nr. 102
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 september 2005
Hierbij deel ik u mede dat ik, na overleg met de consumentenorganisaties,
de decentrale overheden met bevoegdheden voor het openbaar vervoer en de vervoerbedrijven,
de tarieven voor het stads- en streekvervoer per 1 januari 2006 heb vastgesteld.
Ik ben contractueel verplicht het besluit over de tarieven voor de nationale
vervoerbewijzen rond dit tijdstip te nemen. Dit heeft te maken met de voorbereidingen
om de nieuwe vervoerbewijzen te laten drukken en tijdig over ongeveer 6 000
verkooppunten te distribueren. Dit neemt circa drie maanden in beslag. Reizigers
kunnen hierdoor eind december 2005 al een vervoerbewijs voor het nieuwe tarief
aanschaffen.
De nieuwe tarieven zijn opgenomen in de bijlage1.
Deze komen neer op een gemiddelde tariefstijging van 2,62% ten opzichte
van 2005. De volgende overwegingen liggen ten grondslag aan dit besluit.
Ik hanteer de kostenontwikkeling als uitgangspunt, zoals ik eerder aan
u heb gemeld in mijn brief van 8 juli 2004 (Tweede Kamer 29 200
XII, 23 645 nr. 146). Bij de tariefvaststelling voor 2006 is rekening
gehouden met een algemene kostenstijging van 1,25%. In de tariefstijging
zijn bovendien de gestegen brandstofprijzen voor een deel meegenomen. In de
tariefstijging is 1,37% verdisconteerd als tegemoetkoming voor de extra
gestegen brandstofprijzen. Dit komt neer op een compensatie van 25%
van de geschatte totale kosten als gevolg van de sterk gestegen brandstofprijzen.
Ik vind namelijk dat de gestegen brandstofprijzen niet volledig mogen
worden afgewenteld op de reizigers, die immers niet meer dan zo'n 40%
van de totale kosten van het stads- en streekvervoer betalen. Voor het overige
beschouw ik de stijging van brandstofprijzen een ondernemingsrisico en een
aangelegenheid tussen opdrachtgever en vervoerder.
De tariefstijging van 2006 is relatief beperkt ten opzichte van tariefstijgingen
in voorgaande jaren. Over de jaren 2003 tot 2005 zijn de tarieven gestegen
met respectievelijk 5,5%, 4,9% en 2,6%.
De tarieven van de strippenkaarten die in bus of tram worden verkocht
worden niet verhoogd. Deze zijn in 2003 al fors gestegen. De gemiddelde tariefstijging
van deze vervoerbewijzen komt daardoor over een periode van vier jaar uit
op ongeveer 3% per jaar. Het reductiepercentage van de reductietarieven
voor ouderen, kinderen van 4 tot en met 11 jaar en jongeren van 12 tot en
met 18 jaar (alleen voor abonnementen) blijft 34% ten opzichte van
het voltarief.
De decentrale overheden en de consumentenorganisaties hebben mij geadviseerd
over de hoogte van de tariefstijging. Enerzijds hebben de decentrale overheden
een voorkeur aangegeven voor een verhoging van de tarieven die in lijn is
met de kostenontwikkeling en parallel daaraan/ter compensatie een verlaging
van het reductiepercentage naar 32% voorgesteld. Ik heb er echter voor
gekozen dit percentage te handhaven op 34%, om de gebruikers van reductiekaarten
te ontzien. Anderzijds hebben de consumentenorganisaties aangegeven dat de
verhoging van de tarieven niet meer mag zijn dan het niveau van de inflatie
in 2005 van 1,25%1, tenzij er sprake is
van belangrijke kwaliteitsverbeteringen bij het stads- en streekvervoer. Aangezien
de tarieven landelijk worden vastgesteld, gaan de consumentenorganisaties
uit van een gemiddeld kwaliteitsniveau. Daarin zien zij geen grote voor- of
achteruitgang. Bij de beoordeling is het vermoede verminderde gebruik van
het openbaar vervoer als gevolg van tariefstijgingen voor de consumentenorganisaties
een belangrijk aspect. Het openbaar vervoer speelt, zo geven zij aan, een
belangrijke rol in het afwikkelen van de vraag naar vervoer en draagt daarmee
bij aan het leefbaar houden van het stedelijke en recreatieve gebied. De consumentenorganisatie
verwachten niet dat minder mensen met het openbaar vervoer reizen bij de gekozen
tariefverhoging. Daarnaast achten de consumentenorganisaties het niet verstandig
om wijzigingen aan te brengen in het kortingspercentage.
De gemiddelde tariefstijging van 2,62%, opgebouwd uit 1,25%
voor de kostenontwikkeling en 1,37% als compensatie voor de gestegen
brandstofprijzen doet naar mijn idee recht aan zowel de gestegen kosten van
de vervoerbedrijven als de belangen van reizigers en opdrachtgevers.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
K. M. H. Peijs