23 686
Regeling financiële ondersteuning fracties Tweede Kamer

nr. 13
TOELICHTING

Algemeen

De onderstaande – artikelsgewijze – toelichting is beperkt tot de voorgestelde wijzigingen.

De huidige regeling is van kracht geworden op 1 januari 1994. Daarenboven is met ingang van de verantwoording over 1995, een vervroeging van de indieningstermijn van de jaarstukken met drie maanden bewerkstelligd (kamerstukken II, 1995/1996, nr. 1). In de aanbiedingsbrief bij genoemd wijzigingsvoorstel is een verdere uitwerking van de regeling aangekondigd. Ter uitwerking hiervan zijn door de werkgroep Politieke en persoonlijke ondersteuning, nadere voorstellen gedaan.

Deze, in bijgaand voorstel vervatte wijzigingen, betreffen naast een wijziging van de berekeningsgrondslagen voor de fractiebudgetten, een precisering van, met name, de wijze van administratie en de verantwoording. In samenhang hiermee is in een aantal gevallen de ontstane werkwijze geformaliseerd. Ook is een nadere regeling opgenomen inzake de tussentijdse verantwoording bij splitsing van een fractie. Tevens zijn nog enkele redactionele wijzigingen aangebracht. Tenslotte is in dit gewijzigd voorstel het gestelde in de nota van wijziging (stuk nr. 10 herdruk) verwerkt.

Artikel 1

Deze bepaling vormt een voortzetting van het huidige beleid. Volledigheidshalve is de huidige omschrijving van fracties ex artikel 11, eerste lid, van het Reglement van Orde, uitgebreid met de verwijzing naar artikel 12, eerste en tweede lid, van genoemd Reglement.

Artikel 2

In de huidige regeling komt de bestedingsvrijheid van de fracties vooral tot uitdrukking in het feit dat zij geen (positieve) lijst bevat van uitgaven die uit de tegemoetkoming bekostigd kunnen worden (afgezien van artikel 1), maar slechts een negatieve lijst van uitgaven waarvoor dit niet mogelijk is. Hierin komt geen wijziging.

In het tweede lid van artikel 2 van het voorstel is sprake van een nader oordeel van het Presidium in geval van onduidelijkheid of bepaalde uitgaven voor bekostiging uit de tegemoetkoming in aanmerking komen. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan tijdens de accountantscontrole gebleken vragen. Ook fracties krijgen hiermee zelf de mogelijkheid om prealabele uitspraken van het Presidium te vragen.

Artikel 3

Verwezen wordt naar stuk nr. 5.

Artikel 4

Uitgangspunt van deze regeling is dat ieder lid zich verzekerd moet weten van full time ondersteuning op adequaat niveau. De regeling dwingt niet tot enigerlei wijziging in de bestaande praktijk ter zake en beoogt zulks ook niet. Het is ter keuze van het individuele lid of hij of zij gebruik wil maken van een bij de fractie of een fractiestichting in dienst zijnde of te nemen persoonlijk assistent, dan wel op eigen naam met de betrokkene een arbeidsovereenkomst aan te gaan.

Als een lid er voor kiest met zijn persoonlijk medewerker op eigen naam een arbeidsovereenkomst aan te gaan, is de fractie verplicht hiertoe voor hem of haar een bedrag van maximaal tweederden van het overeenkomstig artikel 3, eerste lid onder a. berekende bedrag uit het fractiebudget beschikbaar te houden. Wel zal moeten vaststaan dat de overeenkomst strekt tot het in dienst nemen van een persoonlijk medewerker. Het staat de fractie derhalve niet vrij om op het recht van het individuele lid enige beperking aan te brengen. Wel kan de fractie instemmen met het beschikbaar houden van een hoger bedrag voor het betreffende lid. Opgemerkt zij dat wanneer een lid verplichtingen jegens zijn of haar persoonlijk medewerker aangaat die het overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onder a. berekende bedrag te boven gaan, het betreffende lid voor het meerdere persoonlijk aansprakelijk is en deze kosten niet ten laste van het fractiebudget of de Kamer kunnen worden gebracht.

De verplichting voormeld bedrag beschikbaar te houden geldt voor de duur van het kamerlidmaatschap van het betreffende lid. Niettemin kunnen ook na dit tijdstip voor het betreffende lid nog verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst ten opzichte van de persoonlijke medewerker voortvloeien, bijvoorbeeld ten gevolge van een opzegtermijn in de arbeidsovereenkomst. Teneinde het mogelijk te maken de daarmee gemoeide kosten te dragen, is in het tweede lid bepaald dat de verplichting van de fractie ook na beëindiging van het lidmaatschap doorloopt en wel ten hoogste tot drie volle kalendermaanden na beëindiging van het kamerlidmaatschap.

