23 638
Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (levering van bouwkavels)

nr. 6
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 maart 1995

De vaste Commissie voor Financiën1 heeft op 1 februari 1995 overleg gevoerd met de staatssecretaris van Financiën over afschaffing fiscale grenzen en het wetsvoorstel Levering van bouwkavels (23 638).

De staatssecretaris was vergezeld door mevrouw Thunnissen, voorzitter van de commissie-Thunnissen.

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Afschaffing fiscale grenzen

Mevrouw Giskes (D66) merkte op dat al geruime tijd wordt geprobeerd een definitief systeem te ontwikkelen omtrent de BTW-afdracht en dat het voorstel van Duitsland op dit punt het niet heeft gehaald. In welke richting wordt nu gezocht en welke inbreng levert Nederland in het debat? Welke opties staan nog open? Wat moet er echt geregeld worden? Zijn er landen die op dezelfde golflengte zitten als Nederland? Hoe ervaren buitenlanders de situatie hier? Het is verder een kwestie van heel veel casuïstiek. Kan er niet voor gezorgd wordt dat de situatie wat overzichtelijker wordt?

In een stuk van de firma Meijburg en Co staat dat er sprake is van misbruik van BTW-nummers door derden. Hoe ernstig is dat en wat kan daartegen worden gedaan? Gebeurt er al iets op dat punt? Een ander probleem dat wordt aangekaart betreft de ABC-transacties, maar dan met meer dan drie partijen. Hoe zit het daarmee? Met betrekking tot het grensoverschrijdend loonwerk is ook sprake van ABC-transacties en ook dat levert problemen op. Verder wordt naar voren gebracht dat er sprake is van een complicatie als zowel BTW als accijns in het geding zijn. De staatssecretaris hoeft hier nu niet op in te gaan, maar kan schriftelijk antwoorden.

Er is gepleit voor het instellen van een werkgroep op het punt van het afschaffen van de fiscale grenzen. Er is echter al de commissie-Thunnissen. Hoe staat het daar overigens mee?

Al geruime tijd wordt gesproken over de wenselijkheid van een laag BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten. Dat moet op Europees niveau geregeld worden, maar het schiet niet erg op. Staan een aantal landen tegenover elkaar of roept het verspreid door de Gemeenschap problemen op? Wat zijn die problemen dan?

Er wordt regelmatig onderhandeld met andere landen over de fiscale behandeling van bedrijven en over dividenduitkeringen en dergelijke. Wat is de stand van zaken op het onderhandelingsfront? Dit heeft misschien niet echt iets te maken met de BTW-kwestie, maar wel met fiscale grenzen, omdat het voor bedrijven wel degelijk bepalend is in welk land ze zich vestigen.

Ten slotte vroeg mevrouw Giskes om een reactie op de BTW-problematiek van de Rijnvaart.

De heer Reitsma (CDA) wilde graag worden geïnformeerd over de ministeriële regelingen die samenhangen met de implementatie van de zesde BTW-regeling. Welke regelingen zijn getroffen voor een verdere vereenvoudiging, met name met betrekking tot de intracommunautaire goederen? Welke wetsvoorstellen inzake de BTW kunnen het komende jaar bij de Tweede Kamer worden verwacht? Wat is de stand van zaken in het Europese dossier over een lager BTW-tarief voor arbeidsintensieve diensten en wat is de opvatting van de onderscheiden lidstaten? Als de staatssecretaris dit jaar in Europa de politieke ruimte krijgt, welke plannen kan de Kamer dan van het kabinet verwachten? Waar worden de financiële middelen vandaan gehaald?

De Europese Unie zou in 1994 een rapportage over de milieucomponent uitbrengen. Is die rapportage gereed? Welke voorstellen doet het kabinet op dit punt?

De tweede vereenvoudigingsrichtlijn zou in 1994 door de Raad worden vastgesteld. Is dat ook gebeurd? De heer Reitsma voorzag op dat punt nogal wat problemen, aangezien de entrepots, de douane-entrepots en de nationale vervoersdiensten een rol spelen. Hij vroeg de staatssecretaris, eventueel schriftelijk, zijn visie op dit punt te geven. Het dossier over de vervoersdiensten moet met grote spoed opgepakt worden, aangezien de vervoersdiensten worden verzelfstandigd en daardoor te maken krijgen met BTW-problemen.

