23 699
Nieuwe bepalingen voor een tegemoetkoming in de studiekosten (Wet tegemoetkoming studiekosten)

nr. 11
NADER GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

17 oktober 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden die nog niet de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt en voor studerenden die de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt maar die niet vallen onder de werking van de Wet op de studiefinanciering, een wettelijke grondslag te geven;

dat het in verband met de structuur van de tegemoetkoming wenselijk is deze tegemoetkoming in een aparte wet te regelen waardoor het noodzakelijk is onder meer de Wet op de studiefinanciering te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b. volledig onderwijs: het onderwijs, bedoeld in artikel 9;

c. partner van de aanvrager:

1°. degene met wie de aanvrager in het peiljaar is gehuwd en van wie hij niet duurzaam gescheiden leeft,

2°. de niet met de aanvrager gehuwde persoon van verschillend of gelijk geslacht met wie de aanvrager in het peiljaar duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat;

d. studerende: degene die onderwijs volgt;

e. onderwijswet:

1°. de Wet op het voortgezet onderwijs;

2°. de Experimentenwet onderwijs;

3°. de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs;

4°. de Wet op de erkende onderwijsinstellingen;

5°. de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

6°. de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

f. studiejaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli van het kalenderjaar daaropvolgend;

g. peiljaar: het derde jaar voorafgaand aan het jaar waarin het studiejaar aanvangt;

h. Informatie Beheer Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank.

2. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c ten 2°, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

3. Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen nadere regels stellen voor de toepassing van het tweede lid.

Artikel 2. Doel van de wet

Deze wet heeft ten doel in verband met de toegankelijkheid van het onderwijs:

a. een regeling te geven voor een tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden die onderwijs volgen dat voldoet aan de artikelen 9 en 10, en nog niet de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt, en

b. voor een specifieke categorie van onderwijssoorten een regeling te geven voor een tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden die onderwijs volgen, de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt en niet vallen onder de werking van de Wet op de studiefinanciering.

Artikel 3. Peildatum

Tenzij daaromtrent andere regels zijn gesteld, wordt voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet de leeftijd van 18 jaar geacht te zijn bereikt indien de studerende op de eerste dag van het kwartaal metterdaad 18 jaren is.

Artikel 4. Regeling omtrent aanvraag

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke voorwaarden een aanvraag als bedoeld in deze wet moet voldoen. Deze voorwaarden kunnen voor verschillende soorten van aanvraag verschillend zijn. In ieder geval doen de aanvrager en de partner van de aanvrager indien het betreft een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk II, opgave van het sociaal-fiscaal nummer waaronder zijzelf zijn geregistreerd bij de rijksbelastingdienst.

Artikel 5. Vaststelling onderwijssoort

Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet bepaalt Onze Minister ten aanzien van het onderwijs dat op grond van de Experimentenwet onderwijs volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd alsmede ten aanzien van het onderwijs dat niet volledig en rechtstreeks op grond van een onderwijswet uit de openbare kas wordt bekostigd, of dit onderwijs wordt gerekend tot:

a. het hoger onderwijs,

b. het middelbaar beroepsonderwijs,

c. het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen voortgezet onderwijs dan wel het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs,

d. het overig voortgezet onderwijs,

e. het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, of

f. het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.

HOOFDSTUK II. STUDERENDEN JONGER DAN 18 JAREN DIE VOLLEDIG ONDERWIJS VOLGEN

TITEL 1. WERKINGSSFEER

Artikel 6. Leeftijd studerende

Aanspraak op een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk bestaat tot het tijdstip waarop de desbetreffende studerende de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.

Artikel 7. Nationaliteit

Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is dat de wettelijke vertegenwoordiger van de studerende:

a. de Nederlandse nationaliteit bezit,

b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel onderdaan is van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of van een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en in Nederland arbeid verricht of heeft verricht, of

c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor de toepassing van deze wet met Nederlanders gelijk worden gesteld.

Artikel 8. Wettelijke vertegenwoordiger

1. Een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk kan worden gedaan door de natuurlijke persoon die de wettelijke vertegenwoordiger is van de studerende.

2. Indien twee natuurlijke personen voldoen aan het eerste lid en aan artikel 7, kan een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk slechts worden ingediend door:

a. de wettelijke vertegenwoordiger die over het tweede kwartaal van het jaar waarin het studiejaar aanvangt, ten behoeve van de studerende kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet heeft ontvangen,

b. de wettelijke vertegenwoordiger bij wie de studerende op 1 augustus blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woont, indien beide wettelijke vertegenwoordigers of geen van beide wettelijke vertegenwoordigers over het tweede kwartaal van het jaar waarin het studiejaar aanvangt, ten behoeve van de studerende kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet hebben ontvangen, of

c. de vrouwelijke wettelijke vertegenwoordiger indien de studerende op 1 augustus blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij geen van de wettelijke vertegenwoordigers woont en indien beide wettelijke vertegenwoordigers of geen van beide wettelijke vertegenwoordigers over het tweede kwartaal van het jaar waarin het studiejaar aanvangt, ten behoeve van de studerende kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet hebben ontvangen.

3. Per studerende kan slechts eenmaal per studiejaar een tegemoetkoming worden toegekend.

Artikel 9. Onderwijssoort

1. Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is dat de studerende onderwijs volgt in Nederland en is ingeschreven:

a. als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aan een in de bijlage bij die wet genoemde universiteit dan wel hogeschool voor het volgen van in voltijdse vorm verzorgd onderwijs,

b. voor het volgen van in voltijdse vorm verzorgd onderwijs aan een op grond van artikel 6.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aangewezen instelling voor hoger onderwijs,

c. als deelnemer aan een in voltijdse vorm verzorgde voorbereidende periode kunstonderwijs als bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs,

d. voor het volgen van onderwijs:

1°. aan een school of instelling die op grond van een onderwijswet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder 1° tot en met 4°, volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractactiviteiten niet is medebegrepen,

2°. aan een op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs aangewezen school,

3°. aan een instelling die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt, of

4°. van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen hoger onderwijs dat anders dan op grond van een onderwijswet, volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, of

e. voor het volgen van een opleiding deeltijds middelbaar beroepsonderwijs die op grond van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractactiviteiten niet is medebegrepen.

2. Aangaande het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, de onderdelen d en e, geldt als nadere voorwaarde dat dit onderwijs per studiejaar een studielast heeft van ten minste 850 klokuren die overdag worden besteed aan het volgen van lessen of stages overeenkomstig het werkplan van de school.

3. Ten aanzien van onderwijsinstellingen die een schooljaar kennen dat loopt van 1 augustus tot en met 31 juli, geldt dat de kennisgeving van de beslissing van Onze Minister, bedoeld in het vierde lid, dat een onderwijsinstelling niet voldoet aan het tweede lid, wordt gedaan voor 1 maart van het kalenderjaar waarin het studiejaar begint waarvoor die kennisgeving rechtsgevolg heeft.

4. Wanneer Onze Minister heeft beslist dat een opleiding aan een onderwijsinstelling niet voldoet aan het tweede lid, wordt die opleiding en elke andere aan die onderwijsinstelling verbonden opleiding die opleidt voor dezelfde kwalificatie, vanaf het tijdstip dat die kennisgeving rechtsgevolg heeft tot het einde van het tweede daarop volgende studiejaar, aangemerkt als een opleiding die niet voldoet aan het tweede lid. Tot het einde van het kalenderjaar, dan wel indien dit later is, tot het einde van het studiejaar waarin die beslissing werd genomen, heeft dit lid geen gevolg voor degene die over de maand waarin die beslissing werd genomen, een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk ontving voor het volgen van die opleiding.

Artikel 10. Minimale opleidingsduur en gemiddelde maximale vakantieduur

1. De aanvrager komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk indien de desbetreffende studerende is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 9 waarvan de duur van de opleiding, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken per studiejaar, korter is dan 1 jaar.

2. De aanvrager komt slechts in aanmerking voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk indien de desbetreffende studerende is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 9, indien per volledig studiejaar gemiddeld ten minste 40 weken worden besteed aan het volgen van lessen dan wel stages overeenkomstig het werkplan van die opleiding.

TITEL 2. DE TEGEMOETKOMING

Artikel 11. Factoren voor hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is afhankelijk van het toetsingsinkomen, de onderwijssoort die de studerende volgt en de leeftijd van de studerende.

Artikel 12. Toetsingsinkomen

1. Het toetsingsinkomen is de som van de belastbare inkomens van de aanvrager en diens partner.

2. Onder belastbaar inkomen wordt verstaan het belastbare inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in het peiljaar.

3. Voor zover degenen, bedoeld in het eerste lid, niet binnenlandse belastingplichtige zijn in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, geldt als maatstaf het belastbare inkomen voor het geval zij voor al hun inkomensbestanddelen binnenlandse belastingplichtige waren geweest.

4. Indien een gedeelte van het inkomen van Nederlandse inkomstenbelasting is vrijgesteld ingevolge bepalingen van internationaal recht als bedoeld in artikel 40 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geldt als maatstaf het belastbare inkomen voor het geval zij geen vrijstelling hadden verkregen.

5. Indien ingevolge artikel 64 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geen aanslag wordt vastgesteld, dan wel een aanslag wordt vastgesteld waarbij verrekening van de loonbelasting achterwege blijft, treedt het zuivere loon bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964 in de plaats van het belastbare inkomen.

Artikel 13. Terugval in inkomen

1. Op verzoek van de aanvrager of diens partner wordt bij de toepassing van artikel 12 uitgegaan van een ander jaar dan het peiljaar indien:

a. sprake is van een terugval in inkomen over het jaar na het peiljaar, in welk geval wordt uitgegaan van dit jaar na het peiljaar,

b. sprake is van een terugval in inkomen over het tweede jaar na het peiljaar, in welk geval wordt uitgegaan van het tweede jaar na het peiljaar, of

c. sprake is van een terugval in inkomen over het derde jaar na het peiljaar, in welk geval wordt uitgegaan van het derde jaar na het peiljaar.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van de som van de belastbare inkomens van de aanvrager en diens partner van ten minste 25% ten opzichte van het peiljaar, met dien verstande dat:

a. de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving, en

b. aannemelijk wordt gemaakt dat gedurende ten minste 3 kalenderjaren zal worden voldaan aan de vereisten genoemd in de aanhef alsmede onderdeel a.

Artikel 14. Nog niet vastgesteld of nog niet bekend inkomen

Voor de toepassing van de artikelen 12 en 13 wordt zolang het belastbare inkomen over het peiljaar, het jaar na het peiljaar, het tweede jaar na het peiljaar dan wel het derde jaar na het peiljaar nog niet is vastgesteld dan wel het zuivere loon over het desbetreffende jaar nog niet aan de aanvrager bekend is, door de Informatie Beheer Groep daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen belastbare inkomen dan wel het zuivere loon zo goed mogelijk benadert.

Artikel 15. Inkomenscategorieën

De toetsingsinkomens worden ten behoeve van de toekenning van de tegemoetkoming in de studiekosten naar de maatstaf van het studiejaar 1995–1996 ingedeeld in twee categorieën:

a. een toetsingsinkomen tot en met f 39 170,-, en

b. een toetsingsinkomen vanaf f 39 170,- tot en met f 49 920,-.

Artikel 16. Tegemoetkoming in de studiekosten

1. De tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is samengesteld uit:

a. een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage, en

b. een normbedrag voor de overige studiekosten.

2. De tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage voor een studiejaar is bij de inkomenscategorieën, genoemd in artikel 15, voor:

1°. een studerende in het hoger onderwijs: het desbetreffende in artikel 7.43, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde collegegeld,

2°. een studerende in de voorbereidende perioden kunstonderwijs: het krachtens artikel 101, derde lid, van de Wet op het hoger beroepsonderwijs vastgestelde inschrijvingsbedrag,

3°. een studerende die voor de aanvang van het studiejaar nog niet de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, in het voortgezet onderwijs, het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs: nihil, of

4°. een studerende die voor de aanvang van het studiejaar de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, in het voortgezet onderwijs, het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs: het op grond van artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet vastgestelde of herziene bedrag van het lesgeld.

3. Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een studiejaar bedraagt bij de inkomenscategorie, bedoeld in artikel 15, onderdeel a, naar de maatstaf van 1 augustus 1995 voor een studerende in:

a. het hoger onderwijs: f 1215,-,

b. het middelbaar beroepsonderwijs en het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs: f 1215,-,

c. het overig voortgezet onderwijs: f 765,-, of

d. het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs: nihil.

4. Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een studiejaar bedraagt bij de inkomenscategorie, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, nihil.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de maatstaf, genoemd in de aanhef van het derde lid, alsmede de bedragen, genoemd in het derde lid, de onderdelen a tot en met c, worden gewijzigd.

6. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het vijfde lid, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven tot overleg over de maatregel.

TITEL 3. AANVRAAG EN TOEKENNING

Artikel 17. Aanvraag van tegemoetkoming in de studiekosten, verzoek toepassing artikel 13

1. Een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk wordt jaarlijks voor 1 januari van het studiejaar gedaan.

2. Een verzoek om toepassing van artikel 13 wordt gedaan gelijktijdig met de aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk.

3. Indien de aanvrager op 31 december van het studiejaar niet in Nederland woont en de studerende na die datum voor de desbetreffende studie wordt ingeschreven, kan de aanvrager voor het einde van de maand volgend op de maand van inschrijving voor de studie van de desbetreffende studerende een aanvraag van toekenning van die tegemoetkoming doen.

Artikel 18. Toekenning van tegemoetkoming in de studiekosten

1. De Informatie Beheer Groep kent een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend indien de aanvrager en de studerende voldoen aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.

2. De Informatie Beheer Groep beslist op een aanvraag van tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk die is gedaan voor de aanvang van het desbetreffende studiejaar, binnen 8 weken na de aanvang van dat studiejaar, dan wel indien de aanvraag is gedaan gedurende het desbetreffende studiejaar, binnen 8 weken na de aanvraag.

Artikel 19. Toekenningsperiode, studieperiode

1. Behoudens het tweede tot en met het zesde lid, worden tegemoetkomingen in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk toegekend per studiejaar.

2. Indien de studerende is ingeschreven aan een school of instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a, c, d, onder 1° en 4°, en e, en hij geen onderwijs meer volgt op een tijdstip waarop de gehele onderwijsbijdrage nog kan worden teruggevorderd, wordt de toekenning van de tegemoetkoming voor het gehele studiejaar op nihil gesteld.

3. De toekenningsperiode voor een studerende die in de loop van het studiejaar 18 jaar wordt, is het aantal maanden van dat studiejaar tot de eerste maand van het kwartaal volgend op de maand waarin deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, met dien verstande dat toekenning van de tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage, bedoeld artikel 16, tweede lid, onder 4°, het gehele studiejaar omvat.

4. Ingeval de studerende op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs als bedoeld in het tweede lid meer volgt, dan wel indien artikel 17, derde lid, van toepassing is, omvat de toekenning van de tegemoetkoming het bedrag bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, alsmede de helft van het normbedrag bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel b.

5. Het vierde lid is niet van toepassing in geval van ernstige ziekte van de studerende.

6. Het tweede tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de studerende is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen b, d, onder 2° en onder 3°, met dien verstande dat als onderwijsbijdrage geldt de onderwijsbijdrage die verschuldigd zou zijn wanneer voltijds uit de openbare kas bekostigd onderwijs zou worden gevolgd, en dat als tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage niet geheel kan worden teruggevorderd geldt het tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage in het uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet kan worden teruggevorderd.

7. Ingeval de studerende op enig ogenblik voor een bij ministeriële regeling te bepalen datum niet langer het onderwijs waarvoor hij zich bij de aanvang van het studiejaar had ingeschreven, volgt en ander onderwijs genoemd in artikel 9, eerste lid, volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming het bedrag van de onderwijssoort die op die datum wordt gevolgd.

HOOFDSTUK IIA. STUDERENDEN VAN 18 JAREN TOT 27 JAREN DIE VOLLEDIG ONDERWIJS VOLGEN

TITEL 1. WERKINGSSFEER

Artikel 19a. Leeftijd

Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk is dat de studerende de leeftijd van 18 maar nog niet die van 27 jaren heeft bereikt.

Artikel 19b. Nationaliteit

Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op:

a. studerenden die de Nederlandse nationaliteit bezitten;

b. studerenden die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten maar wel in Nederland wonen, ten aanzien van wie ingevolge bepalingen vastgesteld bij overeenkomsten met andere mogendheden dan wel een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, wordt bepaald dat zij op het terrein van de toepassing van dit hoofdstuk met een Nederlander worden gelijkgesteld;

c. studerenden die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten maar wel in Nederland wonen en behoren tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die op het terrein van de toepassing van dit hoofdstuk met een Nederlander worden gelijk gesteld.

Artikel 19c. Onderwijssoort

1. Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is dat de studerende onderwijs volgt in Nederland en is ingeschreven voor het volgen van ander onderwijs dan hoger onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs:

a. aan een school of instelling die op grond van een onderwijswet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder 1° tot en met 4°, volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractonderwijs niet is mede begrepen,

b. aan een op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs aangewezen school,

c. aan een instelling die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt en deze cursus is aan te merken als voortgezet onderwijs dan wel voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, of

d. aan een cursus die wordt bekostigd op grond van artikel 75b van de Wet op het voortgezet onderwijs.

2. Aangaande het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, geldt als nadere voorwaarde dat dit onderwijs per studiejaar een studielast heeft van ten minste 850 klokuren die overdag worden besteed aan het volgen van lessen of stages overeenkomstig het werkplan van de school.

3. Ten aanzien van onderwijsinstellingen die een schooljaar kennen dat loopt van 1 augustus tot en met 31 juli, geldt, dat de kennisgeving van de beslissing van Onze Minister, bedoeld in het vierde lid, dat een opleiding aan die onderwijsinstelling niet voldoet aan het tweede lid, wordt gedaan voor 1 maart van het kalenderjaar waarin het studiejaar begint waarvoor die kennisgeving rechtsgevolg heeft.

4. Wanneer Onze Minister heeft beslist dat een opleiding aan een onderwijsinstelling niet voldoet aan het tweede lid, wordt die opleiding en elke andere aan die onderwijsinstelling verbonden opleiding die opleidt voor dezelfde kwalificatie, vanaf het tijdstip dat die kennisgeving rechtsgevolg heeft, tot het einde van het tweede daarop volgende studiejaar, aangemerkt als een opleiding die niet voldoet aan het tweede lid. Tot het einde van het kalenderjaar, dan wel, indien dit later is, tot het einde van het studiejaar waarin die beslissing werd genomen, heeft dit lid geen gevolg voor degene die over de maand waarin die beslissing werd genomen, tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk ontving voor het volgen van die opleiding.

5. De aanspraak op tegemoetkoming van een studerende, bedoeld in artikel 19p, eerste lid, die gedurende een aaneengesloten periode van 8 weken niet aan het onderwijs, dan wel het onderwijs in een of meer vakken, heeft deelgenomen, vervalt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de instelling de afwezigheid, bedoeld in artikel 19p, eerste lid, aan de Informatie Beheer Groep doorgaf. De periode van 8 weken wordt zo nodig verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij wordt geacht niet te zijn onderbroken door deze vakantieweken.

6. De studerende die tevens als studerende, auditor of extraneus staat ingeschreven in het hoger onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, wordt voor de toekenning van tegemoetkoming niet beschouwd als studerende in het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs.

7. De studerende die gedurende ten minste 5 jaren studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering heeft genoten wegens het volgen van hoger onderwijs, komt niet meer in aanmerking voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk.

Artikel 19d. Einde van een studie

1. In het laatste studiejaar heeft de toekenning per 1 januari van dat studiejaar betrekking op de periode uiterlijk tot en met 30 juni van dat studiejaar.

2. Indien een studerende aansluitend aan het studiejaar dat als laatste studiejaar was aangemerkt, opnieuw dat laatste studiejaar aanvangt, ontstaat aanspraak op tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk voor het na 30 juni resterende gedeelte van het kalenderjaar.

3. Indien een studerende uiterlijk op de eerste dag van de derde maand na het einde van de periode waarover jegens hem het eerste lid is toegepast, een nieuwe studie in de zin van dit hoofdstuk aanvangt, wordt hij op zijn verzoek in het tussen beide periodes liggende tijdvak aangemerkt als studerende aan de eerste studie. De vorige volzin is tevens van toepassing indien de studerende een nieuwe studie in de zin van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering aanvangt. In afwijking van artikel 19t moet dat verzoek worden ingediend voor 1 oktober van het kalenderjaar waarin toepassing van het eerste lid plaats vond.

4. Indien een studerende wegens ziekte zijn studie tijdelijk staakt, wordt de tegemoetkoming op diens verzoek stopgezet. Aansluitend aan dat ogenblik van stopzetten van de tegemoetkoming behoudt betrokkene zijn recht op tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk gedurende ten hoogste 6 maanden doch uiterlijk tot aan de maand met ingang waarvan hij hetzij verzekerd of medeverzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet, hetzij op hem een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren van toepassing is, met dien verstande dat de tegemoetkoming, bedoeld in dit hoofdstuk, niet daadwerkelijk wordt verstrekt.

Artikel 19e. Minimale opleidingsduur

1. De studerende die is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 19c, komt niet in aanmerking voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk wanneer de duur van de opleiding, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken, korter is dan 1 jaar.

2. De studerende die is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 19c, komt slechts in aanmerking voor tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk indien per volledig studiejaar gemiddeld ten minste 40 weken worden besteed aan het volgen van lessen dan wel stages overeenkomstig het werkplan van die opleiding.

TITEL 2. DE TEGEMOETKOMING

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 19f. Verdeling van de tegemoetkoming

De tegemoetkoming bestaat uit:

a. een basistoelage en

b. een tegemoetkoming in de directe studiekosten.

