Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23646 nr. 12 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1994-1995 | 23646 nr. 12 |
Ontvangen 25 januari 1995
In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A. De considerans komt te luiden als volgt:
Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het met het oog op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid, zulks mede in verband met de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen van de Raad van de Europese Unie van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEG 1993, L 307) en van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG 1994, L 216), en mede ter bevordering van de combinatie van arbeid en zorgtaken alsmede andere verantwoordelijkheden buiten de arbeid, noodzakelijk is wettelijke regelen te stellen inzake arbeids- en rusttijden;
B. Artikel 1:4 komt te luiden:
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met een collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 gelijkgesteld een regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan.
2. De in het eerste lid bedoelde gelijkstelling geldt niet, indien er in een collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 geen bepaling over arbeids- of rusttijden is gegeven.
3. Indien zowel een regeling als bedoeld in het eerste lid als een collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 gelden, zijn de in die regelingen gegeven bepalingen naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen in de collectieve regeling, bedoeld in artikel 1:3, van toepassing.
C. Artikel 1:6 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel e, komt te luiden:
e. een medezeggenschapsregeling voor de in artikel 35b van de Wet op de ondernemingsraden bedoelde ambtenaren;.
2. Aan het artikel wordt een nieuw onderdeel f toegevoegd, dat luidt:
f. het orgaan van overleg, bedoeld in artikel 24 van de Wet Sociale Werkvoorziening.
D. Artikel 1:7 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het nieuwe onderdeel f wordt de punt gewijzigd in puntkomma.
2. Er wordt een nieuw onderdeel g toegevoegd, dat luidt:
g. Dienst Wegverkeer: de dienst, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994.
E. Artikel 3:4 wordt hernummerd tot artikel 3:5. Na artikel 3:3 wordt een nieuw artikel 3:4 met het opschrift Voorlichting ingevoegd, dat luidt:
De werkgever zorgt ervoor dat een ieder, die over een kind de ouderlijke macht of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding een kind is opgenomen doeltreffend wordt ingelicht over de aard van de arbeid en de daaraan verbonden mogelijke gevaren en over de maatregelen die er op gericht zijn deze gevaren te voorkomen of te beperken.
F. In het nieuwe artikel 3:5, derde lid, en in artikel 5:5, eerste lid, wordt «23.00 uur en 06.00 uur» telkens vervangen door: hetzij 22.00 uur en 06.00 uur, hetzij 23.00 uur en 07.00 uur.
G. In artikel 4:1, eerste lid, wordt de eerste volzin vervangen door: Met het oog op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid voert de werkgever beleid terzake van arbeids- en rusttijden, waarbij hij, voor zover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden, rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van de werknemers.
H. In artikel 4:2 wordt het derde lid vervangen door:
3. Van het eerste en tweede lid kan bij collectieve regeling of, indien geen collectieve regeling van toepassing is dan wel de collectieve regeling geen bepalingen terzake bevat, met instemming van de betrokken werknemer worden afgeweken.
I. In de artikelen 5:3, derde lid, en 5:5, tweede lid, wordt «op het tijdstip van de dag, waarop de werknemer voor het eerst arbeid vericht» telkens vervangen door: op het eerste tijdstip van de dag, waarop de werknemer arbeid verricht.
J. Artikel 5:4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «tenzij het tegendeel» vervangen door: behalve voor zover het tegendeel is bedongen en,
2. In het tweede lid wordt de tweede volzin vervangen door: Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het eerste lid, tweede volzin, is nietig.
3. In het derde lid wordt «per jaar» vervangen door: in elke periode van 52 achtereenvolgende weken.
K. In de artikelen 5:7, tweede lid, en 5:8, tweede lid, wordt de tweede volzin telkens vervangen door: Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het eerste lid, is nietig.
L. Artikel 5:9 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, eerste volzin, vervalt «en het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht».
2. in het eerste lid, derde volzin, wordt «10 uren» vervangen door: 9 uren.
3. In het eerste lid wordt de vierde volzin vervangen door: Indien de afwijking, bedoeld in de eerste volzin plaatsvindt, zijn de artikelen 5:8, eerste lid, onderdeel b, en 5:10, derde lid, onderdelen b en c, en vijfde lid, niet van toepassing.
4. In het tweede lid, eerste volzin, wordt «tweede en derde volzin» vervangen door: tweede tot en met vierde volzin.
5. In het tweede lid wordt de tweede volzin vervangen door: Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het eerste lid, tweede tot en met vierde volzin, is nietig.
6. In het derde lid, tweede volzin, wordt «11 uren per nachtdienst, in elke periode van 13 achtereenvolgende weken gemiddeld 45 uren per week en in elke periode van 26 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week» vervangen door: 10 uren per nachtdienst en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week.
7. In het derde lid wordt de derde volzin vervangen door: Indien de afwijking, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, plaatsvindt, is artikel 5:8, eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing.
M. In artikel 5:10, zesde lid, wordt de tweede volzin vervangen door: Elk beding waarbij op andere wijze dan in de vorige volzin is bepaald, wordt afgeweken van het derde tot en met vijfde lid, is nietig.
N. Artikel 5:11, komt, onder wijziging van het opschrift in Consignatie, te luiden:
1. Onder consignatie wordt in dit artikel verstaan: een periode waarin de werknemer geen arbeid verricht, maar uitsluitend verplicht is om ten aanzien van de bedongen arbeid voor onvoorziene omstandigheden bereikbaar te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk die arbeid te verrichten.
2. De werkgever organiseert de arbeid zodanig, dat uitsluitend een werknemer van 18 jaar of ouder de consignatie verricht.
3. Bij consignatie gedurende een pauze mag voor een oproep als bedoeld in het eerste lid worden afgeweken van artikel 5:10, tweede en zevende lid, alsmede van de voorschriften krachtens artikel 5:12 ten aanzien van de pauze. In dat geval organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer gedurende ten hoogste 14 diensten, waarvan ten hoogste 7 maal achtereen, in elke periode van 4 weken gedurende de pauze de consignatie verricht.
4. Bij consignatie tussen 2 opeenvolgende diensten mag voor een oproep als bedoeld in het eerste lid worden afgeweken van de artikelen 5:3, 5:5, tweede lid, en 5:7, alsmede van de voorschriften krachtens artikel 5:12 ten aanzien van de rusttijd en de arbeidstijd. In dat geval organiseert de werkgever de arbeid zodanig, dat de werknemer:
a. die in de 28 dagen voorafgaand aan de consignatie arbeid heeft verricht in nachtdienst of die consignatie geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt:
1°. ten minste gedurende een aaneengesloten tijdruimte van 14 maal 24 uren in elke periode van 4 weken geen consignatie tussen 2 opeenvolgende diensten verricht;
2°. ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week arbeid verricht.
b. in andere gevallen:
1°. ten minste gedurende 2 aaneengesloten tijdruimten van 7 maal 24 uren in elke periode van 4 weken geen consignatie tussen 2 opeenvolgende diensten verricht;
2°. ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken gemiddeld 45 uren per week arbeid verricht.
5. Bij consignatie waar een oproep als bedoeld in het eerste lid niet meer dan ten hoogste 8 maal in elke periode van 26 achtereenvolgende weken voorkomt, mag in afwijking van het derde en vierde lid, worden afgeweken van de artikelen 5:3, 5:5, tweede lid, en 5:10, tweede en zevende lid, alsmede van de voorschriften krachtens artikel 5:12 ten aanzien van de rusttijd en de pauze, mits de werkgever de arbeid zodanig organiseert, dat de werknemer:
a. ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren arbeid verricht;
b. ten minste gedurende 3 aaneengesloten tijdruimten van 28 maal 24 uren in elke periode van 26 achtereenvolgende weken geen consignatie verricht.
6. Voor de toepassing van het vierde lid, onderdelen a, onder 2°, en b, onder 2°, en vijfde lid, onderdeel a, worden één of meer perioden binnen een half uur waar door een oproep als bedoeld in het eerste lid arbeid wordt verricht, beschouwd als een arbeidstijd van een half uur. De arbeidstijd wordt geacht aan te vangen op het moment van oproep. Indien gedurende consignatie binnen een half uur na beëindiging van de arbeidstijd die uit een oproep als bedoeld in het eerste lid is voortgevloeid, opnieuw door een dergelijke oproep een periode van arbeidstijd aanvangt, is de tussenliggende tijd arbeidstijd.
7. Indien een oproep als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt tussen 00.00 uur en 06.00 uur, is artikel 5:8, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, niet van toepassing.
O. Artikel 6:1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt de eerste volzin vervangen door: De werkgever komt bij het ontbreken van een medezeggenschapsorgaan ten minste tweemaal per jaar bijeen met zijn werknemers.
2. Het tweede lid komt te luiden als volgt:
2. Voor de toepassing van het eerste lid kan een vertegenwoordiging van werknemers in de plaats treden van de werknemers.
P. In artikel 6:3 vervalt «of, bij het ontbreken daarvan, de vertegenwoordiging van werknemers,».
Q. De artikelen 7:2 tot en met 7:4 worden hernummerd tot 7:3 tot en met 7:5 en na artikel 7:1 wordt een nieuw artikel 7:2 ingevoegd, dat luidt:
Tegen een beschikking inzake een ontheffing als bedoeld in de artikelen 3:3, tweede lid, en 5:14, eerste lid, inzake een eis tot naleving als bedoeld in artikel 4:1, vijfde lid, alsmede inzake een bevel tot het staken van de arbeid als bedoeld in artikel 8:8, eerste en tweede lid, kan beroep worden ingesteld bij Onze Minister.
R. In het nieuwe artikel 7:3 wordt na «2:10, eerste lid,» ingevoegd: en
S. In het nieuwe artikel 7:4, derde lid, onderdeel b, wordt «ontheffing» vervangen door: vrijstelling of de ontheffing.
T. Aan artikel 8:6, eerste lid, wordt een nieuwe volzin toegevoegd, die luidt:
De eerste volzin is niet van toepassing op luchtvaartuigen.
U. Artikel 8:8 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt na «eerste lid,» ingevoegd: naar hun oordeel in ernstige mate.
b. In het derde lid wordt «zover de» vervangen door: zover het, en wordt «bevelen» vervangen door: bevel, en wordt «worden» telkens vervangen door: wordt.
V. Na hoofdstuk 8 wordt een nieuw hoofdstuk 9 ingevoegd, dat luidt:
HOOFDSTUK 9 ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN
1. De Dienst Wegverkeer is belast met het erkennen van natuurlijke of rechtspersonen die een apparaat ter controle van de naleving van de bij of krachtens de in de artikelen 2:7 en 2:10 bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften, voor zover het betreft arbeid verricht door personen, werkzaam in of op motorrijtuigen, installeren, onderzoeken of herstellen.
2. De Dienst Wegverkeer is belast met het toezicht op het installeren, onderzoeken en herstellen van de in het eerste lid bedoelde apparaten door de in dat artikellid bedoelde erkende natuurlijke of rechtspersonen.
3. De artikelen 4c en 4x, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel opgedragen taken van de Dienst Wegverkeer.
W. In artikel 11:3, tweede lid, wordt «3:4, eerste lid» vervangen door: 3:5, eerste lid, wordt «5:11, vierde tot en met zesde lid» vangen door: 5:11, tweede tot en met vijfde lid, en vervalt «8:7, eerste lid,».
X. In artikel 12:10, onderdeel C wordt «tweede lid» vervangen door: eerste lid, en vijfde lid, eerste volzin.
Y. Artikel 12:19 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «bemanningsleden als bedoeld in de Rijtijdenwet 1936» vervangen door: die personen.
2. In het vierde lid wordt «werkzaam in of op railvoertuigen» vervangen door: in dienst van een spoorwegonderneming.
Z. De artikelen 12:23 tot en met 12:26 worden hernummerd tot 12:24 tot en met 12:27. In § 12.4 wordt na artikel 12:22 een nieuw artikel 12:23 ingevoegd, dat luidt:
Waar in deze wet niet anders wordt bepaald, wordt de voordracht tot een algemene maatregel van bestuur Ons gedaan door Onze Minister.
AA. Aan het nieuwe artikel 12:25 wordt een nieuw derde lid toegevoegd, dat luidt:
3. Het aan het toezicht en aan de erkenning, bedoeld in artikel 9:1, eerste en tweede lid, verbonden tarief wordt vastgesteld door de Dienst Wegverkeer en kan voor de verschillende vormen van toezicht verschillend worden gesteld. Artikel 4q van de Wegenverkeerswet 1994 is van overeenkomstige toepassing.
Voor de toelichting op dit wijzigingsvoorstel zij verwezen naar de nota naar aanleiding van het eindverslag (zie de hoofdstukken 1 en 3).
Dit voorstel tot wijziging van artikel 1:4 vloeit voort uit de nota naar aanleiding van het eindverslag (zie paragraaf 5.1). Het tweede lid van dit artikel heeft tot doel, dat voor die arbeidsorganisatie waar een collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 van toepassing is, eerst in die regeling één of meer afspaken over arbeids- of rusttijden zijn vastgelegd, voordat het medezeggenschapsorgaan en de werkgever van de in het eerste lid van artikel 1:4 neergelegde gelijkstelling gebruik maken. Dat gebruik mag op grond van het derde lid van artikel 1:4 niet strijdig zijn met de collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3. De afspraak over arbeids- of rusttijden in de collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 kan zowel betrekking hebben op één enkele norm uit de standaard- of overlegregeling, als een aantal of alle normen uit die regelingen, of normen die een aanvulling geven op deze regelingen, zoals de begin- en eindtijden van de werkdag. Het is aan sociale partners bij die collectieve regeling om de gedetailleerdheid of de aard van de afspraken te bepalen. In het kader van dit artikel wordt daaraan geen voorschrift gesteld, daar dit de contractsvrijheid van de betrokken partijen te zeer zou belemmeren. Is er geen collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 van toepassing, dan kan onverkort van de gelijkstelling gebruik gemaakt worden.
De voorgestelde wijziging van onderdeel e geeft expliciet aan dat de verwijzing naar artikel 35b van de Wet op de ondernemingsraden betrekking heeft op de daar bedoelde ambtenaren en niet op de medezeggenschapsregeling die in dat betreffende artikel niet aan de orde is.
Tevens wordt voorgesteld om aan artikel 1:6 een nieuw onderdeel f toe te voegen, waardoor het orgaan van overleg als bedoeld in artikel 24 van de Wet Sociale Werkvoorziening onder het begrip medezeggenschapsorgaan wordt gebracht. De nadere regeling van dit overlegorgaan is neergelegd in het Besluit organen van overleg sociale werkvoorziening. Bij de totstandkoming van dit besluit heeft de overlegstructuur zoals weergegeven in de Wet op de ondernemingsraden in belangrijke mate als richtsnoer gediend. Om deze reden is het opnemen van het nieuwe onderdeel f alleszins gerechtvaardigd.
Voor de toelichting bij het voorgestelde nieuwe onderdeel g zij verwezen naar het voorgestelde artikel 9:1 en de daarbij gegeven toelichting.
Artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht tot het verstrekken van voorlichting en onderricht in het algemeen, dus ook aan jeugdige werknemers, waaronder kinderen die toegestane arbeid verrichten. De werkgever moet op grond van dit artikel voor adequate voorlichting over de aard van de werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's zorgen. Daarbij hoort ook het inlichten van de werknemers over de maatregelen die er op zijn gericht om eventuele gevaren te voorkomen of te beperken. De werknemers worden ingelicht over alle onderwerpen die voor hen van belang kunnen zijn in verband met de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid. Voor de implementatie van artikel 6, derde lid, eerste alinea, van de EG-richtlijn «jongeren», waarin voorgeschreven wordt, dat de werkgever de jongeren inlicht over mogelijke risico's en over alle maatregelen ter bescherming van hun veiligheid en gezondheid, voldoet dit artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet. Echter waar de richtlijn in artikel 6, derde lid, tweede alinea, de verplichting bevat, dat de werkgever de wettelijk vertegenwoordiger van kinderen inlicht over de mogelijke risico's en over alle maatregelen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de kinderen, geeft artikel 6 van de Arbeidsomstandighedenwet geen aanknopingspunten, omdat deze bepaling gerelateerd is aan werknemers. Gekozen is om de voorlichtingsverplichting van artikel 6, derde lid, tweede alinea, van de richtlijn te implementeren door middel van een nieuw artikel 3:4 in de Arbeidstijdenwet. Deze keuze wordt vooral ingegeven door het eerste lid van artikel 3:5 (nieuw) van de Arbeidstijdenwet, waarin een aansprakelijkheidsregeling is opgenomen, die ook op de wettelijk vertegenwoordiger van een kind van toepassing is.
In de bij deze nota van wijziging gevoegde bijlage is een aangepaste versie van de transponeringstabel opgenomen.
In de memorie van antwoord (zie paragraaf 6.4.1) is ingegaan op vragen over de onafgebroken rusttijd van jongeren. Met name ging het daarbij om de periode die in die rusttijd begrepen moest zijn (verbod van nachtarbeid). Bij nader inzien is besloten om de betreffende periode meer precies in de wetgeving aan te duiden, overeenkomstig de formuleringen die in internationale verplichtingen terzake worden gebezigd. Op deze wijze wordt elk misverstand uitgesloten.
Voor de toelichting op dit wijzigingsvoorstel zij verwezen naar de nota naar aanleiding van het eindverslag (zie de hoofdstukken 1 en 3).
Voor de toelichting zij verwezen naar paragraaf 5.6 van de nota naar aanleiding van het eindverslag.
De voorgestelde wijzigingen in dit onderdeel hebben tot doel onomstotelijk vast te stellen, dat de bedoelde tijdsperiode aanvangt op het eerste tijdstip van de dag waarop de werknemer arbeid verricht. Uit de vorige formulering zou kunnen worden opgemaakt, dat dit eerste tijdstip het tijdstip van indiensttreding bij de werkgever was. De telling heeft echter tot doel om op iedere dag opnieuw van start te gaan, waardoor er ook sprake is van een steeds terugkerende dagelijkse c.q. wekelijkse rust.
De voorgestelde wijziging van het eerste lid van artikel 5:4 vloeit voort uit de nota naar aanleiding van het eindverslag (zie paragraaf 5.3.2). De toevoeging «behalve voor zover het tegendeel is bedongen» is afkomstig van artikel 7A:1638w, eerste lid, van het BW. De wijziging van het derde lid vloeit voort uit het consequent hanteren van dezelfde begrippen.
De voorgestelde wijziging van het tweede lid waarbij de vernietigbaarheid vervangen is door de nietigheidssanctie vloeit voort uit de nota naar aanleiding van het eindverslag (zie paragraaf 5.2).
Deze voorgestelde wijziging waarbij de vernietigbaarheid vervangen is door de nietigheidssanctie vloeit voort uit de nota naar aanleiding van het eindverslag (zie paragraaf 5.2).
De voorgestelde wijziging van de laatste volzin van het eerste en derde lid betreft een verbetering van de eerdere wijziging (zie onderdeel N van de (eerste) nota van wijziging). Bij deze eerdere wijziging was tevens vergeten om de zinsnede in de eerste volzin van het eerste lid, die betrekking heeft op het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, te schrappen. Een dergelijke toevoeging is door het opnemen van de beide laatste volzinnen in de betreffende artikelleden overbodig geworden.
De voorgestelde wijziging van het tweede lid waarbij de vernietigbaarheid vervangen is door de nietigheidssanctie vloeit voort uit de nota naar aanleiding van het eindverslag (zie paragraaf 5.2). De andere aanpassing van het tweede lid is een correctie van een onvolkomen verwijzing.
De voorgestelde wijzigingen van het eerste lid, derde volzin, en derde lid, tweede volzin, hebben betrekking op het beperken van de mogelijkheden van overwerk bij arbeid in nachtdienst en vloeien voort uit de nota naar aanleiding van het eindverslag (zie paragraaf 5.3).
De wijziging van dit artikel vloeit voort uit de nota naar aanleiding van het eindverslag (zie paragraaf 5.3.5). Centraal bij de aldaar aangekondigde herformulering staat het onderbreken van de rusttijd, zoals die wordt voorgeschreven in de artikelen 5:3 en 5:5, en van de pauze. Die onderbreking is de kern van de regeling van de consignatie.
Voordeel van de herformulering ten opzichte van het eerder voorgestelde artikel is allereerst het wegvallen van het toevoegsel «dienst» aan de consignatie. Dit toevoegsel leidt tot verwarring vanwege het feit dat in artikel 1:7, onderdeel d, het begrip dienst een specifieke definitie heeft gekregen, die ook van toepassing is bij het begrip nachtdienst, maar niet bij het oude begrip consignatiedienst. Het tweede voordeel volgt uit de gehanteerde benaderingswijze, namelijk dat er duidelijk sprake is van een onderbreking van de dagelijkse en wekelijkse rusttijd en van de pauze. Hierdoor kan de moeilijke definitie van consignatiedienst, met de daarin aangegeven 24 uur, vervangen worden door een eenvoudiger definitie van consignatie. Een derde voordeel is dat in de normstelling duidelijker wordt aangegeven welke beperkingen aan de consignatie worden gesteld en daarmee aan de fysieke en sociale gevolgen voor de werknemer. Naast deze voordelen moet ook aangegeven worden, dat op een aantal punten het artikel technisch verbeterd is; zo ontbrak bijvoorbeeld een verwijzing naar artikel 5:12.
Het nieuw geformuleerde artikel 5:11 is qua normstelling gelijkwaardig aan het voorgaande artikel 5:11. Het oude tweede lid is in het eerste lid opgenomen, zodat de bedoelde oproep alleen kan plaatsvinden in geval van onvoorziene omstandigheden.
In het nieuw geformuleerde artikel 5:11 is in het tweede lid tegemoet gekomen aan de wens van de leden van de D66-fractie om het niet-naleven van dit artikellid direct strafbaar te stellen (zie ook de voorgestelde wijziging van artikel 11:3) wanneer consignatie wordt verricht door jeugdige werknemers. In het oude zesde lid van artikel 5:11 was sprake van een consignatiedienst waar slechts bij hoge uitzondering sprake is van een oproep. In het nieuwe vijfde lid is dit vervangen door een concrete normstelling, namelijk ten hoogste 8 maal een oproep tijdens consignatie per half jaar. Bovendien is aangegeven dat de consignatie gelijkmatiger over dat half jaar moet zijn verdeeld.
Tot slot kan worden opgemerkt, dat een oproep tijdens consignatie niet als dienst moet worden beschouwd in de zin van artikel 1:7, onderdeel d, vanwege het feit, dat een dergelijke oproep tijdens de in dat artikel-onderdeel bedoelde rusttijd plaatsvindt. Ten einde ieder misverstand te voorkomen, is in het voorgestelde nieuwe zevende lid expliciet aangegeven dat de regeling van de nachtdienst in artikel 5:8 niet van toepassing is op oproepen tijdens een consignatie. Met andere woorden, door een oproep in de nacht ontstaat geen nachtdienst die meetelt voor het aantal toegestane nachtdiensten in artikel 5:8.
De wijziging van deze artikelen vloeit voort uit de nota naar aanleiding van het eindverslag (zie paragraaf 5.1).
In dit artikel wordt geregeld dat tegen de genoemde beschikkingen inzake ontheffingen en de eis tot naleving en het bevel tot het staken van de arbeid beroep ingesteld kan worden bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Dat de bevoegdheden die in artikel 8:6 aan toezichthoudende ambtenaren in de aangeduide omstandigheden niet kunnen worden verleend, behoeft geen toelichting.
Voorgesteld wordt om de bevoegdheid om een bevel tot het staken van de arbeid in verband met het overtreden van het verbod van kinderarbeid te beperken tot die situaties waarin sprake is van het in ernstige mate overtreden van het genoemde verbod. Dit leidt ertoe, dat evenals in het tweede lid van artikel 8:8 het geval is, wordt aangesloten bij de in artikel 82ter van de Arbeidswet 1919 gebezigde terminologie. Op dit artikel is in de memorie van toelichting al uitvoerig ingegaan. Op deze wijze wordt bewerkstelligd, dat het zware middel van het bevel tot staken van de arbeid, waarvan de niet-naleving gekwalificeerd is als een misdrijf, gekoppeld is aan een toetsingscriterium.
Thans ligt een wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet ter behandeling in het parlement. In dit wetsvoorstel wordt de verzelfstandiging van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, onder de naam Dienst Wegverkeer voorgesteld1. In artikel 4b, tweede lid, van de Wegenverkeerswet wordt ten aanzien van de taken van de Dienst Wegverkeer voorgesteld om deze dienst naast de in het eerste lid voorgestelde taken te belasten met de bij of krachtens andere wetten opgedragen taken. In dat kader is bij nota van wijziging voorgesteld om in de Rijtijdenwet 1936 een artikel 12b in te voegen, waarin de Dienst Wegverkeer belast wordt met het toezicht op het aanbrengen en controleren van de tachografen, de tarief-vaststelling, en de mogelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat om aanwijzingen te geven bij algemene maatregel van bestuur. Aangezien in artikel 12:1 wordt voorgesteld om de Rijtijdenwet 1936 in te trekken, wordt de regeling van de Dienst Wegverkeer overgeheveld naar de Arbeidstijdenwet. Het voorgestelde artikel 9:1 komt materieel overeen met artikel 12b van de Rijtijdenwet 1936. Voor de tariefstelling zij verwezen naar het nieuwe artikel 12:25, derde lid.
De strafbaarstelling in de Wet op de economische delicten van het niet-naleven van de medewerkingsplicht in artikel 8:7, eerste lid, kan vervallen. De strafbaarstelling hiervan is namelijk al geregeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De strafbaarstelling van artikel 5:11, derde lid, hangt samen met de in onderdeel M voorgestelde wijziging.
De aanpassing van artikel 8B van de Luchtvaartwet in onderdeel C is onjuist. De aanduiding werk- en rusttijden komt niet voor in het tweede maar in het eerste lid.
Het overgangsrecht in het tweede lid van artikel 12:19 van het wetsvoorstel was gekoppeld aan de formulering van artikel 2:10 en aan de bemanningsleden als bedoeld in de Rijtijdenwet 1936. De uiterste consequentie hiervan is, dat personen die bestuurder zijn van een motorrijtuig, maar geen bemanningslid zijn in de zin van de Rijtijdenwet 1936 gedurende de overgangsperiode niet meer onder het voor hen geldende regime, namelijk het Werktijdenbesluit restgroepen, zouden vallen. Sterker nog, op hen zou geen enkel wettelijk voorschrift op het terrein van de arbeids- en rusttijden meer gelden. De voorgestelde wijziging dient om dit hiaat op te vangen (zie ook hoofdstuk 6 van de nota naar aanleiding van het eindverslag).
Het overgangsrecht in het vierde lid van artikel 12:19 van het wetsvoorstel was gekoppeld aan de formulering die in artikel 2:10 wordt gehanteerd, namelijk personen werkzaam in of op railvoertuigen. Deze formulering is te beperkt. Aangesloten dient namelijk te worden bij de formulering die in het kader van de Arbeidswet 1919 en de Spoorwegwet en de Locaalspoor- en Tramwegwet wordt gebezigd, namelijk personeel in dienst van een spoorwegonderneming. Dit dient ter voorkoming van mogelijke witte vlekken in het overgangsrecht, waardoor op verschillende momenten verschillende wettelijke regimes gaan gelden voor dat personeel.
Dit voorgestelde artikel maakt duidelijk, dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de voordracht doet voor de algemene maatregelen van bestuur die op basis van de wet (kunnen) worden uitgevaardigd, tenzij uit het wettelijk voorschrift het tegendeel blijkt.
In het voorgestelde derde lid van het artikel is de wettelijke basis neergelegd voor het kunnen vaststellen van tarieven voor de in het eerste en tweede lid van voorgestelde artikel 9:1 bedoelde activiteiten voor de Dienst Wegverkeer. In het thans voorgestelde artikel wordt het voorgestelde artikel 4q van de Wegenverkeerswet 1994 van overeenkomstige toepassing verklaard. In dit artikel 4q van de Wegenverkeerswet 1994 wordt geregeld, dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld inzake de tarieven, de indexering, de aanpassing anders dan door indexering en de evaluatie van het tariefstelsel. Door het overeenkomstig van toepassing verklaren vindt vaststelling van de tarieven plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat en zullen de bedoelde tarieven jaarlijks worden geïndexeerd.
Transponeringstabel
Richtlijn nr. 94/33/EG | Arbeidstijdenwet | overige wetten | |
---|---|---|---|
artikel | artikel | artikel | |
1 | nvt* | ||
2 | nvt* | ||
3 | nvt* | ||
4, lid 1 | 3:2, lid 1 | ||
4, lid 2, onderdeel a | 3:2, lid 2; 3:3 | ||
4, lid 2, onderdeel b | 3:2, lid 2, onderdeel c | ||
4, lid 2, onderdeel c, en lid 3 | 3:2, lid 2, onderdeel b; 3:3, lid 1 | ||
5 | 3:3, lid 2 | ||
6, lid 1 | 3 Arbowet | ||
6, lid 2 | 4:1 | 4, 24a en 56 Arbowet | |
6, lid 3 | 3:4 | 6 Arbowet | |
6, lid 4 | 17 Arbowet | ||
7, lid 1 | 3:5, lid 1 en 2 | 3 Arbowet | |
7, lid 2 en 3 | 24 Arbowet | ||
8, lid 1 en 5 | 3:2, lid 2 en 3; 3:4 | ||
8, lid 2 en 5 | 3:2, lid 2 en 3; 5:6 | ||
8, lid 3 | 3:2, lid 3; 4:4 | ||
8, lid 4 | 3:2, lid 3; 5:13 | ||
9, lid 1 | 3:2, lid 3; 3:4, lid 3; 5:5,lid 1 | ||
9, lid 2 | 2:10, lid 1; 5:12 | ||
9, lid 3 | 24a en 56 Arbowet | ||
10, lid 1 | 3:2, lid 3; 3:4, lid 3; 5:5,lid 1 | ||
10, lid 2 | 3:2, lid 3; 5:3, lid 1; 5:4 | ||
10, lid 3 | nvt* | ||
10, lid 4 | 2:10, lid 1; 5:12 | ||
11 | 3:2, lid 3 | ||
12 | 3:2, lid 3; 5:10, lid 1 | ||
13 | 40 WvSr | ||
14 | 1, onder 4°, Wet ED | ||
15 | nvt* | ||
16 | nvt* | ||
17 | nvt* | ||
18 | nvt* |
* Het betreft hier bepalingen die verwijzen naar de richtlijn zelf, of die een opdracht aan de Raad of de Lid-Staten bevatten die niet behoeft te worden verwerkt in de nationale regelgeving.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-23646-12.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.