In het geval van beëindiging van het kamerlidmaatschap als gevolg van verkiezingen, is voor de fractie als geheel een afzonderlijke regeling getroffen neergelegd in artikel 6, eerste lid.

Het Presidium dient vast te stellen of er sprake is van een schriftelijke arbeidsovereenkomst en of de werkzaamheden die in de overeenkomst zijn beschreven zijn te beschouwen als werkzaamheden die redelijkerwijs tot de taak van een persoonlijk medewerker kunnen worden gerekend. Het Presidium kan de Griffier machtigen om de beoordeling bedoeld in het derde lid te verrichten.

In de praktijk zal het terbeschikking houden door de fractie plaatsvinden doordat dit bedrag bij de stafdienst FEZ of een administratiekantoor voor dit doel wordt geoormerkt. Ook de administratieve afwikkeling zoals betaling van salaris en inhouding en afdracht van premies en belastingen zal, tenzij het betreffende lid dit zelf verkiest te doen of het uitbesteedt aan een andere instantie, aan de stafdienst FEZ worden opgedragen.

Artikel 5

Naar de opvatting van het Presidium is het, gelet op de doelstelling van deze regeling, wenselijk de bevoorschotting gespreid over het gehele jaar te doen plaats vinden. In dat licht is er voor gekozen de maandelijkse voorschotsystematiek in het eerste lid als uitgangspunt te noemen.

In het verleden is de bevoorschotting als uitgangspunt beperkt geweest tot 80% van het budget. Aan de hand van de bestaande uitvoeringspraktijk blijkt dat bij alle fracties een maandelijkse bevoorschotting tot een totaal van circa 90% van het maximum passend is. De dan resterende marge van circa 10% dient ter financiering van door diensten van de Tweede Kamer doorberekende kantoorkosten. Gelet op genoemde uitvoeringspraktijk en ter voorkoming van de mogelijkheid dat de som van de maandelijkse voorschotten èn de doorberekende kosten zou leiden tot een te hoge bevoorschotting, wordt de uitvoeringspraktijk geformaliseerd. Overigens blijft, rekening houdend met de marge voor doorberekening van kosten, de mogelijkheid van een incidentele versnelling van de bevoorschotting bestaan.

Artikel 6

Indien een fractie ten gevolge van verkiezingen ophoudt in de Tweede Kamer vertegenwoordigd te zijn, vervalt op grond van de huidige regeling de bijdrage aan die fractie met ingang van de eerste dag van de zesde gehele kalendermaand na de eerste vergadering van de nieuw gekozen Tweede Kamer. Met het oog op een ordelijk en controleerbaar financieel beheer acht het Presidium het in aanvulling hierop gewenst zich de mogelijkheid voor te behouden om aan de bevoorschotting in genoemde periode, in voorkomende gevallen, nadere voorwaarden te verbinden.

In artikel 8, tweede lid, wordt voorgesteld om voor een fractie die als gevolg van verkiezingen ophoudt in de Tweede Kamer te bestaan, de verantwoording over een verkiezingsjaar te splitsen in de periode tot aan de verkiezingsdatum en een periode vanaf dat moment tot het eind van het jaar. Tegen de achtergrond hiervan wordt in het derde lid, naar analogie van de bestaande verrekeningsmogelijkheid op grond van artikel 5, tweede lid, voorgesteld de verrekening (van toekomstige voorschotten) ook te betrekken bij de verantwoording over de periode tot aan de verkiezingsdatum.

Het in het vierde lid gestelde heeft betrekking op hetgeen hieromtrent in het eerste lid van artikel 12 van het Reglement van Orde is geregeld. Het Presidium zal te zijner tijd voorstellen dit uit het Reglement van Orde te laten vervallen.

Artikel 7

Dit artikel geeft de fracties de mogelijkheid om door onderuitputting zichzelf in staat te stellen om gelden te bestemmen voor bijzondere risico's of voor langere termijnprojecten. Dat gebeurt in de vorm van een aanspraak op de Tweede Kamer (dat wil zeggen op de rijksschatkist). Deze aanspraak wordt in de regeling aangeduid als een reservering.