Paragraaf 2. De basistoelage

Artikel 19g. De basistoelage

De basistoelage is per kalendermaand:

a. voor een thuiswonende studerende: f 176,25;

b. voor een uitwonende studerende: f 410,92.

Paragraaf 3. De tegemoetkoming in de directe studiekosten

Artikel 19h. De TS-ouder

In dit hoofdstuk wordt onder TS-ouder verstaan:

a. degene die op grond van artikel 8 laatstelijk voordat de studerende 18 jaar werd, voor hem een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk II ontving;

b. indien geen van de wettelijke vertegenwoordigers de in onderdeel a bedoelde tegemoetkoming ontving: degene die in het laatste kwartaal waarin de studerende nog 17 jaar was, diens wettelijk vertegenwoordiger was, bedoeld in artikel 8.

Artikel 19i. Factoren voor de hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming in de directe studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is afhankelijk van het toetsingsinkomen en van de onderwijssoort die de studerende volgt.

Artikel 19j. Toetsingsinkomen

1. Het toetsingsinkomen is de som van het belastbare inkomen van de TS-ouder en diens partner.

2. Artikel 12, tweede tot en met vijfde lid, is van toepassing.

Artikel 19k. Terugval in inkomen

Artikel 13 is van toepassing, met dien verstande dat het verzoek kan worden gedaan door de TS-ouder, diens partner, dan wel de studerende.

Artikel 19l. Nog niet vastgesteld of nog niet bekend inkomen

Artikel 14 is van toepassing.

Artikel 19m. Inkomenscategorieën

De artikelen 15 en 33 zijn van toepassing.

Artikel 19n. Tegemoetkoming in de directe studiekosten

1. De tegemoetkoming in de directe studiekosten is samengesteld uit:

a. een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage, en

b. een normbedrag voor de overige studiekosten.

2. De tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage voor een kalendermaand is een twaalfde deel van het op grond van artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet vastgestelde of herziene bedrag van het lesgeld.

3. Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een kalendermaand is gelijk aan een twaalfde deel van de op de schoolsoort van toepassing zijnde bedragen, bedoeld in artikel 16, derde en vierde lid.

4. Indien door de Informatie Beheer Groep ten behoeve van een studerende die bij de aanvang van een studiejaar de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, met betrekking tot dat studiejaar een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage voor het volgen van voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs is verstrekt en aan de studerende over een of meer maanden van dat studiejaar tegemoetkoming in de zin van dit hoofdstuk wordt toegekend, wordt tot het einde van dat studiejaar maandelijks een twaalfde deel van die tegemoetkoming aangemerkt als een voorschot op de tegemoetkoming van de studerende, met dien verstande dat dit voorschot niet meer bedraagt dan de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 19f.

5. Degene die een tegemoetkoming in de directe studiekosten ontvangt over de maand augustus van enig kalenderjaar, ontvangt een voorschot op het restant van het verschuldigde lesgeld over het studiejaar dat met die maand augustus aanvangt.

6. Ingeval de aanspraak van een studerende op een tegemoetkoming in de zin van dit hoofdstuk in de loop van een studiejaar wordt beëindigd en hem niet met betrekking tot een latere maand in dat studiejaar opnieuw een zodanige tegemoetkoming wordt toegekend, wordt het voorschot, bedoeld in het vijfde lid, voor zover dat betrekking heeft over de maanden waarin geen aanspraak op een tegemoetkoming bestond, niet verrekend of teruggevorderd.

7. In de periode waarin artikel 19d, derde lid, op een studerende van toepassing is, is voor hem de tegemoetkoming in de directe studiekosten over de maand augustus nihil.

Artikel 19o. Weigerachtigheid jegens uitwonende studerenden

Op verzoek van de uitwonende studerende wordt het niet toe te kennen deel van de maximale tegemoetkoming in de directe studiekosten toegekend in de vorm van rentedragende lening. Voorwaarde voor die toekenning is dat de studerende gelijktijdig met het verzoek aan de Informatie Beheer Groep een door hem zelf ondertekende schriftelijke verklaring verstrekt dat zijn TS-ouder en de partner van die TS-ouder beide weigeren bij te dragen in zijn studiekosten. Die verklaring wordt mede ondertekend door de schooldecaan ten blijke dat zij naar zijn kennis juist is.

Paragraaf 4. De vorm van de tegemoetkoming

Artikel 19p. Langdurige afwezigheid in het voortgezet onderwijs: gevolgen voor de tegemoetkoming

1. De tegemoetkoming van de studerende die is ingeschreven aan een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 19c voor zover het voortgezet onderwijs betreft, en die zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken, bestaat geheel uit rentedragende lening met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de afwezigheid zonder geldige reden aanving. In afwijking van de vorige volzin kan Onze Minister bepalen dat voor soorten van voortgezet onderwijs de in die volzin bedoelde sanctie wordt toegepast indien een ingeschreven studerende in een of meer vakken niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Onder afwezigheid met geldige reden wordt verstaan afwezigheid wegens ziekte van de studerende, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts, en afwezigheid wegens bijzondere familie-omstandigheden.

2. Het derde tot en met achtste lid is niet van toepassing op het onderwijs waarop artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs van toepassing is.

3. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling als bedoeld in het eerste lid uitgaat, meldt uiterlijk op de derde werkdag na afloop van een periode van afwezigheid van 5 weken aan de studerende dat daarvan in de administratie van de instelling aantekening is gemaakt en verzoekt de studerende om opgaaf van de reden van de afwezigheid.

4. Uiterlijk op de vijfde werkdag na de periode van 8 weken stelt de natuurlijke persoon of de rechtspersoon vast:

a. of de reden die de studerende binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken gaf voor zijn afwezigheid, een geldige is, of

b. dat de studerende binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken geen reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid.

5. De natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon stelt tevens uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode van 8 weken vast of de studerende voor het einde van die periode weer aan het onderwijs is gaan deelnemen.

6. De natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van 8 weken aan de Informatie Beheer Groep de studerende die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Tevens meldt hij, indien die studerende voor het einde van die periode van 8 weken weer aan het onderwijs is gaan deelnemen, de datum daarvan.

7. De periode van 5 weken en de periode van 8 weken worden zo nodig verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd. Zij worden geacht niet te zijn onderbroken door deze vakantieweken.

8. De natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het zesde lid, een afschrift van de gegevens die over de betrokkene aan de Informatie Beheer Groep zijn verstrekt aan deze betrokkene en geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid als bedoeld in het eerste lid, gevolgen heeft voor de tegemoetkoming van betrokkene, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene open staat tegen de mededelingen, bedoeld in het zesde lid.

9. Het eerste lid is niet van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de studerende weer aan het onderwijs is gaan deelnemen, voor zover de tegemoetkoming niet reeds mede op grond van artikel 19o de vorm van rentedragende lening had. Voorwaarde voor de toepassing van de vorige volzin is dat de studerende aan het onderwijs is gaan deelnemen binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken. Op die periode is het zevende lid van toepassing.

10. De studerende die is ingeschreven aan een onderwijsinstelling waarop artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs niet van toepassing is, kan binnen 6 weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in het achtste lid, schriftelijk bezwaar maken bij de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon.

TITEL 3. AANVRAAG EN TOEKENNING

Artikel 19q. Aanvraag tot tegemoetkoming

De studerende dient een aanvraag tot toekenning van tegemoetkoming in.

Artikel 19r. Toekenning van tegemoetkoming

1. De Informatie Beheer Groep kent tegemoetkoming toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens dit hoofdstuk.

2. De Informatie Beheer Groep beslist op een aanvraag tot tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk:

a. indien de aanvraag is ingediend vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft: vóór 31 december van dat voorafgaande jaar;

b. indien de aanvraag is ingediend na het onder a bedoelde tijdstip: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.

Artikel 19s. Gedeeltelijke toekenning

Indien het op basis van de verstrekte gegevens nog onmogelijk is het bedrag van de tegemoetkoming in de directe studiekosten vast te stellen, maar het wel mogelijk is het bedrag van de basistoelage vast te stellen, kent de Informatie Beheer Groep het bedrag van die basistoelage toe.

Artikel 19t. Toekenningsperiode

1. Tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk wordt toegekend per tegemoetkomingstijdvak.

2. Tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk wordt niet toegekend voor een periode die is gelegen voor de datum van indiening van de aanvraag.

3. In afwijking van het tweede lid kan voor degene die reeds tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk geniet, ook tegemoetkoming worden toegekend met betrekking tot de maand waarin de aanvraag wordt gedaan.

Artikel 19u. Minderjarigheid

Een minderjarige die de leeftijd van 17 jaar heeft bereikt, is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om toekenning van tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk te verkrijgen. Hij is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk nakoming van de voor hem uit de toekenning van tegemoetkoming voortvloeiende rechten en verplichtingen.

TITEL 4. OPBOUW EN TERUGBETALING STUDIESCHULD

Artikel 19v. Verplichting terugbetaling studieschuld

Door ontvangst van rentedragende lening dan wel door de omzetting van tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk in rentedragende lening, dan wel door de omzetting, bedoeld in artikel 19w, ontstaat voor degene die tegemoetkoming ingevolge dit hoofdstuk heeft ontvangen, een plicht tot terugbetaling van de rentedragende lening vermeerderd met de volgens deze titel berekende rente.

Artikel 19w. Omzetting van niet meer verrekenbare schulden in, hetzij rentedragende lening, hetzij verrekenbare WSF-schuld

1. De schuld van degene van wie het recht op tegemoetkoming eindigt zonder dat over de maand volgend op de beëindiging studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering wordt verstrekt, wordt van rechtswege omgezet in rentedragende lening. De in de vorige volzin bedoelde lening wordt rentedragend met ingang van het tijdstip van die omzetting.

2. De schuld, niet zijnde een schuld waarop artikel 19x van toepassing is, van degene van wie het recht op tegemoetkoming eindigt en aan wie over de maand volgend op de beëindiging studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering wordt verstrekt, wordt aangemerkt als een schuld waarop artikel 58 van die wet van toepassing is.

Artikel 19x. Van overeenkomstige toepassing verklaring

De artikelen 34a tot en met 50 van de Wet op de studiefinanciering zijn van overeenkomstige toepassing op de bedragen aan rentedragende lening die op grond van dit hoofdstuk zijn opgebouwd.

HOOFDSTUK III. STUDERENDEN VANAF 18 JAREN DIE NIET ONDER DE WERKING VAN DE WET OP DE STUDIEFINANCIERING VALLEN

TITEL 1. WERKINGSSFEER

Artikel 20. Degene die aanspraak heeft; leeftijd studerende

1. Een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk kan worden gedaan door de studerende die op 1 oktober van het desbetreffende studiejaar de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.

2. Geen aanspraak op een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk heeft de studerende die voldoet aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 7 tot en met 11 van de Wet op de studiefinanciering.

Artikel 21. Nationaliteit

Het bepaalde bij of krachtens artikel 7 van de Wet op de studiefinanciering is van toepassing.

Artikel 22. Onderwijssoort

1. Voorwaarde voor het in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is dat de studerende het in het tweede lid bedoelde onderwijs volgt in Nederland en is ingeschreven:

a. als student in het hoger onderwijs aan een onderwijsinstelling die op grond van een onderwijswet volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd,

b. in het overig onderwijs aan een onderwijsinstelling die op grond van een onderwijswet volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd,

c. aan een op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 6.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek aangewezen onderwijsinstelling, dan wel

d. aan een instelling die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt.

2. Een tegemoetkoming in de studiekosten is uitsluitend mogelijk voor het volgen van:

a. onderwijs dat opleidt voor het diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of een gedeelte daarvan,

b. onderwijs dat opleidt voor het diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of een gedeelte daarvan,

c. onderwijs dat opleidt voor het diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een gedeelte daarvan, of

d. bij ministeriële regeling tijdelijk aan te wijzen lerarenopleidingen in vakken waarin een tekort aan leraren bestaat, met dien verstande dat de studerende aan een dergelijke opleiding waarvan de aanwijzing wordt beëindigd, de voor de beëindiging van de aanwijzing aangevangen opleiding met behoud van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk kan voltooien zolang de opleiding zonder onderbreking wordt voortgezet.

3. Voor zover de ministeriële regeling bedoeld in het tweede lid betrekking heeft op vakken waarin een tekort aan leraren bestaat ten behoeve van het landbouwonderwijs, worden deze vakken aangewezen in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 23. Verlies tegemoetkoming bij onvoldoende studievoortgang

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voortgang van de studie. Deze algemene maatregel van bestuur heeft betrekking op:

a. de vorm en de hoogte van de studievoortgangsnorm,

b. de wijze waarop de tegemoetkoming in de studiekosten bij het niet behalen van de studievoortgangsnorm met de studerende wordt verrekend dan wel terug betaald, en

c. de wijze en het tijdstip waarop de natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling uitgaat de studievoortgang vaststelt en aan de studerende en aan de Informatie Beheer Groep meedeelt.

Artikel 24. Minimale opleidingsduur, gemiddelde maximale vakantieduur

1. De studerende komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk indien hij is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 22 waarvan de duur van de opleiding, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken per studiejaar, korter is dan 1 jaar.

2. De studerende komt slechts in aanmerking voor een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk indien hij is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 22 indien per volledig studiejaar gemiddeld ten minste 40 weken worden besteed aan het volgen van lessen dan wel stages overeenkomstig het werkplan van die opleiding.

TITEL 2. DE TEGEMOETKOMING

Artikel 25. Factoren voor hoogte van de tegemoetkoming

De hoogte van de tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is afhankelijk van het toetsingsinkomen en van de onderwijssoort.

Artikel 26. Toetsingsinkomen

1. Onder toetsingsinkomen wordt verstaan het totaal van de volgende inkomsten:

a. het door de studerende gedurende de 3 kalendermaanden voorafgaande aan de aanvang van het studiejaar genoten loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 verminderd met het vakantiegeld, de tegemoetkoming in de ziektekosten op grond van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982, de ingehouden loonbelasting, de ingehouden premies volksverzekeringen en de door de werkgever en de werknemer verschuldigde premie voor de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet, en

b. een vierde deel van de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk II van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, door de studerende genoten in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin het studiejaar aanvangt.

2. Voor zover de studerende niet binnenlandse belastingplichtige is in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, geldt als maatstaf het toetsingsinkomen voor het geval hij voor al zijn inkomensbestanddelen binnenlandse belastingplichtige was geweest.

3. Indien een gedeelte van het inkomen van Nederlandse inkomstenbelasting is vrijgesteld ingevolge bepalingen van internationaal recht als bedoeld in artikel 40 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geldt als maatstaf het toetsingsinkomen voor het geval hij geen vrijstelling had verkregen.

Artikel 27. Grensbedrag toetsingsinkomen

De tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk wordt slechts toegekend indien het toetsingsinkomen naar de maatstaf van 1 januari 1993 niet meer bedraagt dan f 5280,-.

Artikel 28. Tegemoetkoming in de studiekosten

1. De tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk is samengesteld uit:

a. een tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage, en

b. een normbedrag voor de overige studiekosten.

2. De tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage is voor een studerende in:

1°. het hoger onderwijs: het desbetreffende in artikel 7.43, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde collegegeld,

2°. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week 540 minuten of meer onderwijs volgt: het op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor een studiejaar voor 540 minuten onderwijs,

3°. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week ten minste 270 minuten, maar minder dan 540 minuten onderwijs volgt: het op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor een studiejaar voor 360 minuten onderwijs, of

4°. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week minder dan 270 minuten onderwijs volgt : nihil.

3. Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een studiejaar bedraagt naar de maatstaf van 1 augustus 1994 voor een studerende in:

a. het hoger onderwijs: f 600,-,

b. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week 540 minuten of meer onderwijs volgt: f 390,-,

c. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs volgt: f 260,-,

d. het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs die per week minder dan 270 minuten onderwijs volgt: nihil.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de maatstaf genoemd in de aanhef van het derde lid, alsmede de bedragen genoemd in het derde lid, de onderdelen a tot en met c, worden gewijzigd.

5. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in het vierde lid, wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 4 weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven tot overleg over de maatregel.

TITEL 3. AANVRAAG EN TOEKENNING

Artikel 29. Aanvraag van tegemoetkoming in de studiekosten

De studerende doet jaarlijks voor 1 januari van het studiejaar een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk.

Artikel 30. Toekenning van tegemoetkoming in de studiekosten

1. De Informatie Beheer Groep kent een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk toe aan degene die daartoe een aanvraag heeft ingediend en voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.

2. De Informatie Beheer Groep beslist op een aanvraag van tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk die is gedaan voor de aanvang van het desbetreffende studiejaar, binnen 8 weken na de aanvang van dat studiejaar, dan wel indien de aanvraag is gedaan gedurende het desbetreffende studiejaar, binnen 8 weken na de aanvraag.

Artikel 31. Toekenningsperiode, studieperiode

1. Behoudens het tweede tot en met het vijfde lid, worden toelagen toegekend per studiejaar.

2. Indien de studerende is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdelen a en b, en hij geen onderwijs meer volgt op een tijdstip waarop de gehele onderwijsbijdrage nog kan worden teruggevorderd, wordt de toekenning op de tegemoetkoming voor het gehele studiejaar op nihil gesteld.

3. Indien de studerende is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, en hij op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs meer volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming het bedrag bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, alsmede de helft van het normbedrag bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b.

4. Indien de studerende is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, en hij op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs meer volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, alsmede de helft van het normbedrag bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b.

5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de studerende wegens ziekte zijn studie staakt.

6. Het tweede tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de studerende het onderwijs, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdelen c en d, volgt, met dien verstande dat als onderwijsbijdrage geldt de onderwijsbijdrage die verschuldigd zou zijn wanneer voltijds uit de openbare kas bekostigd onderwijs zou worden gevolgd, en dat als tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage niet kan worden teruggevorderd geldt het tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage in het uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet geheel kan worden teruggevorderd.

7. Indien de studerende in het voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs per week 540 minuten of meer onderwijs volgt en hij op enig ogenblik voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip ten minste 270 minuten maar minder dan 540 minuten onderwijs per week volgt omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, en het normbedrag, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, alsmede de helft van het bedrag bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, en het normbedrag bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd.

8. Indien de studerende in het voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs dan wel voortgezet speciaal onderwijs per week ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs volgt en hij op enig ogenblik voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip minder dan 270 minuten onderwijs per week volgt omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, en het normbedrag, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, alsmede de helft van het bedrag bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, en het normbedrag bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd.

Artikel 32. Minderjarigheid

Een minderjarige die de leeftijd van 17 jaren heeft bereikt, is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om toekenning van tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk te verkrijgen. Hij is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening dan wel de nakoming van de voor hem uit de toekenning van tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge dit hoofdstuk voortvloeiende rechten en verplichtingen.

HOOFDSTUK IV. AANPASSING

Artikel 33. Aanpassing van de inkomensgrenzen

De bedragen, genoemd in artikel 15 en het bedrag, genoemd in artikel 27 worden per 1 januari van elk kalenderjaar door de Informatie Beheer Groep aangepast ten behoeve van het studiejaar dat in dat kalenderjaar aanvangt met de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan in het derde jaar onderscheidenlijk het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de wijziging betrekking heeft. De door de aanpassing ontstane bedragen worden afgerond op hele guldens met dien verstande dat 50 cent of meer naar boven wordt afgerond en minder dan 50 cent naar beneden wordt afgerond. De door de aanpassing ontstane bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin genoemde bedragen.

Artikel 34. Aanpassing van tegemoetkoming in de overige studiekosten

1. De bedragen van de tegemoetkoming in de studiekosten, bedoeld in de artikelen 16, derde lid, dan wel de op grond van artikel 16, vijfde lid, aangepaste bedragen en de bedragen van de tegemoetkoming in de studiekosten, bedoeld in artikel 28, derde lid, dan wel de op grond van artikel 28, vierde lid, aangepaste bedragen worden per 1 augustus van ieder kalenderjaar door de Informatie Beheer Groep aangepast met de procentuele wijziging die het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand september van het daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan ten opzichte van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand september van het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de wijziging betrekking heeft. De door de aanpassing ontstane bedragen worden afgerond op hele guldens, met dien verstande dat 50 cent of meer naar boven wordt afgerond en minder dan 50 cent naar beneden wordt afgerond. De door de aanpassing ontstane bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin genoemde bedragen.

2. De aanpassing van de bedragen wordt op nul gesteld indien zij zou leiden tot een verhoging van f 10,- of minder. De verhoging of verlaging van de bedragen wordt in het daaropvolgende kalenderjaar ingehaald.

3. Onder prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie wordt verstaan het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie dat door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid krachtens artikel 13, zesde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet is bepaald.

Artikel 34a. Aanpassing basistoelage

1. De basistoelage, bedoeld in artikel 19g, voor uitwonende studerenden wordt per 1 januari van elk kalenderjaar door de Informatie Beheer Groep aangepast met de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, bedoeld in artikel 34, eerste lid. De door aanpassing ontstane bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin bedoelde bedragen.

2. De basistoelage, bedoeld in artikel 19g, voor thuiswonende studerenden wordt per 1 januari van elk kalenderjaar door de Informatie Beheer Groep aangepast met de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie, bedoeld in artikel 34, eerste lid. De door aanpassing ontstane bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin bedoelde bedragen.

HOOFDSTUK V. HERZIENING EN BEZWAAR

Artikel 35. Herziening door de Informatie Beheer Groep

1. De Informatie Beheer Groep kan een beschikking waarbij een tegemoetkoming in de studiekosten is toegekend, herzien op grond van:

a. het feit dat een beslissing genomen is waarvan de aanvrager wist, dan wel redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was,

b. het feit dat te veel of te weinig tegemoetkoming in de studiekosten is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a,

c. het bekend worden van inkomen na toepassing van artikel 14,

d. het feit dat de studerende dan wel de aanvrager heeft gehandeld in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet,

e. andere, nader gebleken feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, tot een andere beschikking zouden hebben geleid,

f. het feit dat geen gevolg is gegeven aan het verzoek van de aanvrager of diens partner op grond van artikel 13 omdat niet kon worden voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 13, tweede lid, onderdeel c, en is gebleken dat gedurende 3 kalenderjaren is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 13, tweede lid aanhef alsmede onderdeel a,

g. het feit dat gevolg is gegeven aan het verzoek van de aanvrager of diens partner op grond van artikel 13 en is gebleken dat niet gedurende 3 kalenderjaren is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 13, aanhef alsmede onderdeel a, of

h. het feit dat zich de situatie, bedoeld in de artikelen 19, tweede tot en met vierde lid, en 31, tweede tot en met vierde lid, voordoet.

2. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en f tot en met h, slechts geschieden binnen 5 jaren na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van een tegemoetkoming in de studiekosten betrekking op heeft.

3. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, d en e, slechts geschieden binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van een tegemoetkoming in de studiekosten betrekking op heeft.

4. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, slechts geschieden binnen 3 jaar na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van een tegemoetkoming in de studiekosten betrekking op heeft.

Artikel 36. Bezwaarschriftprocedure

De artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.

Artikel 37. Verrekening teveel toegekende en uitbetaalde tegemoetkoming in de studiekosten

1. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 35, eerste lid, dan wel een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag van tegemoetkoming in de studiekosten dat teveel is uitbetaald door de aanvrager terugbetaald dan wel met hem verrekend.

2. Indien na een voorlopige voorziening als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht de beslissing in hoofdzaak daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag dat op grond van de voorlopige voorziening teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald dan wel met hem verrekend.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde terugbetaling geschiedt krachtens bij ministeriële regeling nader vast te stellen redelijke betalingsregels.

HOOFDSTUK VI. UITBETALING EN VERREKENING

Artikel 38. Uitbetaling en verrekening

1. Met betrekking tot de uitbetaling van de in deze wet bedoelde tegemoetkoming in de studiekosten en de verrekening van het toegekende bedrag aan tegemoetkoming in de studiekosten met de aan de Informatie Beheer Groep verschuldigde onderwijsbijdrage, worden bij ministeriële regeling regels gesteld.

2. Indien een toegekend bedrag aan tegemoetkoming in de studiekosten 12 maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de desbetreffende beschikking is gegeven, niet kan worden uitbetaald als gevolg van nalatigheid van degene aan wie die beschikking is gericht, wordt het toegekende bedrag aan tegemoetkoming in de studiekosten verlaagd met het niet uitbetaalde bedrag.

Artikel 38a. Verrekening kinderbijslag

1. Indien over een tijdvak, waarover krachtens de Algemene Kinderbijslagwet ten behoeve van een studerende kinderbijslag is verleend, naderhand voor die studerende recht op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk IIA van deze wet wordt vastgesteld, is de Informatie Beheer Groep bevoegd die tegemoetkoming over dat tijdvak en over latere tijdvakken, in plaats van aan degene aan wie de tegemoetkoming zou dienen te worden betaald, zonder diens machtiging tot het bedrag van de betaalde kinderbijslag over dat tijdvak te betalen aan de Sociale Verzekeringsbank.

2. Van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan de Informatie Beheer Groep gebruik maken tot en met twee kalenderjaren na de vaststelling van het recht op een tegemoetkoming in de studiekosten.

HOOFDSTUK VII. INVORDERING

Artikel 39. Invordering

1. Is een bij of krachtens deze wet verschuldigd bedrag voor het geheel of een deel niet tijdig voldaan, dan maant de Informatie Beheer Groep de nalatige bij brief aan om alsnog binnen 2 weken na ontvangst van die brief het daarin vermelde bedrag aan hem te doen toekomen. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt de Informatie Beheer Groep een dwangbevel uit. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het land kan worden ten uitvoer gelegd.

2. Bij de toepassing van het eerste lid worden naast de achterstallige schuld eveneens het bedrag van de gerechtelijke dan wel buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente ingevorderd.

3. Binnen 4 weken na de betekening staat verzet tegen het dwangbevel, bedoeld in het eerste lid, open door dagvaarding van de Staat der Nederlanden, waarbij de Informatie Beheer Groep domicilie kiest te Groningen. Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.

HOOFDSTUK VIII. BEROEP

Artikel 40. Beroep

1. Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van beroep studiefinanciering.

2. Het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk VII van de Wet op de studiefinanciering, met uitzondering van artikel 118, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK IX. TOEZICHT

Artikel 41. Toezicht door de inspectie van het onderwijs

Het toezicht door de inspectie van het onderwijs, bedoeld in titel IV van de Wet op het voortgezet onderwijs, hoofdstuk IV van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs, titel V van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen dan wel artikel 5 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, heeft mede betrekking op de vraag of de school dan wel de opleiding voldoet aan de van toepassing zijnde voorwaarden, bedoeld in artikel 9, tweede en vierde lid, en artikel 10.

HOOFDSTUK X. HET VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN AAN DE MINISTER OF DE INFORMATIE BEHEER GROEP

Artikel 42. Verstrekken van inlichtingen door personen

1. Een ieder is verplicht aan de Informatie Beheer Groep of aan een daartoe door of vanwege de Informatie Beheer Groep aangewezen persoon of instantie desgevraagd de ten behoeve van de uitvoering van deze wet benodigde inlichtingen over zichzelf te geven. Indien de Informatie Beheer Groep aan een aanvrager schriftelijk inlichtingen heeft gevraagd en de aanvrager niet binnen 2 maanden na de verzending van die vraag daarop heeft geantwoord, wordt de toekenning van de tegemoetkoming beëindigd. De beëindiging werkt terug tot de datum van verzending van de schriftelijke vraag, of zoveel eerder als de desbetreffende studerende op de data, bedoeld in de artikelen 19 en 31, geen onderwijs volgt dat voldoet aan de artikelen 9 en 10 onderscheidenlijk 22 en 24.

2. De inlichtingen worden, indien dit wordt verzocht, schriftelijk verstrekt binnen een door de Informatie Beheer Groep of door een in het eerste lid bedoelde persoon of instantie te stellen redelijke termijn.

3. Inlichtingen over zichzelf, voor zover zij kunnen leiden tot de toekenning van minder tegemoetkoming in de studiekosten worden steeds ongevraagd en schriftelijk verstrekt door de aanvrager, onmiddellijk na het bekend worden van die gegevens.

4. Onze Minister kan bepalen dat de inlichtingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, worden verstrekt op een bij ministeriële regeling vast te stellen wijze.

Artikel 43. Inzage in schriftelijke stukken

1. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon is verplicht aan de Informatie Beheer Groep of aan een daartoe door of vanwege de Informatie Beheer Groep aangewezen persoon of instantie, desgevraagd inzage te verlenen van zijn boeken, bescheiden en andere stukken, dan wel van de boeken, bescheiden en andere stukken die bij hem berusten, voor zover dit nodig is ten behoeve van de uitvoering van deze wet.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een studentendecaan aan een op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek uit 's Rijks kas bekostigde instelling voor hoger onderwijs betreffende hetgeen een studerende hem heeft toevertrouwd.

Artikel 44. Verstrekken van inlichtingen door onderwijsinstellingen

1. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 9, artikel 22 dan wel artikel 57b uitgaat, is verplicht op een bij ministeriële regeling aan te geven wijze kosteloos inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een studentendecaan aan een op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek uit 's Rijks kas bekostigde instelling voor hoger onderwijs betreffende hetgeen een studerende hem heeft toevertrouwd.

3. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e, uitgaat, is verplicht voor 1 mei aan Onze Minister te melden indien onderwijs dat in dat studiejaar voldeed aan de voorwaarde genoemd in artikel 9, tweede lid, in het daaropvolgende studiejaar niet aan deze voorwaarde zal voldoen.

Artikel 45. Verstrekken van inlichtingen door organen met een publiekrechtelijke taak

Organen met een publiekrechtelijke taak zijn verplicht op een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze kosteloos inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.

HOOFDSTUK XI. ADMINISTRATIEVE SANCTIES

Artikel 46. Het niet verstrekken van inlichtingen over 850 klokuren

Indien een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e, niet uiterlijk 1 mei de gegevens, bedoeld in artikel 44, derde lid, heeft verstrekt, ontstaat er een vordering van de Informatie Beheer Groep op de onderwijsinstelling ter grootte van de tegemoetkomingen in de studiekosten op grond van hoofdstuk II die ten behoeve van studerenden aan die opleiding in het studiejaar waarin deze in gebreke was, is toegekend.

HOOFDSTUK XII. STRAFBEPALINGEN

Artikel 47. Het niet verstrekken van inlichtingen

Hij die niet voldoet aan een der verplichtingen, bedoeld in de artikelen 42, 43 en 44, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 48. Opgave in strijd met de waarheid

Hij die een opgave in strijd met de waarheid doet, of enig gegeven verzwijgt, zulks met het oogmerk om aldus voor zichzelf of voor een ander een tegemoetkoming in de studiekosten of meer tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge deze wet te verkrijgen dan wel te behouden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 49. Overtreding van een bepaling krachtens deze wet

Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voor zover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 1 maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 50. Misdrijf en overtreding

Het in artikel 48 strafbaar gesteld feit is een misdrijf. De in de artikelen 47 en 49 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

HOOFDSTUK XIII. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 51. Vervreemding, verpanding, belening en beslag

1. Een tegemoetkoming in de studiekosten is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening en beslag, waaronder begrepen faillissementsbeslag.

2. Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.

Artikel 52. Hardheidsclausule

De Informatie Beheer Groep is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze wet mochten voordoen.

HOOFDSTUK XIV. WIJZIGINGEN IN ANDERE WETGEVING

Artikel 53. Wijzigingen in de Wet op de studiefinanciering

De Wet op de studiefinanciering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt vervangen door:

Artikel 2. Doel van de wet

Deze wet heeft ten doel een regeling te geven van de studiefinanciering voor studerenden die volledig onderwijs volgen en die de leeftijd van 18 maar nog niet die van 27 jaren hebben bereikt.

B

In artikel 6 vervallen het tweede en het derde lid alsmede de lidaanduiding van het eerste lid.

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h ten 1, wordt «een school» vervangen door: een school of instelling.

2. In het vijfde lid, onderdeel b, eerste volzin, vervalt «dan wel op grond van hoofdstuk III».

Ca

In artikel 12, vierde lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: De Informatie Beheer Groep.

D

Artikel 21, vijfde lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. f 800,- voor ieder kind jonger dan 18 jaren voor wie in het studiejaar dat aanvangt in het jaar voorafgaand aan het studiefinancieringstijdvak een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk II van de Wet tegemoetkoming studiekosten is toegekend.

F

De hoofdstukken III en IV vervallen.

Fa

In artikel 120a, tweede lid, wordt «de school» vervangen door: de school of instelling.

G

In artikel 122b vervalt «dan wel artikel 77».

H

De artikelen 151a en 151b vervallen.

I

In de inhoudsopgave worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De hoofdstukken III en IV worden vervangen door:

Hoofdstuk III. vervallen

Hoofdstuk IV. vervallen.

2. De aanduiding van de artikelen 151a en 151b wordt telkens vervangen door: vervallen.

Artikel 53a. Wijzigingen in de Wet op de studiefinanciering

De Wet op de studiefinanciering wordt als volgt gewijzigd:

a

Artikel 1, eerste lid, onderdeel h ten 4°, vervalt.

b

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel c wordt toegevoegd: of.

2. De onderdelen d, e en f vervallen.

3. Onderdeel g wordt verletterd tot d.

c

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h ten 1°, wordt «school of instelling» vervangen door: «school» en wordt «2° tot en met 4°» vervangen door: 2° en 3°. In het eerste lid, onderdeel h ten 2°, wordt na «aangewezen school» ingevoegd: voor zover het onderwijs is aan te merken als middelbaar beroepsonderwijs.

1a. Onderdeel i vervalt.

2. Na het derde lid wordt een vierde lid ingevoegd, luidende:

4. Niet aan voorwaarden voor het in aanmerking komen voor studiefinanciering ingevolge dit hoofdstuk voldoet de studerende die voortgezet onderwijs, anders dan middelbaar beroepsonderwijs, volgt, dan wel speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs.

3. In het negende lid wordt «het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.

4. In het tiende lid wordt «het voortgezet onderwijs, het speciaal onderwijs, dan wel het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.

d

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b ten 4° en ten 5°, vervalt.

2. In het eerste lid, onderdeel c ten 3°, wordt «het voortgezet onderwijs, het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs, het speciaal onderwijs dan wel het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.

e

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a. 2° en onderdeel b. 2° wordt telkens na «middelbaar beroepsonderwijs» ingevoegd: dan wel deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.

2. Het tweede lid vervalt en het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

f

In artikel 16a, eerste lid, vervallen de onderdelen d en e en wordt de puntkomma aan het einde van onderdeel c vervangen door een punt.

g

In artikel 17d, eerste lid, wordt «voortgezet onderwijs» telkens vervangen door: middelbaar beroepsonderwijs.

h

Artikel 21, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a vervalt «en».

2. De punt aan het slot van onderdeel b wordt vervangen door: , en.

3. Na onderdeel b wordt een onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. f 800,- voor ieder kind ouder dan 17 jaar aan wie in het studiejaar dat aanvangt in het jaar voorafgaand aan het studiefinancieringstijdvak tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten is toegekend.

i

In artikel 26, zesde lid, onderdeel b, wordt «het bedrag, genoemd in artikel 32f, tweede lid» vervangen door: het bedrag, genoemd in artikel 32f, derde lid.

j

Aan artikel 34 wordt, onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid, een tweede lid toegevoegd, luidende:

2. Indien de debiteur tevens een schuld uit rentedragende lening heeft, als bedoeld in hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten, wordt die schuld voor de toepassing van deze titel aangemerkt als een schuld in de zin van deze titel.

k

In artikel 58 wordt na het tweede lid ingevoegd:

2a. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 35 van de Wet tegemoetkoming studiekosten, dan wel een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag aan tegemoetkoming dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald dan wel met hem verrekend.

l

In artikel 120a, tweede lid, wordt «school of instelling» vervangen door: school.

Artikel 53b. Wijzigingen in de Wet educatie en beroepsonderwijs

Indien het bij koninklijke boodschap van 29 juni 1994 ingediende voorstel van wet Bepalingen met betrekking tot de educatie en het beroepsonderwijs (Wet educatie en beroepsonderwijs 23 778) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt zij als volgt gewijzigd:

a

In artikel 7.4.8, eerste lid, onderdeel f, wordt «of van de regeling voor tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden tot 18 jaar» vervangen door: of van de hoofdstukken II en IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

b

In artikel 12.3.28, tweede lid, wordt na «de erkenning zich als gevolg van artikel 12.4.9 niet langer uitstrekt» ingevoegd: en ten aanzien van deze cursus evenmin met ingang van 1 augustus 1997 aan deze instelling het in artikel 1.4.1, eerste lid, bedoelde recht is toegekend dan wel dit recht wel is toegekend maar ten aanzien van deze cursus met ingang van 1 augustus 1997 niet langer aanspraak op studiefinanciering bestaat,.

c

Artikel 12.4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A wordt vervangen door:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel h.2° vervalt.

2. Onderdeel h.7° wordt vervangen door:

6°. de Wet educatie en beroepsonderwijs.

2. Onderdeel B wordt vervangen door:

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel b wordt toegevoegd: of.

2. In onderdeel c wordt «middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: , beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

3. Onderdeel d vervalt.

3. Onderdeel C wordt vervangen door:

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h ten 1° wordt «2° en 3°» vervangen door: 3° en 6°.

2. In het eerste lid wordt onderdeel h ten 2° vervangen door:

2°. voor het volgen van de beroepsopleidende leerweg van een basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, aan een instelling ten aanzien waarvan voor die opleiding het in artikel 1.4.1, eerste lid, van die wet, bedoelde recht is toegekend,.

3. In het eerste lid, onderdeel h ten 3° wordt na «valt» ingevoegd: en deze cursus is aan te merken als hoger onderwijs.

4. In het eerste lid wordt aan het slot van 3° toegevoegd, dan wel.

5. Aan het eerste lid wordt toegevoegd een onderdeel 4°, luidende;

4°. een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft de beroepsopleidende leerweg van een uit 's Rijks kas bekostigde basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van die wet.

6. In het eerste lid vervalt onderdeel i.2.

7. In het vierde lid wordt «die voortgezet onderwijs, anders dan middelbaar beroepsonderwijs, volgt, dan wel speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: die voortgezet onderwijs, voortgezet algemeen volwassenenonderwijs dan wel speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs volgt.

8. In het negende lid en in het tiende lid wordt telkens «het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

4. In onderdeel D, tweede lid, wordt «het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

5. In onderdeel E wordt «middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

6. In onderdeel G wordt het tweede en derde lid vervangen door:

2. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «de onderdelen h voor zover het middelbaar beroepsonderwijs betreft en i.2» vervangen door: de onderdelen h onder 1°, 2°, 3° voor zover het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs betreft, en 4°.

3. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «middelbaar beroepsonderwijs dan wel deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

d

In artikel 12.4.6, onderdeel A onder 1, vervalt «en met uitzondering van opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs,».

Artikel 54. Wijzigingen in de Les- en cursusgeldwet

De Les- en cursusgeldwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 20 wordt vervangen door:

Artikel 20. Verrekening met tegemoetkoming studiekosten

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze waarop aan de verplichting tot het betalen van de verschuldigde onderwijsbijdrage kan worden voldaan door verrekening met de aan een studerende jonger dan 18 jaren toegekende tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk II van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

B

Artikel 21, vierde lid, vervalt.

Artikel 54a. Wijzigingen in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank

De Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank wordt als volgt gewijzigd:

a

In artikel 1 wordt de tekst van onderdeel a vervangen door:

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b

Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «het Besluit studietoelagen WVO,» wordt vervangen door: de Wet tegemoetkoming studiekosten, het Besluit tegemoetkoming studiekosten,.

2. De zinsnede «de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 17- en de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 21+, zoals vastgesteld op grond van artikel 121 van de Wet op het voortgezet onderwijs, van het Besluit studietoelagen WVO en op grond van artikel 7 van de Experimentenwet onderwijs,» vervalt.

c

Na artikel 30 wordt ingevoegd artikel 30a, luidende:

Artikel 30a. Afwikkeling nog lopende zaken RS-regeling en TS-regelingen

1. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is de Informatie Beheer Groep belast met het verrichten van alle activiteiten die samenhangen met renteloze voorschotten die aan studerenden zijn verstrekt op grond van:

a. het Reglement rijksstudietoelagen 1960;

b. het Besluit studietoelagen WVO;

c. artikel 7 van de Experimentenwet onderwijs.

2. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is de Informatie Beheer Groep belast met het verrichten van alle activiteiten die samenhangen met verstrekkingen waarop door studerenden aanspraak is gemaakt op grond van de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 17- en de Regeling tegemoetkoming studiekosten TS 21+, zoals vastgesteld op grond van artikel 121 van de Wet op het voortgezet onderwijs, van het Besluit studietoelagen WVO en op grond van artikel 7 van de Experimentenwet onderwijs.

d

In de inhoudsopgave wordt na artikel 30 ingevoegd:

Artikel 30a. Afwikkeling nog lopende zaken RS-regeling en TS-regelingen.

Artikel 55. Wijziging in de Wet op het voortgezet onderwijs

Aan artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Het eerste tot en met het zevende lid is tevens van toepassing op de tegemoetkoming in de studiekosten, bedoeld in hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

Artikel 55a. Wijzigingen in de Wet op de inkomstenbelasting 1964

De Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

a

In artikel 30b wordt, onder verlettering van de onderdelen c en d in onderscheidenlijk d en e, na onderdeel b ingevoegd:

c. uitkeringen ingevolge artikel 19g van de Wet tegemoetkoming studiekosten;

b

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt «ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering (Stb. 1988, 336)» vervangen door: ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of op tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

2. In het negende lid wordt «artikel 30b, onderdeel d, onder 2° en 3°» vervangen door: artikel 30b, onderdeel e, onder 2° en 3°.

Artikel 56. Wijziging in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

In artikel 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt na «studiefinanciering» ingevoegd: of tegemoetkoming in de studiekosten.

Artikel 56a. Wijzigingen in de Wet tegemoetkoming studiekosten

De Wet tegemoetkoming studiekosten wordt als volgt gewijzigd:

a

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b wordt vervangen door:

b. volledig onderwijs:

1°. voor zover het betreft hoofdstuk II: het onderwijs, bedoeld in artikel 9;

2°. voor zover het betreft hoofdstuk IIA: het onderwijs, bedoeld in artikel 19c;.

2. Onderdeel c wordt als volgt gewijzigd:

1. «partner van de aanvrager» wordt vervangen door: partner van de aanvrager, bedoeld in artikel 8, dan wel partner van de TS-ouder, bedoeld in artikel 19j.

2. In de onderdelen 1° en 2° wordt «de aanvrager» steeds vervangen door: de aanvrager onderscheidenlijk de TS-ouder.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel h, door een punt-komma, worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

i. tegemoetkomingstijdvak: het kalenderjaar of een gedeelte daarvan waar de toekenning van de tegemoetkoming op grond van hoofdstuk IIA betrekking op heeft, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is;

j. thuiswonende studerende: de studerende die woont op het adres van de TS-ouder of de partner van de TS-ouder;

k. uitwonende studerende: elke studerende die niet is een thuiswonende studerende.

b

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a vervalt «en».

