23 669
Toezicht van de Verzekeringskamer onder meer op de N.V. Levensverzekering Maatschappij Vie d'OR

nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juni 1996

In antwoord op de brief van de vaste commissie voor Financiën (zie bijlage) van 9 april 1996, waarin de commissie mij verzoekt haar te informeren over het tijdpad met betrekking tot de uitvoering van de aangekondigde maatregelen, deel ik u het volgende mee.

In de evaluatie inzake de gebeurtenissen rond Vie d'Or (Kamerstukken II 1995/96, 23 669, nr. 15) heb ik op een aantal punten conclusies getrokken voor het toezichtsbeleid en de regelgeving. Hieruit volgt een aantal actiepunten dat divers van aard is en om die reden een verschillend tijdsbeslag vergt. Derhalve zal ik groepsgewijs aangeven wat mijn tijdsplanning is. Ter verduidelijking staat achter de actiepunten de bladzijde vermeld waarop zij in de evaluatie zijn opgevoerd.

De financiële toezichthouders zijn inmiddels gewezen op de aanbeveling van de Tijdelijke Commissie toezicht Verzekeringskamer (Commissie Ybema) inzake de afstemming met de andere financiële toezichthouders ten aanzien van de eisen van betrouwbaarheid en deskundigheid van (mede-)beleidsbepalers (bladzijde 9, 23 669, nr. 10).

Wijziging WTV 1993 en daarop gebaseerde Besluiten en Regelingen

Op grond van mijn evaluatie ben ik voornemens de volgende wijzigingen in de WTV 1993 en daarop gebaseerde Besluiten en Regelingen voor te bereiden:

– verlichting van de bewijslast voor de Verzekeringskamer op het punt van de betrouwbaarheid van beleidsbepalers van onder toezicht staande instellingen (bladzijde 9);

– mogelijk maken van voorafgaande toetsing op deskundigheid en betrouwbaarheid door de Verzekeringskamer bij wijzigingen in het management (bladzijde 9);

– uitbreiding van het programma van werkzaamheden met een uitvoerig bedrijfsplan en een opzet van de administratieve organisatie (bladzijde 10);

– verplichting voor schadeverzekeraars om premies op adequate wijze vast te stellen, rekening houdend met alle financiële aspecten van de betrokken ondernemingen (bladzijde 14);

– mogelijk maken voor de Verzekeringskamer om voor bepaalde aspecten verzekeraars de verplichting op te leggen tussentijds staten in te dienen (bladzijde 18);

– verkorting indieningstermijn van verslagstaten (bladzijde 19);

– mogelijk maken van voorafgaande toetsing op betrouwbaarheid door de Verzekeringskamer bij wijzigingen van mede-beleidsbepalers (bladzijde 19);

– creëren van een wettelijke basis voor de tripartiete overeenkomst waarover de Verzekeringskamer op dit moment overleg voert met de organisaties van accountants, actuarissen en verzekeraars (bladzijde 19);

– de noodregeling in de toekomst uit laten voeren door noodregelingscuratoren in plaats van door de Verzekeringskamer (bladzijde 22);

– het horen van een erkende belangenvereniging van polishouders in geval van noodregeling voor bepaalde aspecten (bladzijde 22);

– introductie van bezwaarrecht voor de Verzekeringskamer met betrekking tot de aanstelling en handhaving van accountants (bladzijde 25).

De voorbereiding van de noodzakelijke wijzigingsvoorstellen is inmiddels ter hand genomen. Het is mijn streven het desbetreffende wetsvoorstel in september 1996 aan de Ministerraad aan te bieden en – afhankelijk van de termijn van advisering door de Raad van State – omstreeks de jaarwisseling bij de Tweede Kamer in te dienen.

Ten aanzien van het bezien van de procedure van earmarking (bladzijde 21) laat het zich aanzien dat meer voorbereidingstijd noodzakelijk is vanwege de raakvlakken met het algemene faillissementsrecht. Voor wat betreft de uitwerking van het voorstel van de Verzekeringskamer en het Verbond van Verzekeraars voor een opvangregeling (bladzijde 24) hebben de Verzekeringskamer en het Verbond van Verzekeraars aangegeven dat dit volgens planning verloopt. De rapportage aan de Minister van Financiën wordt dit najaar verwacht. Indien wordt geconcludeerd dat wetgeving nodig is, zullen deze onderwerpen in een later stadium via een separaat wetsvoorstel aanhangig gemaakt worden.

Wijzigingen in andere wet- en regelgeving

De toetsing van functionarissen aan strafregisters (bladzijde 9) zal vorm worden gegeven door aanpassing van het Besluit politieregisters. Het streven van mijn collega van Justitie is erop gericht dit voorstel voor het zomerreces aan de Ministerraad aan te bieden.

De meldingsplicht voor accountants bij een (dreigende) calamiteit bij een verzekeraar (bladzijde 19) is opgenomen in het wetsvoorstel tot implementatie van de BCCI-richtlijn. De Nota naar aanleiding van het verslag inzake dit wetsvoorstel heb ik op 14 mei 1996 aan de Tweede Kamer gezonden (24 600, nr. 5).

Een wetsvoorstel inzake administratieve boetes en dwangsommen in de financiële wetgeving (bladzijde 20) wordt in samenwerking met mijn collega van Justitie uitgewerkt. Naar verwachting zal dit voorstel kort na het zomerreces aan de Ministerraad kunnen worden aangeboden.

Artikel 138, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zal (in overleg met mijn collega van Justitie) worden aangepast. Dit zal ertoe leiden dat de vordering die op grond van onbehoorlijke taakvervulling kan worden ingesteld bij een verzekeraar de periode van drie jaren voorafgaande aan de noodregeling bestrijkt. Thans geldt voor verzekeraars de algemene regel dat de periode van drie jaar wordt gerelateerd aan het faillissement. Deze aanpassing zal worden meegenomen in het eerdergenoemde wetsvoorstel dat volgens planning in september 1996 aan de Ministerraad wordt aangeboden.

Overige voornemens

In de evaluatie is aangekondigd dat Nederland zich zal inzetten voor een herziening van de formule voor de omvang van de wettelijk vereiste solvabiliteitsmarge (bladzijde 16). Dit gebeurt door inbreng in een werkgroep die op verzoek van de Europese Commissie thans werkt aan een rapport over deze materie. Dit rapport zal volgens planning voor 1 juli 1997 door de Europese Commissie worden aangeboden aan het Comité voor het Verzekeringswezen.

Daarnaast heb ik toegezegd dat Nederland zich bij de eerste gelegenheid zal inzetten voor een zodanige wijziging van de EG-verzekeringsrichtlijnen dat het de toezichthouder mogelijk wordt gemaakt in individuele gevallen een hogere solvabiliteitsmarge te eisen (bladzijde 16). Nederland zal een notitie voorbereiden ten behoeve van een volgende vergadering van het Comité voor het Verzekeringswezen, waarin zal worden voorgesteld het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep uit te breiden met dit aspect. Een en ander zal uiteraard afhankelijk zijn van de steun die voor dit voorstel – waarmee wordt vooruit gelopen op de meer fundamentele herziening – kan worden verkregen.

De aspecten «verantwoordelijkheid van de tussenpersoon voor het advies dat hij aan een consument geeft» en «explicitering van de provisie aan tussenpersonen» (bladzijde 24) zullen, zoals reeds gemeld in de evaluatie, worden meegenomen met de evaluatie van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf in 1996. De timing ervan is mede afhankelijk van de afronding van de werkzaamheden van de MDW-werkgroep Wabb.

Momenteel wordt door het ministerie van Financiën een zogenaamde «röntgenfoto» van de samenhang tussen de financiële toezichtswetten gemaakt. Na afronding zal deze «röntgenfoto», in overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, worden uitgebreid tot de Pensioen- en Spaarfondsenwet en de sociale verzekeringswetten (bladzijde 24). Op basis hiervan zullen de bewindslieden van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bezien of stroomlijning noodzakelijk is. Dit project zal worden uitgevoerd door een studiegroep van ambtenaren van de ministeries van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op welke termijn deze studiegroep tot rapportage kan komen, kan ik gezien het brede en gecompliceerde terrein op dit moment nog niet voorzien.

Tenslotte kan ik u meedelen dat een werkgroep zal worden ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de Verzekeringskamer, het Verbond van Verzekeraars en de ministeries van Financiën en van Justitie, om te onderzoeken in hoeverre een bepaalde mate van standaardisatie van waarderingsgrondslagen in de staten kan bijdragen aan een betere vergelijkbaarheid voor toezichtsdoeleinden (bladzijde 25). Rapportage door deze werkgroep voorzie ik niet eerder dan in het tweede kwartaal van 1997.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

BIJLAGE

Aan de minister van Financiën

's-Gravenhage, 9 april 1996

Tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor Financiën is uw bovenvermelde brief houdende de evaluatie inzake de gebeurtenissen rond Vie d'Or (Kamerstuk 23 669, nr. 15) besproken.

De commissie zal het op prijs stellen indien u haar spoedig nader informeert over het tijdpad met betrekking tot de uitvoering van de aangekondigde maatregelen.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Van Overbeeke

Naar boven