Het invoeren van die vereenvoudiging zou een minder facultatief karakter moeten krijgen. Anders ontstaan namelijk grote verschillen per lidstaat en wordt het probleem vooruit geschoven. Verder moet nog worden vastgesteld voor welke produkten welk BTW-tarief gaat gelden. Men wil dat vrij laten, maar dat leidt dan tot nog meer verschillen. Het zou daarom goed zijn om Europees een lijst van produkten op te stellen die minimaal in alle landen geldt. Ten slotte voorziet de vereenvoudiging slechts in handel in papier en niet in fysieke goederenbewegingen tussen de belastingplichtigen in de verschillende lidstaten. De administratieve verplichtingen zouden in alle landen gelijk moeten worden gesteld. Ziet de staatssecretaris deze zorgen en is hij bereid die in de Ecofin in te brengen?

Uit de effectrapportage over de opheffing van de fiscale grenzen blijkt dat een verbetering van de administratieve lastendruk noodzakelijk is. De heer Reitsma verwees hiervoor naar de brief van de VOTOB.

De fraudebestrijding bij het goederenvervoer is grensoverschrijdend. Als de staatssecretaris hier niet in het openbaar op in wil gaan, kan hierover later worden gesproken, maar de heer Reitsma wilde toch de signalen noemen die hem de afgelopen halfjaar hebben bereikt. Zo is er de fraude met betrekking tot tabak en de minerale oliën. Dat frustreert bedrijven om een solide BTW-administratie te voeren, aangezien de betalingen daardoor worden ondermijnd.

Matching is uiteraard een minder betrouwbaar alternatief dan de vroegere grenscontrole. Van de matching is 15% correct uitgevoerd, aldus de brief van de staatssecretaris. Houdt dat in dat 15% van de ondernemers de maatregel correct heeft uitgevoerd of is 15% van de goederenstroom correct ingevoerd? Het bedrijfsleven schat in dat het percentage nog veel lager kan zijn. Dat is zorgelijk. Hoeveel ondernemingen zitten boven het bedrag dat uit de administratieve controle te voorschijn komt? De heer Reitsma had de indruk dat heel veel landen in Europa zich niets aantrekken van de administratieplicht met betrekking tot de BTW en de controle daarop, terwijl andere landen, waaronder Nederland, dat wel doen. Er bestaan op dat punt dan ook nogal wat problemen. Hij vond het frappant dat daar in het rapport van mevrouw Scrivener geen enkele mededeling over wordt gedaan.

De zesde BTW-richtlijn zou volgens hem moeten worden aangepast in verband met het aannemen van de zevende BTW-richtlijn. Wat is de stand van zaken op dit punt? Verder is de zesde richtlijn moeilijk te begrijpen en zou daarom vereenvoudigd moeten worden, zodat het bedrijfsleven er beter mee uit de voeten kan. Bovendien moeten de interpretatie en implementatie van de richtlijn in de verschillende Europese landen dezelfde zijn, want anders loopt het spaak.

Ondanks de inspanningen om met betrekking tot de ketentransacties tot een vereenvoudiging te komen, zijn er grote problemen. Er bestaat te vaak onduidelijkheid. Het gaat dan vooral om de lange keten, van A tot en met Z. Daarom zou de verwerking van de goederen in alle landen moeten worden geharmoniseerd. Het zou volgens de heer Reitsma goed zijn om voor de transacties tussen de verschillende landen een Europese vergunning te gebruiken, een soort keurmerk. Het is onmogelijk om dat voor alle produkten te doen, maar men zou met de belangrijkste produkten, bijvoorbeeld de bulkprodukten, kunnen beginnen. Daardoor zou de fraude bestreden kunnen worden.

Wanneer komen de resultaten van de werkgroep Fiscale infrastructuur bij de Kamer?

De heer Reitsma vroeg om een reactie op de eerste en tweede brief van de Nederlandse federatie van belastingadviseurs.

De sierteelt is voorlopig geregeld. De belangen voor Nederland zijn zeer groot. Volgens hem gaan meer landen op de Nederlandse lijn zitten. Daaraan vasthouden is de enige manier om hier in 1997 een vervolg aan te geven.

Mevrouw De Vries (VVD) vroeg wat de ontwikkelingen zijn met betrekking tot de schoenherstellers. Bekeken zou worden of het in de Ecofin geregeld zou kunnen worden. Hoe staat het daarmee? De VVD is van mening dat Nederland ten aanzien van de niet-grensoverschrijdende activiteiten de vrijheid zou moeten hebben om het BTW-tarief te verlagen. Hoe kijkt de staatssecretaris daar tegenaan? Dit mede in het kader van de werkgelegenheid, die het eventueel op kan brengen. Hij zou cijfers laten opstellen door het CBS, die van belang kunnen zijn voor de discussie. Men moet zich echter wel realiseren dat men met Europa te maken heeft.

Over de af-fabriekleveringen zijn in december kamervragen gesteld. Hoe staat het daarmee? Wat zijn de criteria die de andere landen hanteren als het gaat om bewijsplicht in dit kader? Is er op dat punt sprake van een standaardisatie of lopen wij voor? Hoe gaat het in de rest van Europa? Het moet voor de Nederlandse ondernemers geen concurrentieverslechtering tot gevolg hebben.

Matching is een controlemiddel, waardoor de Nederlandse Staat geld moet binnenkrijgen. Er zijn echter behoorlijke problemen bij opgetreden. Per 1 januari 1997 moet men overstappen op een nieuw systeem. Binnenkort zal een artikel worden gepubliceerd van de heer Bolkestein en mevrouw De Vries, waarin zij zich afvragen of, als andere landen niet voldoen aan de eisen om het nieuwe systeem in te laten gaan, Nederland wel vast moet houden aan die datum. Misschien moet het huidige systeem eerst worden geperfectioneerd. Men moet niet sneller dan noodzakelijk op een nieuw systeem overstappen. De ontwikkelingen moeten worden gevolgd, maar men moet ook realistisch zijn. Kan de staatssecretaris aangeven of het mogelijk is dat de Nederlandse Staat op een gegeven moment geld misloopt, omdat niet voldoende BTW-geld terug zou komen? Dan ontstaat er namelijk een probleem: op wie kan dat worden verhaald, moeten dan naheffingsaanslagen worden opgelegd? Dat kan echter niet de bedoeling zijn. Kan de staatssecretaris aangeven hoe ernstig de mismatching is?

Wat is verder zijn mening over de Rijn- en binnenvaart? Er zijn allerlei brieven genoemd, waarop hij kan reageren.

De heer Rabbae (GroenLinks) merkte op dat het BTW-systeem tot BTW-arbitrage tussen verschillende landen kan leiden, gezien de verschillende tarieven. Door hier te kopen en in een ander land te verkopen, kan men een arbitragewinst innen. Het systeem is dus nog niet helemaal waterdicht. Is het wel verstandig om op lange termijn aan te koersen op een centralisatie van de BTW-inning en -verdeling, al naar gelang de bron van ontstaan? Is dat een efficiënter systeem dan het handhaven van verschillende administraties en controles en de matching-systematiek? Binnenkort zal men bekijken hoe het in de Verenigde Staten werkt en of men daar in Europa wat van kan leren.

Hij sloot zich op het punt van de arbeidsintensieve diensten aan bij hetgeen de VVD heeft opgemerkt.

De staatssecretaris heeft in een brief gezegd dat het werk van de commissie op het punt van de ecologisering van de BTW is vertraagd door de wisseling van de wacht, maar hij zei ook dat als de commissie te veel treuzelt hijzelf actie zal ondernemen en deze kwestie aan de orde zal stellen in de Ecofin-raad. Welke termijn heeft de staatssecretaris daarbij in gedachten?

Mevrouw Van Zuijlen (PvdA) bracht in herinnering dat de Europese Commissie eind verleden jaar bekend maakte dat zij ervan afziet, te komen met voorstellen voor een definitief BTW-stelsel. De meeste landen zijn tegenstander van vervanging van het overgangssysteem waarbij BTW wordt betaald in het land van bestemming, door een systeem waarbij BTW wordt betaald in het land van oorsprong. Het ziet er dus niet naar uit dat de BTW per 1 januari 1997 volgens het nieuwe systeem zal worden geheven. Het blijft moeilijk om een goed evenwicht te vinden tussen de fraudebestrijding en het beperken van de hoeveelheid administratie en de administratieverplichtingen van het bedrijfsleven. Hoe schat de staatssecretaris in dat het effect zal zijn op dit evenwicht als men overgaat naar het nieuwe systeem? Wat zijn de budgettaire risico's voor Nederland? Heeft hij een vermoeden of dit systeem concurrentie-neutraal zal uitpakken? Wat is zijn inzet bij de discussie binnen de Europese Unie over dit onderwerp? Denkt hij dat de commissie er in zal slagen al in maart met een Groenboek te komen over dit onderwerp?

De verlaging van de BTW op arbeidsintensieve dienstverlening heeft ook voor de PvdA een hoge prioriteit. Toepassing van het verlaagde BTW-tarief op arbeidsintensieve prestaties kan de werkgelegenheid bevorderen en de fraude en zwart werk in de branches die deze diensten leveren, doen afnemen. Het is een efficiënte methode, aangezien deze zich richt op loongevoelige sectoren. De inschatting is dat de verlaging budgettair-neutraal kan uitpakken, omdat de markten zullen aantrekken. Wat is de inschatting van de staatssecretaris op dit punt? MKB-Nederland vindt ook dat deze BTW-verlaging moet doorgaan, uiteraard met aandacht voor eventuele risico's voor verstoring van concurrentieverhoudingen. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de effectiviteit van deze methode met het oog op het doel ervan, het bevorderen van de werkgelegenheid aan de onderkant van het loongebouw? Tot nu toe bood de Europese Commissie weinig ruimte voor een verlaging van het tarief, maar er zijn geluiden dat daar verandering in komt. Bovendien lijkt ook in het Europese Parlement steun te ontstaan voor dit onderwerp. Wat zijn de laatste ontwikkelingen? Deze vraag strekt zich ook uit tot milieuvriendelijke en energiebesparende goederen en diensten, waarvoor het lage tarief zou moeten gelden. Voor milieu-onvriendelijke goederen en diensten zou dat het hoge tarief moeten gelden.

Uit de brief van de staatssecretaris van 13 juni blijkt dat voor de reparatiewetgeving die betrekking heeft op onroerende goederen en vrijgestelde ondernemers, nog geen machtiging is verkregen van de Raad. Die machtiging moet ertoe leiden dat voor de BTW met marktconforme huurprijzen wordt gerekend. Op dit moment maken gemeenten en andere niet BTW-plichtige instellingen gebruik van de mogelijkheid om via belaste verhuur de BTW-druk te beperken. Zo subsidieert de rijksoverheid een belangrijk deel van de investeringen middels BTW-teruggave. In hoeverre vertraagt het uitblijven van een machtiging van de Raad de voortgang op dit punt? Wat kan de staatssecretaris zelf ondernemen om verder gebruik van deze mogelijkheid tegen te gaan? Kan de staatssecretaris de Kamer informeren over de BTW-constructie die woningbouwcorporaties toepassen door nieuwbouwwoningen onder te brengen in aparte, niet-belastingplichtige stichtingen, waardoor alle betaalde BTW kan worden teruggevorderd?

Mevrouw Van Zuijlen sloot zich aan bij de gestelde vragen naar aanleiding van de brieven van de Nederlandse federatie van belastingadviseurs. De staatssecretaris zal toch niet de mening delen dat in de effectrapportage de positie van de kleine en middelgrote ondernemers wordt onderbelicht? Vindt hij dat de administratieve lasten voor deze groep tengevolge van de regelgeving zijn gestegen? Is er sprake van een fikse stijging van het aantal BTW-geschillen tussen exporteurs en belastinginspecteurs? Deelt hij de mening dat er een aparte commissie moet worden ingesteld?

Bij de belastingdienst wordt nu bekeken waardoor de mismatch wordt veroorzaakt en wat de gevolgen daarvan zijn, ook voor ondernemers. Wanneer zal de uitkomst van dat onderzoek bekend worden?

De samenwerking met het bedrijfsleven moet groot blijven, vooral op het punt van de uitvoeringstechniek.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris van Financiën deelde de mening dat het huidige systeem van BTW-afdracht niet in alle opzichten goed functioneert. In de zesde BTW-richtlijn is afgesproken dat dit systeem zou gelden van 1 januari 1993 tot 1 januari 1997. Daarna zou het moeten worden vervangen door een definitief systeem, dat gebaseerd zou moeten zijn op het «oorsprongland-beginsel». Op dit moment gaat men uit van het «bestemmingsland-beginsel». Het bestaande systeem vertoont nog wat feilen. In het Groenboek van de Commissie zal moeten worden aangegeven wat de lijnen naar het nieuwe systeem zijn en moet de beslissing genomen worden om al dan niet op 1 januari 1997 op het nieuwe systeem over te gaan.

Nederland is redelijk pragmatisch. Het systeem moet werken, in vele opzichten: het moet voor het bedrijfsleven zo weinig mogelijk administratieve rompslomp opleveren, het moet een goed controleerbaar systeem zijn, ook vanuit de optiek van de belastingheffer, en het moet voor Nederland geen budgettaire risico's met zich mee brengen. Als men over zou gaan op het oorsprongland-beginsel, loopt Nederland nogal wat risico's. Het is namelijk een sterk, exporterend land en in het nieuwe systeem zou het geconfronteerd worden met teruggaveclaims van andere landen. Vervolgens wordt het geconfronteerd met de uitwisseling van gegevens. De administratieve lasten zullen dan ook waarschijnlijk niet minder zijn dan bij het systeem dat nu wordt gehanteerd.

De komende jaren zullen in Europees overleg een aantal gedachten worden overgelegd over vormen van vereenvoudiging en afstemming van het bestaande systeem, met name in de sfeer van administratieve verplichtingen en van interpretatieverschillen tussen de landen, die problemen opleveren voor internationaal opererende bedrijven. De discussie over het nieuwe systeem zal overigens wel gevoerd moeten worden. Het Duitse voorzitterschap heeft in de tweede helft van 1994 een voorstel gedaan om het dossier verder te helpen, maar dat is niet opgepakt. Duitsland zag dus wel brood in het nieuwe systeem; dat heeft te maken met de Duitse positie binnen Europa. Duitsland heeft een grote binnenlandse markt en daarom zullen er voor dat land wat minder bezwaren kleven aan het nieuwe systeem, dan voor Nederland. Er wordt wel Europees gedacht over een harmonisatie, maar iedereen bekijkt toch eerst wat de voor- en nadelen voor het eigen land zijn.

De discussie over het al dan niet overstappen op het nieuwe systeem moet gevoerd worden op basis van een voorstel van de Commissie. Dat voorstel ligt er echter niet. Zodra er een voorstel is, zal het Nederlandse kabinet een standpunt bepalen en met de Kamer in discussie gaan over de voors en tegens van het voorstel. Voor het internationaal opererende bedrijfsleven is het van belang dat men zo min mogelijk geconfronteerd wordt met interpretatieverschillen en verschillende administratieve verplichtingen. Als op die punten winst kan worden geboekt, is dat voor het Nederlandse bedrijfsleven dus heel interessant. Het zou voor Nederland dan ook beter zijn als energie wordt gestoken in het verbeteren van het huidige systeem, dan dat wordt gestreefd het nieuwe systeem op 1 januari 1997 in te laten gaan. Als het nieuwe systeem toch op 1 januari 1997 zou ingaan, worden het bedrijfsleven en de belastingdienst namelijk opgezadeld met papierwinkels, nieuwe administratieve processen en uitvoeringsproblemen. De keuze tussen het bestemmingsland-beginsel en het oorsprongland-beginsel wordt overigens niet beïnvloed door de mogelijkheid dat er straks misschien één Europese munt zal zijn.

De staatssecretaris deelde mee dat hij de brief over het misbruik van BTW-nummers, de ABC-transacties en de samenloop van BTW en accijns schriftelijk zal behandelen.

De eerste brief van de Nederlandse federatie van belastingadviseurs verbaasde de staatssecretaris nogal. De problematiek die de federatie aan de orde stelde, was namelijk al in december uitvoerig aan de orde gesteld in kamervragen van mevrouw De Vries. Die vragen en de antwoorden daarop waren blijkbaar niet bekend bij de federatie. In de kamervragen is de zorg voor exporterende bedrijven tot uitdrukking gebracht. Die zouden namelijk nogal wat nadelen ondervinden van het systeem. In het antwoord op die vragen gaf de staatssecretaris aan dat hij die problemen ook onderkende en die in overleg met het bedrijfsleven wilde proberen op te lossen.

In de brief van de federatie stond dat er een openbare commissie zou moeten komen om de problematiek van het Nederlandse bedrijfsleven te bekijken, maar daar had de staatssecretaris geen behoefte aan en het bedrijfsleven volgens hem ook niet, aangezien de commissie-Thunnissen het afgelopen jaar goed werk heeft verricht en bovendien openbaar is. Als er een advies komt dat is gericht aan de staatssecretaris, gaat een afschrift naar de Kamer. Daarmee is het een openbaar stuk, waarover van gedachten gewisseld kan worden. Op korte termijn kan een advies verwacht worden van deze commissie hoe in de praktijk moet worden omgegaan met de problemen van het bedrijfsleven. Daarmee wordt recht gedaan aan de zorg die vanuit het bedrijfsleven is geuit. De commissie-Thunnissen is door de Kamer geprezen voor de doelmatige en efficiënte wijze, waarop het hele proces rondom die BTW-harmonisatie is begeleid. In die commissie zitten vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, MKB-Nederland, werkgevers, VNO en NCW. De bewindsman kon zich geen andere club voorstellen die zo geworteld is in de hele problematiek. Hij zag dan ook niet in wat daar nog aan toe te voegen valt. Hij had bovendien tot op heden van het bedrijfsleven geen enkel signaal ontvangen dat men andere adviseurs in die club wil hebben.

In het contact dat de staatssecretaris had met de EVO is gesproken over de vraag hoe men kan bewijzen dat er fraude wordt gepleegd. Hij was niet voor standaard voorschriften. Dat zou namelijk zo'n keurslijf worden. Nederland heeft een goed en soepel systeem. Een aantal andere landen hanteert ook de vrije bewijsleer. Daar wilde hij geen verandering in aanbrengen, maar hij wilde wel, als er knelpunten zijn, dat de commissie-Thunnissen daar advies over uitbrengt en aangeeft op welke wijze dat beter op elkaar kan worden afgestemd, zodat rekening kan worden gehouden met de belangen van het bedrijfsleven.

In de brief van de federatie stond verder dat er sprake zou zijn van een forse stijging van het aantal procedures voor de rechter. Bij de inspecties is daar echter niets over bekend. De regeling is er overigens op gericht procedures te voorkomen. Uit het gesprek dat de staatssecretaris had met de federatie naar aanleiding van de brief, werd niet duidelijk of de federatie onderzoek had laten doen of er werkelijk meer procedures worden gevoerd. De federatie is dus waarschijnlijk op horen zeggen afgegaan en dat is te betreuren.

In de commissie-Thunnissen wordt overigens al gewerkt met sub-commissies. Deze problematiek krijgt dus de volle aandacht.

Mevrouw Thunnissen legde uit dat de commissie zich in het algemeen beperkt tot de beleidsmatige werkzaamheden, die worden voorbereid in werkgroepen. De meeste zijn nu opgeheven omdat het allemaal implementatie-werkgroepen waren. Als het te technisch wordt, wordt per onderwerp een nieuwe werkgroep in het leven geroepen. Volgende week is er een bijeenkomst, waarbij een werkgroep in het leven zal worden geroepen die zal studeren op de problemen van de exporterende ondernemers.

De staatssecretaris van Financiën zegde toe dat de Kamer hier heel snel over geïnformeerd zal worden.

Ten aanzien van de arbeidsintensieve diensten en de milieuvriendelijke produkten heeft Nederland slechts heel beperkte mogelijkheden, aangezien men vast zit aan de regelgeving van Europa. De afgelopen jaren is de zaak steeds opnieuw op de agenda gezet. Hij betreurde het dat de vorige belastingcommissaris, mevrouw Scrivener, deze zaak niet heeft meegenomen in haar rapportage over het BTW-systeem, de tariefanalyse. Nederland had er namelijk belang bij dat daarover in de evaluatie uitspraken gedaan zouden worden om aanknopingspunten te hebben om tot een wijziging te komen, zodat landen meer vrijheid krijgen op het gebied van de milieuvriendelijke produkten en de arbeidsintensieve diensten. Het wachten is nu op de nieuwe belastingcommissaris, de heer Monti. In de voorbereidingscommissie wordt er wel over gesproken en de medewerkers rapporteren daar regelmatig over. Uit die rapportages blijkt dat de animo bij de andere landen gering is. Men staat niet te springen een wijziging op dat punt door te voeren. Daar zijn allerlei redenen voor, zoals angst voor concurrentieverstoring en het feit dat het nationale bedrijfsleven er geen behoefte aan heeft. Als vanuit die landen geen druk wordt uitgeoefend op de onderhandelaars, wil men liever de status quo handhaven, zodat men geen problemen krijgt met mogelijke concurrentieverstoringen en dergelijke. Er is dus geen politiek draagvlak in die landen.

Als men de BTW op de milieuvriendelijke produkten en de arbeidsintensieve diensten gaat verlagen, heeft dat bovendien consequenties voor de indeling en voor de schatkist. Daarom is de animo niet groot. De staatssecretaris was dan ook niet optimistisch dat in Europees verband met dit dossier zodanige voortgang wordt geboekt, dat Nederland op korte termijn de ruimte krijgt. De enige oplossing is om het eventueel facultatief te doen, maar daar kleven bezwaren aan. Dan zou namelijk concurrentieverstoring op kunnen treden en zouden binnen Europa grote verschillen ontstaan ten aanzien van de dienstensector. Die bezwaren kunnen overigens worden opgelost door ook daar weer voorwaarden aan te stellen. De bewindsman stond overigens redelijk eenzaam in zijn standpunt. Hij deelde mee dat hij aan het bekijken is wat Nederland zelf kan doen binnen de mogelijkheden die de richtlijn biedt en welke bepalingen handvatten bieden om op het gebied van zowel milieu als de arbeidsintensieve diensten iets te doen. In maart of april zal daarover worden gerapporteerd aan de Kamer, zodat daarover van gedachten kan worden gewisseld.

Over de BTW-problematiek met betrekking tot de Rijnvaart en het leveren van voorraden aan schepen wordt overleg gevoerd met de beroepsgroep. Als daarover meer informatie bekend is, zal de Kamer daarover worden bericht.

De tweede vereenvoudigingsrichtlijn had er eind 1994 al moeten zijn. Ook hier is men echter vastgelopen op verschil van inzicht op een aantal punten. In de ad-hoc-commissies worden de procedures voorbereid, maar de Commissie moet zelf met een concreet voorstel komen. Daar is het wachten nu op. De punten die de heer Reitsma op dit punt heeft genoemd, spreken de staatssecretaris zeer aan: een lijst van produkten waar het lage tarief minimaal voor geldt, dezelfde administratieve voorschriften, het minder facultatief laten zijn, een betere afstemming en het voorkomen van interpretatieverschillen.

Ten aanzien van de fraude stelde de staatssecretaris voor om daar in strikt vertrouwelijk overleg over van gedachten te wisselen.

De voorzitter deelde mee dat dit punt apart zal worden geagendeerd voor de procedurevergadering van de commissie Financiën.

De staatssecretaris van Financiën zegde toe apart aandacht te zullen besteden aan de vervoersproblematiek vervoersdiensten en de BTW. Hetzelfde geldt voor de BTW voor entrepots.

Dat slechts 15% van de matching goed is uitgevoerd, kan een groot aantal oorzaken hebben: valutaverschillen, verwerking in een verkeerd tijdvak, listing van diensten in plaats van listing van levering, fouten die zijn gemaakt door de belastingdienst en fouten die bij de aangifte zijn gemaakt door de onderneming. Er wordt nu een analyse gemaakt, gericht op een aantal van die punten, zodat men beter inzicht krijgt in wat er fout is gegaan, wat beter kan en waar de fouten zitten. De Kamer zal daarover in de rapportage van april worden gerapporteerd.

De problematiek van de ketentransacties staat ook op de rol.

De werkgroep infrastructuur zal in maart een tussenrapportage opstellen en in juni de eindrapportage.

Met betrekking tot de sierteelt erkende de staatssecretaris de belangen van Nederland. Nederland staat hierin overigens niet alleen.

Hij had bezwaren tegen de praktijken van de woningbouwcorporaties op het punt van de BTW. Hij deelde mee bezig te zijn met voorbereiding van wetgeving, gericht tegen een aantal BTW-constructies. Thans wordt bekeken wat de beste aanpak is. Het zou niet verstandig zijn, ook vanwege de belangen van de Schatkist en het feit dat het wetsvoorstel nog naar de Raad van State moet, nu aan te geven op welke wijze het moet worden aangepakt. Elke woningbouwcorporatie weet dat dit niet de bedoeling van de wetgeving is. Dit leidt hoe je het ook wendt of keert tot verliezen voor de Schatkist en die zijn niet beoogd, ook niet door deze Kamer. Daarom moet dat bestreden worden. Daarvoor zijn twee methoden: via de rechter en door middel van wetgeving. De Kamer kan daarover van gedachten wisselen en zal dan, volgens de staatssecretaris, ook tot de conclusie komen dat het wenselijk is om dit aan te pakken.

Discussie in tweede termijn

Mevrouw Giskes wilde nog graag weten of de BTW-afdracht door Nederland aan Europa ook beïnvloed wordt door de keuze tussen het bestemmingsland- en het oorsprongland-beginsel.

De staatssecretaris antwoordde dat dit niet het geval is.

De heer Reitsma merkte op dat het lid Vermeend en hijzelf het afgelopen jaar bij de toenmalige staatssecretaris hebben gepleit om de bedragen voor subsidies voor sociaal-culturele prestaties behoorlijk omhoog te trekken. Binnenkort is daar een overleg over. Heeft de staatssecretaris op dit punt al knopen doorgehakt?

Mevrouw De Vries vroeg of de staatssecretaris nog in wilde gaan op de problematiek van de schoenmakers, de CBS-cijfers en de werkgelegenheidstoename als de arbeidsintensieve diensten onder het lage tarief gaan vallen. Ten slotte vroeg zij of de mismatch ook niet te maken heeft met het feit dat de zaken in het buitenland niet goed zijn geregeld. Als er een probleem is met betrekking tot de bewijsplicht kan de informatie-uitwisseling met het andere land niet bewijzen dat er geen probleem is.

De staatssecretaris van Financiën antwoordde dat de mismatch inderdaad aan het buitenland kan liggen. Dat zal moeten blijken uit de nadere analyse.

De problematiek van de schoenmakers is dezelfde als de problematiek van de arbeidsintensieve diensten. Het is daar een onderdeel van. Er wordt dus ook met dat dossier geen voortgang geboekt.

Er zijn wat rekensommen gemaakt door het CPB over de mogelijke effecten van een verlaagd tarief voor de arbeidsintensieve diensten. Daarbij is sprake van allerlei vooronderstellingen: hoe moet het gefinancierd worden en waar wordt het op gericht? Men moet de werkgelegenheidseffecten voor de onderkant van het loongebouw overigens niet overschatten. De werkgelegenheid zal niet spectaculair toenemen.

De ambtsvoorganger van de staatssecretaris heeft welwillend geluisterd naar de leden Reitsma en Vermeend. De bewindsman was bereid die welwillendheid over te nemen. Hij was zelfs al bezig met die problematiek.

Wetsvoorstel Levering van bouwkavels (23 638)

De staatssecretaris van Financiën deelde mee dat het ministerie een wijziging van dit wetsvoorstel voorbereidt, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 december 1994 over het vervaardigingsbegrip. In dat arrest ging het om levering van landbouwgrond die een bewerking had ondergaan om geschikt te worden voor de bloembollenteelt. Uit het arrest komt naar voren dat de levering van een dergelijk goed weliswaar kan worden gezien als een levering van een vervaardigd goed – dan zou er sprake moeten zijn van BTW-heffing – maar dat dit niet in overeenstemming is met de zesde BTW-richtlijn, die slechts een regeling kent voor bouwterreinen. Volgens de Hoge Raad vallen landbouwgronden daar niet onder. Dat betekent dat de belastingplichtige, al naar gelang het hem uitkomt, kan kiezen voor het toepassen van de wet en dan wordt er BTW geheven en geen overdrachtsbelasting, of voor toepassen van de richtlijn en dan is hij vrijgesteld van BTW-heffing, maar moet hij overdrachtsbelasting betalen.

Op het moment dat de bewindsman werd geconfronteerd met het arrest was al bekend dat het wetsvoorstel op 16 januari in de Eerste Kamer zou worden behandeld. Hij verzocht de Eerste Kamer daarom in een brief, de parlementaire behandeling op te schorten, gezien dit arrest. Als men namelijk door zou gaan met de procedure, zou men met een wetsvoorstel zitten dat niet strookt met de jurisprudentie van de Hoge Raad. Hij vond dat niet wenselijk en kondigde aan dat hij zich zou gaan beraden over een mogelijke oplossing op dat punt. Het arrest wordt nu juridisch geanalyseerd en men beziet wat men kan doen. Er zijn verschillende opties. Eén van de opties is het maken van een nieuw wetsvoorstel. Men is aan het inventariseren wat de beste oplossing is en wat de consequenties van dit arrest van de Hoge Raad zijn. Er is namelijk specifiek een uitspraak gedaan over landbouwgrond. Dat kan een interpretatiekwestie opleveren. Hangende deze studie is de behandeling van het wetsvoorstel opgeschort.

De heer Rabbae vroeg zich af hoe het zou zijn gegaan als de Hoge Raad een afwijzing had uitgesproken, maar zich daarbij niet had gebaseerd op de Zesde richtlijn.

De staatssecretaris van Financiën antwoordde dat het dan anders zou liggen.

Mevrouw Van Zuijlen vroeg of de staatssecretaris van mening is dat het voorliggende wetsvoorstel, dat in feite reparatiewetgeving betrof, gezien de recente uitspraak meer moet worden aangepast aan de tekst van de richtlijn.

Mevrouw Giskes wees erop dat zij bij de behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel juist voor dit probleem heeft gewaarschuwd en vroeg aan welke oplossingen de staatssecretaris nu dacht. Zij wilde graag weten of de staatssecretaris inmiddels iets meer kan zeggen over de omvang van eventuele schadeclaims.

De staatssecretaris van Financiën bracht naar voren dat het vervaardigingsbegrip, gezien het arrest, te ruim is. Dat moet op enigerlei wijze worden hersteld. Hij sloot niet uit dat daarbij meer naar de richtlijn zal worden gekeken.

Hij was overigens verrast door de uitspraak van de Hoge Raad. Hij zegde toe zo snel mogelijk te zullen berichten wat zijn conclusies zijn. De vraag kan gesteld worden wat het betekent voor de civiele procedures. Er zijn civiele procedures tussen burgers en gemeenten en tussen de gemeenten en de Staat. Het is niet bekend of deze uitspraak daarbij in het geding kan worden gebracht. Het is onduidelijk wat de uitspraak van de rechter op dat punt zal zijn. Het gaat echter niet om schaden van honderden miljoenen. Het arrest van de Hoge Raad heeft zich namelijk beperkt tot landbouwgrond, terwijl de procedures die lopen in het overgrote deel van de gevallen op andere transacties betrekking hebben. Uit wetgevingsoogpunt zou het niet goed zijn om de procedure voort te zetten, terwijl er een uitspraak van de Hoge Raad ligt. Dan kan namelijk worden gezegd dat geen rekening wordt gehouden met een uitspraak van de Hoge Raad die in feite in strijd is met het wetsvoorstel. Hij wilde hierover verder geen uitspraak doen, want elke uitspraak die hij doet of elk standpunt dat hij inneemt, kan een rol spelen in de procedure.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Van Overbeeke


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), De Korte (VVD), ondervoorzitter, Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, De Jong (CDA), Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Hoogervorst (VVD), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA) en Van Walsem (D66).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Hofstra (VVD), Van Hoof (VVD), Hirsch Ballin (CDA), Van der Linden (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Van de Camp (CDA), Van Zijl (PvdA), Liemburg (PvdA), Boers-Wijnberg (CDA), Crone (PvdA), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Van Rooy (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (Unie 55+), Voûte-Droste (VVD), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD) en Van Nieuwenhoven (PvdA).

Naar boven