Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2018
Op 22 december jl. heb ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat (IenW), een brief gestuurd over mijn besluit rondom de aanpak Beter
Benutten voor Beter Onderwijs.1 In de procedurevergadering van 18 januari jl. heeft de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap deze brief besproken en verzocht nader geïnformeerd te worden
over het voornemen om eind 2018 terug te komen op dit onderwerp. Uw Kamer heeft daarbij
ook verzocht aan te geven of het mogelijk is de Kamer eerder te informeren. Met deze
brief reageer ik op deze verzoeken.
In mijn brief van 22 december jl. heb ik verslag gedaan van de bevindingen die dhr.
Van Poelgeest heeft opgedaan in zijn periode als landelijk coördinator van de aanpak
Beter Benutten voor Beter Onderwijs. Dhr. Van Poelgeest heeft geconcludeerd dat deze
aanpak, die is gebaseerd op de aanbevelingen van de Taskforce «Beter benutten onderwijs
en openbaar vervoer», niet zal leiden tot de besparing die de Taskforce voor ogen
had, namelijk:
-
– maximaal € 111 tot € 147 miljoen via het contract dat het Ministerie van OCW en de
vervoersbedrijven hebben rondom het studentenreisproduct; en
-
– € 58 miljoen als onderwijsinstellingen hun gebouwen beter gaan benutten.
Het doel dat bij de bovengenoemde besparingen voorop stond en staat, is om de bespaarde
middelen te investeren in de kwaliteit van het (hoger) onderwijs en aan onderwijs
gerelateerd onderzoek. Zoals ik in mijn brief van 22 december jl. schreef, houd ik
vooralsnog vast aan dit doel en aan de opbrengst van € 200 miljoen in 2025. Evenwel
vind ik het, zoals ik schreef, nu niet opportuun om alternatieve maatregelen te treffen
waarbij ingegrepen wordt in het studentenreisrecht om een dergelijke besparing te
realiseren. Dit maakt dat er momenteel een complex vraagstuk op tafel ligt, waarvoor
geen makkelijke oplossingen bestaan.
Sinds ik heb geconstateerd dat de eerdere aanpak Beter Benutten voor Beter Onderwijs
niet tot de benodigde besparing zal leiden, beraad ik me op welke wijze een dergelijke
besparing gerealiseerd kan worden. Dat is dus niet eenvoudig. Allereerst omdat de
eerdergenoemde Taskforce reeds onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden om een
besparing te realiseren en zij geen alternatieve manieren heeft gevonden (gegeven
het uitgangspunt dat het studentenreis-product in de huidige vorm blijft bestaan).
Verder geldt dat ik, gezien het privaatrechtelijke contract dat het Ministerie van
OCW rondom het studentenreis-product heeft met de vervoersbedrijven in Nederland,
de benodigde besparing op dit OV-contract niet zomaar eenzijdig kan afdwingen. Over
de eventuele juridische mogelijkheden om rondom dit contract een besparing te realiseren,
win ik momenteel advies in.
Het voorgaande maakt dat ik in mijn brief van 22 december jl. heb aangegeven dat ik
verwacht eind 2018 bij uw Kamer terug te komen op dit onderwerp. Ik ga er van uit
dat het niet lukt uw Kamer eerder te informeren, maar ik zal dat in voorkomend geval
uiteraard niet nalaten.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven