23 652
Wijziging van de Ziekenfondswet en de Wet financiering volksverzekeringen, ter vereenvoudiging van de regeling betreffende het verlenen van rijksbijdragen aan de Algemene Kas, bedoeld in artikel 71 van de Ziekenfondswet, en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 maart 1995

1. Aan het opschrift wordt toegevoegd:

, alsmede tot het treffen van een wettelijke basis voor het verlenen van rijksbijdragen aan de instellingen die een publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening uitvoeren.

2. Aan de considerans wordt toegevoegd:

dat het voorts wenselijk is een wettelijke basis te scheppen voor het verlenen van rijksbijdragen aan de instellingen die een publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening uitvoeren;.

3. Artikel I wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanhef wordt vervangen door:

De Ziekenfondswet wordt gewijzigd als volgt:

A. Artikel 14a wordt gewijzigd als volgt:.

2. Toegevoegd wordt een onderdeel B, luidende:

B. Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

1. Onze Minister verleent, voor zover de wetgever daarvoor de nodige middelen beschikbaar stelt, op aanvraag aan de instellingen die een publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening uitvoeren, een bijdrage in de premiederving, die voor deze instellingen optreedt als gevolg van de verlaging van het werknemersdeel van de procentuele premie, die heeft plaatsgevonden ter compensatie van relatief negatieve koopkrachteffecten die voor de deelnemers aan publiekrechtelijke ziektekostenregelingen het gevolg kunnen zijn van de heffing van nominale premie.

2. De bijdrage wordt vastgesteld op het produkt van het bedrag dat voor het verlenen van zodanige bijdragen beschikbaar is en een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het totaal van de heffingsgrondslagen van de deelnemers van de desbetreffende instelling van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft, en de noemer gelijk is aan het totaal van de heffingsgrondslagen van de deelnemers van alle instellingen in dat jaar. Op de bijdrage kunnen voorschotten worden verstrekt.

3. De bijdrage wordt slechts verstrekt indien de instelling schriftelijk heeft verklaard dat de bijdrage geheel wordt aangewend ter verlaging van de procentuele premie die aan de deelnemers in rekening wordt gebracht, en dat aan de deelnemers voor henzelf en hun gezinsleden voor het desbetreffende jaar maandelijks een nominale premie in rekening wordt gebracht, die vergelijkbaar is met de nominale premie ingevolge deze wet.

4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder heffingsgrondslag wordt verstaan en hoe de hefffingsgrondslag wordt vastgesteld, alsmede wat wordt verstaan onder instelling, deelnemer en gezinslid.

4. Artikel II wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanhef wordt vervangen door:

De Wet financiering volksverzekeringen wordt gewijzigd als volgt:

A. In de artikelen 11, tweede lid, 12, 17, 39, derde lid, onder f en g, vierde lid, vijfde lid en zesde lid, 41, tweede en vierde lid, 42, 44, eerste en tweede lid, 45, tweede lid, en 47 wordt telkens de zinsnede «Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur» vervangen door: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

B. Artikel 39 wordt gewijzigd als volgt:

2. In onderdeel B, eerste en tweede lid, wordt telkens «Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur» vervangen door: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

5. Artikel IV wordt gewijzigd als volgt:

1. In de tweede volzin wordt «1993» telkens vervangen door: 1995.

Toelichting

Deze nota van wijziging heeft naast het treffen van een wettelijke basis voor het verlenen van rijksbijdragen aan de instellingen die een publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening uitvoeren, betrekking op wijziging van de datum met ingang waarvan de wet met terugwerkende kracht zal werken en op wijziging van de naam van het ministerie van WVC in voorkomende bepalingen in de Wet financiering volksverzekeringen. Voor toelichting op de twee laatstgenoemde wijzigingen verwijzen de ondergetekenden naar de memorie van antwoord.

Het onderhavige wetsvoorstel had in zijn oorspronkelijke vorm geen betrekking op de rijksbijdrage die jaarlijks aan de publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen wordt verstrekt.

Bij de rijksbijdrage aan de Algemene Kas en het AFBZ is het probleem dat voorschotten worden betaald zonder dat de voorgeschreven formele grondslag al is vastgesteld. Bij de rijksbijdrage aan de publiekrechtelijke voorzieningen gaat het om een geheel andere problematiek. Deze rijksbijdrage wordt verstrekt op grond van de begrotingswet zonder expliciete wettelijke basis. Achtergrond van deze rijksbijdrage is compensatie van de relatief negatieve inkomenseffecten in verband met de nominale premieheffing voor deelnemers in publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen voor ambtenaren. Deze nominale premieheffing werd per 1 januari 1989 ingevoerd in het verlengde van de invoering van een gedeeltelijk nominale premie in de ziekenfondsverzekering op grond van de Wet, houdende invoering van een gedeeltelijk nominale premie in de ziekenfondsverzekering, uitbreiding van het verstrekkingenpakket van de AWBZ en enige andere wijzigingen in de Ziekenfondswet en de AWBZ, alsmede daarmee samenhangende wijzigingen in enige andere wetten en regelingen met betrekking tot de sociale zekerheid en de belastingwetgeving (Stb. 1988, 610). In het spraakgebruik is deze wet vaak aangeduid als de Wet stelselwijziging ziektekostenverzekering eerste fase.

De ARK constateerde in haar verslag (Kamerstukken II, 1991–1992, 22 725, nrs. 1–2) dat ook voor die bijdrage (over het jaar 1991) de vaststelling eerst had plaatsgevonden nadat dat jaar reeds was verstreken, zodat ook in dat geval de bevoorschotting zonder formele grondslag had plaatsgevonden. Inmiddels geschiedt de jaarlijkse vaststelling en toekenning van deze bijdrage vóór de aanvang van het desbetreffende jaar, zodat niet langer kan worden gesteld dat de bevoorschotting zonder formele grondslag geschiedt.

Desalniettemin acht ik het om een andere reden gewenst ook voor deze bijdrage een expliciete wettelijke basis te scheppen. Uit de wettelijke bepalingen inzake specifieke uitkeringen vloeit voort dat voor specifieke uitkeringen een basis in de formele wet is vereist. Bij nader inzien zijn die bepalingen ook op de onderhavige rijksbijdrage van toepassing.

De onderhavige nota van wijziging leidt ertoe dat een daartoe strekkende bepaling aan de Ziekenfondswet wordt toegevoegd. Daarbij is gekozen voor plaatsing van de desbetreffende bepaling onmiddellijk na die inzake de nominale premie in de Ziekenfondswet. Dit houdt rechtstreeks verband met de achtergrond van de rijksbijdrage publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen.

In het eerste lid van artikel 17a is de zinsnede «voor zover de wetgever daarvoor de nodige middelen beschikbaar stelt» opgenomen.

Deze formulering maakt duidelijk dat het gaat om een bijdrage, niet om een schadeloosstelling. De omvang van de voor het verlenen van bijdragen beschikbare middelen wordt jaarlijks door de wetgever vastgesteld, waardoor er ruimte is om rekening te houden met beleidsmatige effecten van andere aard dan compensatie van relatief negatieve inkomenseffecten in verband met de nominale premieheffing. Er kunnen zich in de toekomst beleidsmatige processen voordoen, die de hoogte van de aan publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen te verlenen rijksbijdragen – ook in neerwaartse zin – kunnen beïnvloeden. Het bedrag aan rijksbijdrage zoals dat in de begroting wordt opgenomen, is ook uit dien hoofde aan mutaties onderhevig.

Een mogelijk voorbeeld van het bovenstaande ligt besloten in de gevolgen van de Wet van 9 juni 1994 tot wijziging van de Ziekenfondswet en enige andere wetten in verband met uitbreiding van de personele werkingssfeer van de Ziekenfondswet met een bepaalde categorie van AOW-gerechtigden (verplichte ziekenfondsverzekering AOW-gerechtigden) en aanpassing van AOW-rechten in verband met te betalen premies ziektekostenverzekering (de zogenaamde Wet Van Otterloo). Deze wet voorziet in een verhoging van het bruto AOW-pensioen gedurende een periode van vier jaar. Deze verhoging heeft tot doel AOW-gerechtigden in staat te stellen om – zonder koopkrachtverlies – voor hun ziektekostenverzekering dezelfde – hogere – premie te gaan betalen als niet-AOW-gerechtigden. In de ziekenfondsverzekering wordt de ziekenfondspremie over het AOW-pensioen, in lijn met de verhoging van het bruto AOW-pensioen, geleidelijk opgetrokken naar het percentage van de normale ziekenfondspremie voor werknemers. In de standaardverzekering op grond van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen (WTZ) wordt de maximumpremie voor personen van 65 jaar en ouder op dezelfde wijze geleidelijk opgetrokken naar het niveau van de maximumpremie voor personen die jonger dan 65 jaar zijn.

Ook publiekrechtelijk verzekerde personen van 65 jaar en ouder ontvangen het hogere bruto AOW-pensioen als gevolg van de Wet Van Otterloo. De overheid kan echter geen invloed uitoefenen op de door deze verzekerden verschuldigde ziektekostenpremie. Ten einde te bereiken dat ook deze verzekerden uit het hogere bruto AOW-pensioen meer gaan bijdragen in de kosten van de ziektekostenverzekering, ligt het in het voornemen van het kabinet om de rijksbijdrage zodanig te verlagen dat voor de instellingen die een publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening uitvoeren, een prikkel ontstaat tot verhoging van de premie voor verzekerden van 65 jaar en ouder in lijn met de vergelijkbare ontwikkeling in de Ziekenfondswet en de WTZ.

In het voorgestelde artikel 17a is verder de vaststellingssystematiek overgenomen die tot nu toe is gehanteerd in de ministeriële regelingen, waarin de rijksbijdrage aan de publiekrechtelijke ziektekostenvoorzieningen wordt vastgesteld.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten

Naar boven