Het maximum van de huidige reservering bedraagt 40% van de fractiekostenbijdrage over het voorafgaande jaar, exclusief het budget voor persoonlijk medewerkers. Door het inbrengen in één regeling van het fractiebudget en het budget voor persoonlijk medewerkers, zou onbedoeld sprake zijn van een aanzienlijke toename van de hoogte van het te reserveren bedrag. Om dit te vermijden is in dit voorstel het maximale reserveringspercentage verlaagd van 40 naar 30.

In het tweede lid is sprake van een reserveringsmaximering die wordt berekend over de bijdrage over het voorgaande jaar. Voor fracties die als gevolg van verkiezingen hun intree doen in de Kamer, ontbreekt formeel die grondslag.

Om praktische redenen wordt in die gevallen uitgegaan van de bijdrage in het eerste jaar. In het voorstel wordt die werkwijze thans geformaliseerd.

Rekening houdend met een ingangsdatum van dit voorstel van 1 juli 1997 en in aanmerking nemend dat de (maximale) hoogte van de reservering in enig jaar is gerelateerd aan de omvang van het fractiebudget in het voorgaande jaar, zijn de reserveringsmaxima in het derde lid ultimo 1997 op maximaal 40% en ultimo 1998 op maximaal 35% gesteld. Nadien is het percentage van 30 van toepassing.

Regeling noch toelichting spreken zich uit over de wijze waarop de opgebouwde reservering kan worden geactiveerd. Teneinde meer duidelijkheid hieromtrent te scheppen is bij de redactie van het vierde lid aansluiting gezocht bij de bestaande uitvoeringspraktijk.

Teneinde de bevoorschotting ten laste van de reservering in goede banen te leiden, zij opgemerkt dat, gelet op de doelstelling van de reserveringsmogelijkheid en ter voorkoming van de mogelijkheid dat suppletoir middelen moeten worden begroot die niet tot besteding komen, een verzoek om bevoorschotting uit hoofde van de opgebouwde reserve aan het Presidium dient te worden voorgelegd. Het Presidium kan de beoordeling van gemotiveerde verzoeken van de zijde van de fracties overlaten aan de Griffier.

De regeling doet geen uitspraak over de verdeling van de reserves bij splitsing in een fractie. Hierover zal (volgens het zevende lid) het Presidium steeds beslissen. Het Presidium zal zich daarbij baseren op de afspraken tussen de bij de splitsing betrokken fracties over de overgang van lang lopende verplichtingen en met name op de afspraken ten aanzien van arbeidscontracten met personeel.

Artikel 8

Aan de hand van ervaringen met de huidige regeling, is er in het tweede lid voor gekozen om de verantwoording over een verkiezingsjaar niet meer als één geheel te beschouwen, maar deze te splitsen in een traject tot aan de verkiezingsdatum en een traject vanaf dat moment tot het einde van het jaar. Voorts is er, ter bespoediging van de advisering door de accountantsdienst, voor gekozen om het Presidium de mogelijkheid te bieden fracties op te dragen de administratie uit handen te geven aan een door het Presidium aan te wijzen extern kantoor.

In aanvulling op de huidige bepalingen is in het toegevoegde zevende lid van dit artikel een regeling opgenomen met betrekking tot de verantwoording van uitgaven en voorschotten in het geval van splitsing van een fractie. Deze verantwoording dient binnen twee maanden na het moment van splitsing plaats te vinden en betrekking te hebben op de periode tot aan het moment van splitsing. Met betrekking tot de verrekening van het saldo van de afrekening acht het Presidium het gewenst hierin de verantwoordelijkheid van de oorspronkelijke fractie tot uitdrukking te brengen.

Artikel 9

Deze bepaling vormt een voortzetting van het huidige beleid.

Artikel 10

Ingevolge de in de wijziging van de regeling aangebrachte fasering in tijd, is in de jaren 1997 en 1998 sprake van een incidenteel oplopen van het budget van 25, respectievelijk 75% ten opzichte van het budget per 1 januari 1997.

Opbouw elementen artikel 3

a) Per zetel een bedrag gelijk aan de jaarlijkse loonsom van een rijksambtenaar met bezoldiging volgens de hoogste regel van schaal 7 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (BBRA), vermeerderd met werkgeverslasten f 72 000

b) Per zetel een bedrag gelijk aan drievierden van de jaarlijkse loonsom van een rijksambtenaar met een bezoldiging volgens de hoogste regel van schaal 11 van het BBRA, vermeerderd met werkgeverslasten f 88 650

c) Per fractie een bedrag dat overeenkomt met 3,5% van het totale bedrag dat haar op grond van de normen a) en b) toekomt (component

Naar boven