nr. 330
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 december 2009
Hierbij ontvangt u het antwoord op de vraag van de vaste commissie voor
Verkeer en Waterstaat inzake een reactie op het artikel «L’application
en France du règlement OSP» (toepassing van de PSO-verordening
in Frankrijk) uit het vakblad Rail & Transports.
De Franse overheid heeft het monopolie van vervoerder RATP op het tram-
en RER-vervoer verlengd tot en met 31 december 2039, waarbij het feitelijk
verrichten van het openbaar vervoer onderhands is gegund aan de RATP: tot
2024 voor bus en tot 2039 voor trein en metro. De Franse overheid beroept
zich daarbij op artikel 8, derde lid, van de PSO-verordening. Dit artikel
bevat een overgangstermijn voor openbare dienstcontracten die vóór
3 december 2009 tot stand zijn gekomen. Relevant in deze casus zijn de
punten b en d van dat derde lid van artikel 8. Daarin is sprake van:
– Openbare dienstcontracten die vóór 26 juli
2000 zijn gegund op grond van een andere procedure dan een openbare aanbestedingsprocedure.
Deze mogen doorlopen tot zij verstrijken, maar niet langer dan een periode
van 30 jaar.
– Openbare dienstcontracten die vanaf 26 juli 2000 en
vóór 3 december 2009 zijn afgesloten op grond van een andere
procedure dan een aanbestedingsprocedure. Deze contracten mogen doorlopen
totdat zij verstrijken op voorwaarde dat het gaat om contracten van een beperkte
duur met een looptijd die vergelijkbaar is met de looptijden uit artikel 4
van de PSO-verordening. In artikel 4, derde lid, van de PSO-verordening wordt
tien jaar als maximumtermijn genoemd voor busdiensten en vijftien jaar voor
personenvervoerdiensten per spoor, of andere vormen van spoorvervoer.
Volgens de Franse juristen wordt niet voldaan aan de bovengenoemde contractvormen
uit de PSO-verordening (artikel 8 derde lid). De gunning van het monopolie
aan de RATP is reeds in 1959 verleend en kent geen einddatum of voorwaarden
over de door RATP te verrichten dienstverlening. In die zin is
het volgens hen niet te beschouwen als een openbaar dienstcontract dat mag
doorlopen tot het verstrijkt. Aan de voorwaarde die in artikel 8, derde lid,
onderdeel b, van de PSO-verordening wordt gesteld, is volgens hen dan ook
niet voldaan. De juristen wijzen daarnaast op de overeenkomst die in 2008
met de RATP is gesloten. Dit betreft een overeenkomst die meer invulling geeft
aan het toegekende monopolie en de wijze van exploitatie. Deze overeenkomst
kan wel worden gezien als een openbaar dienstcontract. Het kent een beperkte
duur in de zin van de PSO-verordening, namelijk van vier jaar. In het artikel
wordt geconcludeerd dat die concessie op grond van artikel 8, derde lid, wel
kan doorlopen tot de verstrijkingsdatum in 2012. Een onderhands gegunde concessie
voor een periode van 30 jaar is volgens de Franse juristen echter niet te
rechtvaardigen. Zij concluderen dat het monopolie van de RATP in strijd is
met de letter en de geest van de PSO-verordening. Indien vervoerders uit de
Europese lidstaten van mening zijn dat er sprake is van strijdigheid met de
PSO-verordening zouden ze over deze kwestie een klacht in kunnen dienen bij
de Europese Commissie. De Commissie zou naar aanleiding van zo’n klacht
een inbreukprocedure tegen Frankrijk kunnen starten. Het is uiteindelijk aan
het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om een uitspraak te doen
over de vraag of het Europese recht al dan niet is nageleefd.
Ik acht het onderhands gunnen van een vervoerconcessie aan de RATP voor
30 jaar niet in lijn met de PSO-verordening en dus niet toepasbaar in Nederland.
Wat betreft de reeds lopende concessies kan ik het volgende aangeven. In Nederland
zijn er vóór 3 december 2009 geen concessies afgesloten
met een langere concessieduur dan wettelijk is toegestaan. Deze concessies
voldoen allemaal aan de Wp2000. De daarin vastgelegde concessieduur is maximaal
8 jaar voor bus, tram en metro. Die duur kan tot maximaal 15 jaar worden verlengd,
mits aan de daarvoor gestelde voorwaarden van de Wp2000 wordt voldaan. Dat
is bijvoorbeeld het geval voor concessies waarvoor – kort gezegd- aanzienlijke
investeringen nodig zijn. Van een concessieperiode van 30 jaar kan dus in
Nederland nu al geen sprake zijn.
Onderhands gegunde concessies die zijn afgesloten tussen 26 juli
2000 en vóór 3 december 2009 kunnen volgens de PSO-verordening
doorlopen tot zij verstrijken, maar dienen een beperkte duur te hebben, die
vergelijkbaar is met de looptijden uit de Europese verordening. Ook deze Nederlandse
concessies voldoen reeds aan de maximum termijnen van de Wp2000.
De concessieduur wordt echter vanaf 3 december 2009 langer als
gevolg van de PSO-verordening, namelijk maximaal 10 jaar voor busvervoer en
maximaal 15 jaar voor vormen van spoorvervoer, indien gunning via aanbesteding
plaatsvindt.
De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. C. Huizinga-Heringa