten die gepaard gaan met de grote hoeveelheid vluchtelingen op hun grondgebied. In het Actieplan van de Regionale Vluchtelingenconferentie, die in februari 1995 in de Burundese hoofdstad Bujumbura werd gehouden, is reeds vastgelegd dat internationale steun is vereist om aan de problemen van de gastlanden het hoofd te bieden. Hiermee wordt bovendien het argument om tot gedwongen uitzetting over te gaan ontkracht. Zoals bekend heeft Nederland reeds in 1994 een streekontwikkelingsprogramma in het district Ngara in Tanzania opgezet. Ik heb in overleg met mijn Belgische collega voor Ontwikkelingssamenwerking Reginald Moreels besloten de opzet van een gezamenlijk wederopbouwprogramma in de Kivu-streek in Zaïre te stimuleren. Als een begin daarvan is een Belgische bijdrage van ruim 1 miljoen gulden gematched. Deze hulp zal via non-gouvernementele organisaties worden geleid en moet rechtstreeks ten goede komen aan de getroffen lokale bevolking. Een groter internationaal programma zou te zijner tijd kunnen verlopen via regionale autoriteiten in Zaïre.

De recente vluchtelingencrisis heeft opnieuw aangetoond dat de ontwikkelingen in Rwanda in een regionale context moeten worden geplaatst. De voorziene Politieke Conferentie voor de Regio van de Grote Meren kan de aanzet zijn voor een geïntegreerde aanpak. Het besluit van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de diplomaat Jesus als speciale gezant te benoemen die deze conferentie voorbereidt kan helpen deze problemen in hun onderlinge samenhang aan te pakken, zo mogelijk nog voor het einde van dit jaar.

Toekomst

De premier verzekerde mij dat op korte termijn in de 147 gemeenten nieuwe burgemeesters zullen worden benoemd. Dit zal vertrouwen kunnen wekken bij de bevolking. Ook wordt op korte termijn het Hoog Gerechtshof geïnstalleerd. Het Hoog Gerechtshof benoemt vervolgens de rechters, zodat berechting van de vele verdachten van deelname aan de genocide kan beginnen. Op dit moment verblijven 52 000 verdachten in erbarmelijke omstandigheden in de gevangenissen. Zoals ik u meldde in mijn brief volgend op mijn bezoek aan Rwanda op 19–20 mei 1995 is om humanitaire redenen financiering verschaft aan ICRC en UNDP om de opvangcapaciteit van het detentiecentrum in Nsinda uit te breiden. Samen met de VN-instellingen ter plaatse heeft de Rwandese regering een Actieplan voor de gevangenissen opgezet. Dit voorziet in het rehabiliteren en uitbreiden van bestaande gevangenissen alsook het opzetten van tijdelijke detentiefaciliteiten door bijvoorbeeld warenhuizen en busremises geschikt te maken voor tijdelijke opvang. De Rwandese regering heeft verder toegezegd erop toe te zien dat de arrestatieprocedures, die in mei jongstleden strikter waren geformuleerd, volledig zullen worden toegepast. Ik heb met nadruk gesteld dat de rechtspraak zo snel mogelijk moet starten. Betrouwbare transparante rechtspraak kan een belangrijke bijdrage leveren aan het creëren van een klimaat van verzoening. President Bizimungu heeft het initiatief genomen een conferentie te organiseren getiteld «Genocide, Impunity and Accountability; Dialogue for a National and International response». De conferentie, die begin november wordt gehouden, beoogt een forum voor discussie te zijn over het nationale justitiële beleid. Uitgangspunten zijn de wens een transparant rechtssysteem op te zetten dat de cultuur van straffeloosheid beëindigt en dat tegelijkertijd een bijdrage levert aan het stabiliseren van de Rwandese samenleving. Ondermeer zal worden gesproken over alternatieve vormen van berechting, bijvoorbeeld via «waarheidscommissies».

In mijn gesprekken met de regering heb ik benadrukt dat de overdracht van taken van de militaire naar een civiele administratie van groot belang is. Het is een elementair onderdeel van een rechtsstaat en van belang voor nationale verzoening en het wekken van vertrouwen onder de bevolking en de vluchtelingen. Hoewel er een militaire dreiging is van het voormalige regeringsleger buiten de grenzen van Rwanda, mag dit geen reden zijn de overdracht van taken naar een burgerlijk bestuur te blokkeren. Deze overdracht zal geleidelijk moeten plaatsvinden vanwege het ontbreken van administratieve infrastructuur op lokaal niveau. Ik ben bereid steun te verlenen bij de opbouw van civiele bestuursstructuren in Rwanda. Zoals ik in mijn vorige brief over de hulp aan Rwanda (kenmerk 95309/mf dd. 23 mei 1995) reeds heb meegedeeld heeft Nederland via het UNDP Trust Fund en anderszins middelen ter beschikking gesteld voor de verbetering van de rechtspraak en voor de wederopbouw van civiele bestuursstructuren.

De Rwandese regering zal de inspanningen op het gebied van respect voor de mensenrechten moeten intensiveren. Nog steeds vinden veiligheidsincidenten plaats, met name op het platteland. Het betreft geen regeringsbeleid, maar incidenten door groepen extremisten. De regering zal zich echter meer dienen in te spannen om de daders van deze incidenten te arresteren en te berechten. Intensieve monitoring van mensenrechtenschendingen in Rwanda is van groot belang voor het verbeteren van de veiligheidssituatie. In mijn gesprekken met regeringsvertegenwoordigers heb ik tevens de veiligheidssituatie van de ontslagen premier en de vier ministers aan de orde gesteld. Zij hebben daarvan goede nota genomen. Met enkele van hen heeft de regering overigens reeds overleg gevoerd inzake het bekleden van nieuwe functies in Rwanda.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

J. P. Pronk

Naar boven