2. Onderdeel b wordt verletterd tot onderdeel c, en daarin wordt «en niet vallen onder de werking van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: en niet vallen onder de werking van hoofdstuk IIA dan wel van de Wet op de studiefinanciering.

3. Ingevoegd wordt een nieuw onderdeel b, luidende:

b. een regeling te geven voor tegemoetkoming in de studiekosten voor studerenden die onderwijs volgen dat voldoet aan de artikelen 19c tot en met 19e en die de leeftijd van 18 maar nog niet die van 27 jaren hebben bereikt, en.

c

In artikel 19g wordt na «is» ingevoegd: naar de maatstaf van 1 januari 1998.

d

In het opschrift van hoofdstuk III wordt na «niet» ingevoegd: onder de werking van hoofdstuk IIA dan wel.

e

In artikel 20, tweede lid, wordt na «de voorwaarden genoemd in» ingevoegd: de artikelen 19a tot en met 19e van deze wet dan wel genoemd in.

f

Artikel 21 wordt vervangen door:

Artikel 21. Nationaliteit

Het bepaalde bij of krachtens artikel 19b is van toepassing.

g

In artikel 34 wordt na het eerste lid een lid 1a ingevoegd, luidende:

1a. Het bedrag, bedoeld in artikel 19f, onderdeel b, wordt per 1 januari van elk kalenderjaar aangepast met het percentage waarmee per 1 augustus daaraan voorafgaand de bedragen bedoeld in artikel 16, derde lid, zijn aangepast.

h

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «van de aanvrager of diens partner op grond van artikel 13» vervangen door: bedoeld in artikel 13 dan wel artikel 19k, en wordt «artikel 13, tweede lid, onderdeel c,» vervangen door: artikel 13, tweede lid, onderdeel b,.

2. In het eerste lid, onderdeel g, wordt «van de aanvrager of diens partner op grond van artikel 13» vervangen door: bedoeld in artikel 13 dan wel artikel 19k,.

i

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt ingevoegd:

2. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 35, eerste lid, dan wel een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt voor zover het bedrag om een rentedragende lening af te sluiten te hoog is toegekend, het deel dat te hoog is toegekend en uitbetaald door de betrokkene terugbetaald dan wel met hem verrekend.

2. In het vierde lid wordt «De in het eerste en tweede lid bedoelde terugbetaling» vervangen door: De in het eerste tot en met derde lid bedoelde terugbetaling.

j

Na artikel 38, eerste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

1a. Indien een studerende in de loop van een studiejaar ophoudt studerende te zijn in de zin van hoofdstuk IIA en hij niet in de loop van datzelfde studiejaar opnieuw studerende wordt aan een instelling waarvoor lesgeld verschuldigd is, wordt het restant van de in het eerste lid bedoelde onderwijsbijdrage niet teruggevorderd.

k

In artikel 41 wordt na «en artikel 10» toegevoegd dan wel artikel 19c, tweede en vierde lid, en artikel 19e.

l

In artikel 42, eerste lid, wordt in de laatste volzin de zinsnede «op de data, bedoeld in de artikelen 19 en 31, geen onderwijs volgt dat voldoet aan de artikelen 9 en 10 onderscheidenlijk 22 en 24» vervangen door: op de data, bedoeld in de artikelen 19, 19t en 31, geen onderwijs volgt dat voldoet aan de artikelen 9 en 10 onderscheidenlijk 19c en 19e dan wel 22 en 24.

m

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bedoeld in artikel 9, artikel 22 dan wel artikel 57b» vervangen door: bedoeld in artikel 9, artikel 19c, artikel 22 dan wel artikel 57b.

2. In het derde lid wordt «bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e» vervangen door: bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e dan wel artikel 19c, eerste lid.

3. In het derde lid wordt «de voorwaarden genoemd in artikel 9, tweede lid» vervangen door: de voorwaarden genoemd in artikel 9, tweede lid, dan wel artikel 19c, tweede lid.

n

In artikel 46 wordt «een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e» vervangen door: een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen d en e dan wel artikel 19c, eerste lid.

Artikel 56aa. Wijzigingen in de Wet tegemoetkoming studiekosten

Indien het bij koninklijke boodschap van 29 juni 1994 ingediende voorstel van wet Bepalingen met betrekking tot de educatie en het beroepsonderwijs (Wet educatie en beroepsonderwijs 23 778) tot wet wordt verheven en in werking is getreden, wordt de Wet tegemoetkoming studiekosten als volgt gewijzigd:

a

Artikel 1, eerste lid, onderdeel e.5°, wordt vervangen door:

5°. de Wet educatie en beroepsonderwijs;.

b

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

2. Aan het slot van onderdeel d wordt toegevoegd: of.

3. Onderdeel e vervalt.

4. Onderdeel f wordt verletterd tot e.

c

Artikel 9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d ten 2° wordt na «artikel 56» ingevoegd: dan wel artikel 56a.

2. Aan het slot van onderdeel d vervalt «of».

3. Onderdeel e wordt vervangen door:

e. aan een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft de beroepsopleidende leerweg van een uit 's Rijks kas bekostigde basisberoepsopleiding, vakopleiding of middenkaderopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van die wet, dan wel

f. aan een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van die wet.

d

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid onder 3° en 4° wordt telkens «het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

2. In het derde lid, onderdeel b, wordt «het middelbaar beroepsonderwijs en het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

e

Artikel 19c wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «ander onderwijs dan hoger onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs of deeltijds middelbaar beroepsonderwijs: vervangen door: voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

2. Onder verlettering van de onderdelen b en c tot c en d, wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:

b. aan een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van die wet,.

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «artikel 56» ingevoegd: dan wel artikel 56a.

4. In het zesde lid wordt «in het hoger onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs dan wel het deeltijds middelbaar beroepsonderwijs» vervangen door: in het beroepsonderwijs in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs en in het hoger onderwijs.

f

In artikel 22, eerste lid, onderdeel c, wordt na «artikel 56» ingevoegd: dan wel artikel 56a.

g

In artikel 41 wordt «hoofdstuk IV van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs» vervangen door: hoofdstuk 5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

h

In artikel 44 wordt na het eerste lid een lid 1a ingevoegd, luidende: 1a. De natuurlijke persoon van wie, dan wel de rechtspersoon waarvan de onderwijsinstelling, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel e dan wel onderdeel f, uitgaat, is verplicht vóór 1 mei aan de Informatie Beheer Groep te melden welke opleidingstrajecten, bedoeld in artikel 7.4.8, eerste lid, onderdeel f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in het eerstvolgende studiejaar door de instelling worden verzorgd.

i

Onder aanduiding van de tekst van artikel 46 als eerste lid, wordt daaraan een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien een onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel e dan wel onderdeel f, ten onrechte op grond van artikel 7.4.8, eerste lid, onderdeel f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft vastgesteld dat een opleidingstraject voldoet aan de eisen van hoofdstuk II, dan wel ten onrechte aan de Informatie Beheer Groep de melding, bedoeld in artikel 44, lid 1a, heeft gedaan, ontstaat er een vordering van de Informatie Beheer Groep op de onderwijsinstelling ter grootte van het bedrag van de tegemoetkomingen dat ten behoeve van de studerenden aan dat opleidingstraject in de studiejaren waarop de vaststelling betrekking heeft, is toegekend.

Artikel 56b. Wijzigingen in de Algemene bijstandswet

De Algemene bijstandswet wordt als volgt gewijzigd:

a

In artikel 9, tweede lid, wordt onderdeel b vervangen door:

b. die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of in hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

b

In artikel 36, eerste lid, wordt na «aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» ingevoegd: , op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten,.

c

In artikel 48 wordt, onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, een derde lid ingevoegd, luidende:

3. De tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten wordt in aanmerking genomen naar het normbedrag voor de basistoelage als bedoeld in artikel 19g van die wet.

d

In artikel 50, derde lid, wordt na «aanspraak bestaat op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering,» ingevoegd: op een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten,.

e

In artikel 122, eerste lid, wordt onderdeel g vervangen door:

g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;.

Artikel 56c. Wijzigingen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 36a, eerste lid, wordt onderdeel g vervangen door:

g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;.

Artikel 56d. Wijzigingen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 36a, eerste lid, wordt onderdeel g vervangen door:

g. de Informatie Beheer Groep betreffende de toepassing van de Wet op de studiefinanciering, de Wet tegemoetkoming studiekosten en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;.

Artikel 56e. Wijziging in de Algemene Kinderbijslagwet

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 7, tweede lid, onderdeel a, wordt vervangen door:

a. in verband met onderwijs of een beroepsopleiding overdag lessen of stages volgt gedurende gemiddeld tenminste 213 klokuren per kwartaal, of.

2. Aan artikel 25 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. Hetgeen in het eerste en het tweede lid is bepaald ten aanzien van studiefinanciering, verleend krachtens hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een tegemoetkoming in de studiekosten, verleend krachtens hoofdstuk IIA van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

HOOFDSTUK XV. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 57. Overgangsbepaling 850 klokuren

Vervallen

Artikel 57a. Overgangsbepaling aanvragen tegemoetkoming in de studiekosten

1. Een aanvraag van een tegemoetkoming in de studiekosten ten behoeve van het studiejaar 1996/1997, die vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt ingediend bij de Informatie Beheer Groep, wordt behandeld met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk II dan wel hoofdstuk III.

2. Een aanvraag om studiefinanciering uit hoofde van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering ten behoeve van het studiefinancieringstijdvak 1997, die vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt ingediend bij de Informatie Beheer Groep door een studerende in het onderwijs, bedoeld in artikel 19c, wordt, in afwijking van de Wet op de studiefinanciering, behandeld met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk IIA.

3. Indien een studerende studiefinanciering ontving met betrekking tot de maand december 1996 en deze studerende voldoet aan de voorwaarden voor tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk IIA, hoeft hij geen aanvraag in te dienen voor deze tegemoetkoming in de studiekosten.

Artikel 57b. Overgangsbepaling Nederlands als tweede taal

1. Studerenden op wie artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet van toepassing is, gelden als studerenden in de zin van artikel 22.

2. Artikel 28, eerste lid, is van toepassing.

3. De tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage is

1°. voor een studerende die per week 540 minuten of meer onderwijs volgt: het op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor 540 minuten onderwijs,

2°. voor een studerende die per week ten minste 270 minuten, maar minder dan 540 minuten onderwijs volgt: het op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor 360 minuten onderwijs, of

3°. voor een studerende die per week minder dan 270 minuten onderwijs volgt: nihil.

4. Artikel 28, derde lid, onderdelen b, c en d, is van overeenkomstige toepassing.

5. Voor de toepassing van artikel 31 worden de studerenden, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als studerenden in het voortgezet onderwijs.

Artikel 58. Overgangsbepaling meerkosten uitwonend zijn

1. Wanneer ter zake van een kind in het studiejaar 1995–1996 een tegemoetkoming in de studiekosten werd genoten voor studerenden jonger dan 18 jaar, en een toelage voor de meerkosten van het uitwonend zijn onderdeel was van die tegemoetkoming, wordt de tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk II van deze wet verhoogd:

a. voor het studiejaar 1996–1997 met f 3000,-,

b. voor het studiejaar 1997–1998 met f 2000,-, en

c. voor het studiejaar 1998–1999 met f 1000,-.

2. Voorwaarde voor het in aanmerking komen van de verhoging, bedoeld in het eerste lid is dat:

a. in het betreffende studiejaar een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk II van deze wet wordt toegekend, en

b. de studerende in dat studiejaar niet bij de aanvrager woont.

3. Nadere voorwaarde voor het in aanmerking komen van de verhoging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is dat over het voorgaande studiejaar ook de verhoging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is genoten.

4. Nadere voorwaarde voor het in aanmerking komen van de verhoging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is dat over de twee voorgaande studiejaren ook de verhogingen, bedoeld in het eerste lid, de onderdelen a en b, zijn genoten.

Artikel 59. Peiljaar in studiejaar 1996–1997

In afwijking van artikel 1, eerste lid, onderdeel g, luidt de begripsbepaling van «peiljaar» voor de toekenning van een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk II voor het studiejaar 1996–1997: het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin het studiejaar aanvangt.

HOOFDSTUK XVI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 60. Inwerkingtreding

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1996 met dien verstande dat de bepalingen, genoemd in het tweede tot en met negende lid, terugwerken tot, dan wel in werking treden op de in die leden aangeduide tijdstippen.

2. Artikel 57a, eerste lid, treedt in werking de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

3. Artikel 53a, voor zover het betreft artikel 16, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering, werkt terug tot en met 1 augustus 1993.

4. Artikel 53, voor zover het betreft artikel 12, vierde lid, van de Wet op de studiefinanciering en artikel 54a, voor zover het betreft artikel 30a van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, werken terug tot en met 1 januari 1994.

5. Artikel 53, voor zover het betreft de wijziging van artikel 9, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering, werkt terug tot en met 1 augustus 1995.

6. Titel 3 van hoofdstuk IIA en artikel 56e, eerste lid, treedt in werking met ingang van 1 oktober 1996.

7. Hoofdstuk IIA met uitzondering van titel 3, en de artikelen 38a, 53a, voor zover het niet betreft artikel 16, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering, 55a, 56a met uitzondering van de wijziging van artikel 19g, 56aa onderdelen h en i, 56b, 56c, 56d en 56e, tweede lid, treden in werking met ingang van 1 januari 1997.

8. Artikel 56aa met uitzondering van de onderdelen h en i, treedt in werking met ingang van 1 augustus 1997.

9. Artikel 56a voor zover het betreft de wijziging van artikel 19g, treedt in werking met ingang van 1 januari 1999.

Artikel 61. Citeertitel

Deze wet kan worden aangehaald als «Wet tegemoetkoming studiekosten».

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

INHOUDSOPGAVE
  
HOOFDSTUK I.ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.Begripsbepalingen
Artikel 2.Doel van de wet
Artikel 3.Peildatum
Artikel 4.Regeling omtrent aanvraag
Artikel 5.Vaststelling onderwijssoort
  
HOOFDSTUK II.STUDERENDEN JONGER DAN 18 JAREN DIE VOLLEDIG ONDERWIJS VOLGEN
TITEL 1.WERKINGSSFEER
Artikel 6.Leeftijd studerende
Artikel 7.Nationaliteit
Artikel 8.Wettelijke vertegenwoordiger
Artikel 9.Onderwijssoort
Artikel 10.Minimale opleidingsduur en gemiddelde maximale vakantieduur
  
TITEL 2.DE TEGEMOETKOMING
Artikel 11.Factoren voor hoogte van de tegemoetkoming
Artikel 12.Toetsingsinkomen
Artikel 13.Terugval in inkomen
Artikel 14.Nog niet vastgesteld of nog niet bekend inkomen
Artikel 15.Inkomenscategorieën
Artikel 16.Tegemoetkoming in de studiekosten
  
TITEL 3.AANVRAAG EN TOEKENNING
Artikel 17.Aanvraag van tegemoetkoming in de studiekosten, verzoek toepassing artikel 13
Artikel 18.Toekenning van tegemoetkoming in de studiekosten
Artikel 19.Toekenningsperiode, studieperiode
  
HOOFDSTUK IIA.STUDERENDEN VAN 18 JAREN TOT 27 JAREN DIE VOLLEDIG ONDERWIJS VOLGEN
TITEL 1.WERKINGSSFEER
Artikel 19a.Leeftijd
Artikel 19b.Nationaliteit
Artikel 19c.Onderwijssoort
Artikel 19d.Einde van een studie
Artikel 19e.Minimale opleidingsduur
  
TITEL 2.DE TEGEMOETKOMING
Paragraaf 1.Algemeen
Artikel 19f.Verdeling van de tegemoetkoming
Paragraaf 2.De basistoelage
Artikel 19g.De basistoelage
Paragraaf 3.De tegemoetkoming in de directe studiekosten
Artikel 19h.De TS-ouder
Artikel 19i.Factoren voor de hoogte van de tegemoetkoming
Artikel 19j.Toetsingsinkomen
Artikel 19k.Terugval in inkomen
Artikel 19l.Nog niet vastgesteld of nog niet bekend inkomen
Artikel 19m.Inkomenscategorieën
Artikel 19n.Tegemoetkoming in de directe studiekosten
Artikel 19o.Weigerachtigheid jegens uitwonende studerenden
Paragraaf 4. De vorm van de tegemoetkoming
Artikel 19p.Langdurige afwezigheid in het voortgezet onderwijs: gevolgen voor de tegemoetkoming
  
TITEL 3.AANVRAAG EN TOEKENNING
Artikel 19q.Aanvraag tot tegemoetkoming
Artikel 19r.Toekenning van tegemoetkoming
Artikel 19s.Gedeeltelijke toekenning
Artikel 19t.Toekenningsperiode
Artikel 19u.Minderjarigheid
  
TITEL 4.OPBOUW EN TERUGBETALING STUDIESCHULD
Artikel 19v.Verplichting terugbetaling studieschuld
Artikel 19w.Omzetting van niet meer verrekenbare schulden in, hetzij rentedragende lening, hetzij verrekenbare WSF-schuld
Artikel 19x.Van overeenkomstige toepassing verklaring
  
HOOFDSTUK III.STUDERENDEN VANAF 18 JAREN DIE NIET ONDER DE WERKING VAN DE WET OP DE STUDIEFINANCIERING VALLEN
TITEL 1.WERKINGSSFEER
Artikel 20.Degene die aanspraak heeft; leeftijd studerende
Artikel 21.Nationaliteit
Artikel 22.Onderwijssoort
Artikel 23.Verlies tegemoetkoming bij onvoldoende studievoortgang
Artikel 24.Minimale opleidingsduur, gemiddelde maximale vakantieduur
  
TITEL 2.DE TEGEMOETKOMING
Artikel 25.Factoren voor hoogte van de tegemoetkoming
Artikel 26.Toetsingsinkomen
Artikel 27.Grensbedrag toetsingsinkomen
Artikel 28.Tegemoetkoming in de studiekosten
  
TITEL 3.AANVRAAG EN TOEKENNING
Artikel 29.Aanvraag van tegemoetkoming in de studiekosten
Artikel 30.Toekenning van tegemoetkoming in de studiekosten
Artikel 31.Toekenningsperiode, studieperiode
Artikel 32.Minderjarigheid
  
HOOFDSTUK IV.AANPASSING
Artikel 33.Aanpassing van de inkomensgrenzen
Artikel 34.Aanpassing van tegemoetkoming in de overige studiekosten
Artikel 34a.Aanpassing basistoelage
  
HOOFDSTUK V.HERZIENING EN BEZWAAR
Artikel 35.Herziening door de Informatie Beheer Groep
Artikel 36.Bezwaarschriftprocedure
Artikel 37.Verrekening teveel toegekende en uitbetaalde tegemoetkoming in de studiekosten
  
HOOFDSTUK VI.UITBETALING EN VERREKENING
Artikel 38.Uitbetaling en verrekening
Artikel 38a.Verrekening kinderbijslag
  
HOOFDSTUK VII.INVORDERING
Artikel 39.Invordering
  
HOOFDSTUK VIII.BEROEP
Artikel 40.Beroep
  
HOOFDSTUK IX.TOEZICHT
Artikel 41.Toezicht door de inspectie van het onderwijs
  
HOOFDSTUK X.HET VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN AAN DE MINISTER OF DE INFORMATIE BEHEER GROEP
Artikel 42.Verstrekken van inlichtingen door personen
Artikel 43.Inzage in schriftelijke stukken
Artikel 44.Verstrekken van inlichtingen door onderwijsinstellingen
Artikel 45.Verstrekken van inlichtingen door organen met een publiekrechtelijke taak
  
HOOFDSTUK XI.ADMINISTRATIEVE SANCTIES
Artikel 46.Het niet verstrekken van inlichtingen over 850 klokuren
  
HOOFDSTUK XII.STRAFBEPALINGEN
Artikel 47.Het niet verstrekken van inlichtingen
Artikel 48.Opgave in strijd met de waarheid
Artikel 49.Overtreding van een bepaling krachtens deze wet
Artikel 50.Misdrijf en overtreding
  
HOOFDSTUK XIII.BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 51.Vervreemding, verpanding, belening en beslag
Artikel 52.Hardheidsclausule
  
HOOFDSTUK XIV.WIJZIGINGEN IN ANDERE WETGEVING
Artikel 53.Wijzigingen in de Wet op de studiefinanciering
Artikel 53a.Wijzigingen in de Wet op de studiefinanciering
Artikel 53b.Wijzigingen in de Wet educatie en beroepsonderwijs
Artikel 54.Wijzigingen in de Les- en cursusgeldwet
Artikel 54a.Wijzigingen in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank
Artikel 55.Wijziging in de Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel 56.Wijziging in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 56a.Wijzigingen in de Wet tegemoetkoming studiekosten
Artikel 56aa.Wijzigingen in de Wet tegemoetkoming studiekosten
Artikel 56b.Wijzigingen in de Algemene bijstandswet
Artikel 56c.Wijzigingen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Artikel 56d.Wijzigingen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Artikel 56e.Wijziging in de Algemene Kinderbijslagwet
HOOFDSTUK XV.OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 57.Vervallen
Artikel 57a.Overgangsbepaling aanvragen tegemoetkoming in de studiekosten
Artikel 57b.Overgangsbepaling Nederlands als tweede taal
Artikel 58.Overgangsbepaling meerkosten uitwonend zijn
Artikel 59.Peiljaar in studiejaar 1996–1997
  
HOOFDSTUK XVI.SLOTBEPALINGEN
Artikel 60.Inwerkingtreding
Artikel 61.Citeertitel
Naar boven