23 725
Herziening van het adviesstelsel

nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 21 april 1997

Mede namens staatssecretaris Kohnstamm van Binnenlandse Zaken vraag ik Uw aandacht voor het volgende.

Met de inwerkingtreding op 1 januari 1997 van de Herzieningswet adviesstelsel en de Kaderwet adviescolleges is het fundament gelegd voor een nieuw en sober stelsel van adviescolleges. De op dit fundament gebouwde structuur kent – naast de SER, de WRR en een aantal specialistische colleges – in beginsel slechts één belangrijk adviesorgaan per departement. Dit betekent dat er geen zgn. doelgroepenadvisering meer plaatsvindt en dat van de adviesorganen verwacht wordt dat zij de diverse aspecten van voorgenomen beleid zo veel mogelijk in hun adviezen betrekken. Een van de vele gevolgen van deze nieuwe aanpak is dat er per 1 mei 1997 een einde komt aan de werkzaamheden van de Emancipatieraad. Rekenen we de voorloopster van deze raad – de van december 1974 tot 1 mei 1981 fungerende Emancipatiekommissie – mee, dan heeft de regering ruim 22 jaar gebruik gemaakt van de adviezen van een op het emancipatiethema gericht adviescollege.

Het huidige kabinet heeft – voortbouwend op het in maart 1994 uitgebrachte ER-advies «Met het oog op mei 1997» – drie hoofdlijnen gekozen voor de integratie van emancipatie-advisering in het nieuwe adviesstelsel:

a) emancipatie-advisering is onderdeel van de reguliere taak van elk adviesorgaan;

b) de regering zal de deelname van voldoende vrouwen in de externe adviesorganen verzekeren;

c) de integratie van de emancipatie-advisering in het nieuwe adviesstelsel zal worden begeleid en ondersteund.

Maatregelen terzake mogen uiteraard geen inbreuk maken op de hoofdlijnen van de herziening van het adviesstelsel. Integendeel: zij dienen aan de versteviging daarvan bij te dragen.

In de periode tot 1 januari 1997 is veel aandacht geschonken aan de tweede hoofdlijn: het verzekeren van de deelname van voldoende vrouwen (evenredige participatie op basis van het gekwalificeerde aanbod). In de loop van 1996 heeft onder auspiciën van staatssecretaris Kohnstamm en mij een speciale helpdesk gefunctioneerd om de adviserende en benoemende instanties op dat punt bij te staan. In de zesde voortgangsrapportage (d.d. 27 november 1996) over de herziening van het adviesstelsel is aan de Kamer bericht dat bij de adviescolleges die nieuw werden samengesteld en waarbij de samenstelling op dat moment min of meer bekend was, circa 45% van de leden vrouw is; een aanzienlijke vooruitgang ten opzichte van de oude situatie (ca. 15%). Dat gunstige beeld is er niet over de hele linie, omdat een goed deel van de nieuwe adviesorganen bestaat uit colleges die – in lijn gebracht met de nieuwe Kaderwet adviescolleges – in min of meer ongewijzigde samenstelling overgingen naar het nieuwe adviesstelsel. Bij deze – vaak specialistische – colleges liggen de participatiecijfers van vrouwen van oudsher laag. Het voorschrift in de Kaderwet adviescolleges, dat bij de benoeming van voorzitters en andere leden van adviescolleges wordt gestreefd naar evenredige deelneming van vrouwen, brengt echter mee dat deze participatie gaandeweg – met name door de invulling van vacatures – zal kunnen toenemen.

Met betrekking tot de ondersteuning van de nieuwe adviesorganen bij de integratie van emancipatie-aspecten in hun eigen adviezen het volgende. In 1996 heb ik, tijdens het proces van meningsvorming over de vernieuwing van de zgn. emancipatie-ondersteuningsstructuur (de door de rijksoverheid gesubsidieerde particuliere emancipatie-organisaties) gezocht naar mogelijkheden om deze taak op te dragen aan een eventueel te vormen landelijk emancipatie-instituut. In mijn brief van 24 juni 1996 aan de Tweede Kamer schreef ik dan ook dat het kabinet aan deze functie tegemoet wilde komen «door middel van het versterken van de facilitaire ondersteuning ten behoeve van vrouwenorganisaties, zonder daarmee afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de nieuwe adviesraden voor de integratie van het emancipatiefacet».

In december 1996 heeft een drietal landelijke emancipatie-organisaties (Arachne, WEP-International, het Instituut Vrouw & Arbeid; later aangevuld met AISA) het principebesluit genomen, samen te gaan in één nieuwe landelijke emancipatie-organisatie, met als werktitel «De Bundeling». Dat samenwerkingsproces is in volle gang, maar inmiddels tekent zich wel af dat deze in 1998 te vormen nieuwe organisatie op zijn vroegst in de loop van 1999 zodanig zou kunnen functioneren, dat zij de nieuwe adviescolleges van dienst kan zijn bij het vervullen van hun opdracht, in hun adviezen steeds voldoende aandacht te schenken aan de emancipatie-aspecten van de behandelde problematiek.

Dit constaterende menen staatssecretaris Kohnstamm en ik dat er aanleiding is, tijdelijk een andere voorziening te treffen om de adviescolleges in het nieuwe stelsel bij te staan in deze opdracht. Wij zijn daarom voornemens voor een periode van drie jaar een «Tijdelijke Expertisecommissie Emancipatie in het Nieuwe Adviesstelsel» in te stellen. Ons staat voor ogen hiertoe een drietal personen voor elk ca. 2 dagen per week aan te trekken; zij zouden dienen te beschikken over een bescheiden beleids- en administratieve ondersteuning (max. 1,5 formatieplaats) en gezamenlijk kunnen worden belast met de volgende taken:

– bevorderen van de integratie van emancipatie-aspecten in de reguliere externe advisering aan de rijksoverheid;

– stimuleren dat emancipatie-aspecten reeds in adviesaanvragen worden betrokken;

– de adviesorganen adviseren hoe zij de emancipatiedeskundigheid van hun leden en hun medewerkers kunnen vergroten;

– stimuleren dat bij nieuwe benoemingen in adviesorganen – in het bijzonder bij die organen waarin de participatie van vrouwen aanmerkelijk beneden het gekwalificeerde aanbod ligt – gericht gezocht wordt naar geschikte vrouwen;

– zo nodig het stimuleren van specifiek emancipatie-onderzoek bij of vanwege de adviesorganen.

De Tijdelijke Expertisecommissie zal derhalve zelf niet worden belast met inhoudelijke advisering over emancipatie-aspecten van voorgenomen beleid; zij zal uitsluitend functioneren in een consultancy-rol en aldus helpen bevorderen dat de adviesorganen in het nieuwe stelsel zelf op adequate wijze de emancipatie-aspecten van voorgenomen beleid in hun advisering gaan betrekken.

Aan deze Tijdelijke Expertisecommissie zal voorts kunnen worden verzocht medio 1999 een evaluatie te maken van de wijze waarop tegen die tijd het emancipatie-aspect wordt verdisconteerd in adviezen van de nieuwe colleges.

De Tijdelijke Expertisecommissie zal worden ingesteld bij ministeriële regeling. De kosten zullen drukken op het budget van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij de keuze van de drie leden van de beoogde Tijdelijke Expertisecommissie zullen wij ons laten adviseren door de huidige voorzitter van de Emancipatieraad, mevrouw M. J. H. Den Ouden-Dekkers, de voorzitter van de Commissie gelijke behandeling, mevrouw prof. mr. J. E. Goldschmidt en een nog in overleg met hen beiden aan te zoeken derde persoon.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven