23 645 Openbaar vervoer

25 295 Infectieziektenbestrijding

Nr. 722 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juni 2020

Op 10 juni is uw Kamer in een besloten technische briefing nader geïnformeerd over de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer. Tijdens de technische briefing is aangegeven dat een uitgebreider antwoord wordt verstrekt op onderstaande vraag. Deze ontvangt u bijgevoegd1.

Vraag

Op welke wijze wordt voldaan aan de comptabiliteitswet art. 2.27, lid a en b? Hoe worden zowel de Eerste als Tweede Kamer meegenomen bij het besluit over de beschikbaarheidsvergoeding? Kunt u in het antwoord een tijdslijn opnemen.

Antwoord

  • Uw Kamer is in een aantal brieven geïnformeerd over de gevolgen van de COVID-19 uitbraak op het openbaar vervoer (en vanaf 6 mei over de totstandkoming van een beschikbaarheidsvergoeding voor OV).

    • In de brief van 17 maart (Kamerstukken 29 984 en 25 295, nr. 891: IenW over basisdienstregeling NS) is bijzondere rol van het OV geduid.

    • In de brief van 6 mei (Kamerstuk 25 295, nr. 315: VWS over stand van zaken COVID-19 uitbraak) zijn de afspraken opgenomen om vanaf 1 juni te rijden met een genormaliseerde dienstregeling. Daarin is ook aangekondigd dat bij deze vraag een beschikbaarheidsvergoeding past.

    • De afspraken met de OV-partijen om met een optimale inzet van personeel en materieel te streven naar een maximale capaciteit zijn inderdaad per 1 juni ingegaan.

    • In de brief van 5 juni (Kamerstukken 23 645 en 25 295, nr. 723) over beschikbaarheidsvergoeding OV) is het besluit van het Kabinet om een beschikbaarheidsvergoeding in te richten opgenomen.

  • Via een technische briefing op 10 juni is inzicht verschaft over de aanleiding en vormgeving van de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer.

  • Zoals gemeld in de brief van 5 juni worden de budgettaire gevolgen in een suppletoire begrotingswet aan zowel de Tweede als de Eerste Kamer voorgelegd. Dit wetsvoorstel waarin wordt voorgesteld de middelen voor de beschikbaarheidsvergoeding toe te voegen aan de begroting van het Ministerie van IenW is op vrijdag 12 juni 2020 aan uw Kamer verzonden. Het uitgangspunt is dat voorafgaand aan autorisatie van deze begroting nog geen middelen worden verstrekt. Indien niet gewacht kan worden tot formele autorisatie van beide Kamers der Staten-Generaal, en het kabinet de uitvoering van de maatregel eerder start, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd. Hiermee wordt gehandeld conform lid 2 van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016 (zie bijlage).

  • Uw Kamer heeft onder andere via schriftelijke vragen en stemming over de incidentele suppletoire begroting de mogelijkheid om op het voorstel vanuit het Kabinet te reageren.

Een voorspoedige behandeling van de incidentele suppletoire begroting beperkt daarbij de kans dat het nodig is om – conform Art. 2.27, lid 2 – beide Kamers nog apart te informeren over de uitvoering van het besluit over de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven – Van der Meer

Bijlage

Achtergrond (Comptabiliteitswet Art. 2.27, lid 1 en 2)

Artikel 2.27. Uitvoering van voorstellen van wet inzake de suppletoire begrotingsstaten

  • 1. Zolang een voorstel van wet tot wijziging van een begrotingsstaat niet tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt lopend beleid dat ten grondslag ligt aan die wijziging met terughoudendheid in uitvoering genomen.

  • 2. Zolang een voorstel van wet tot wijziging van een begrotingsstaat niet tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt nieuw beleid dat ten grondslag ligt aan die wijziging, niet in uitvoering genomen, tenzij uitstel van de uitvoering naar het oordeel van Onze Minister die het aangaat niet in het belang is van het Rijk en hij de Staten-Generaal daarover heeft geïnformeerd.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven